Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

9982 resultaten - Pagina 9 van 666

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[12] Daarmee waren allen uitermate tevreden en de bevrijde slaven wisten van blijdschap niet wat ze doen moesten. Allen wilden nu naar Mij toegaan en Mij bedanken. Omdat zij echter vanwege hun grote aantal niet tegelijk de ruimte daarvoor hadden, stelden zij zich heel ordelijk op in een kring om Mij heen en vroegen Mij in hun taal of Ik naar hen wilde kijken en luisteren. Toen keek Ik hen allen vriendelijk aan en gaf hun een teken dat ze nu konden spreken.
Hoofdstuk 5: De bevrijding van de slaven - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Toen de tempeloverste dat oordeel over zichzelf uit de mond van de eerlijke, arme vader gehoord had, barstte hij in tranen uit en zei: 'O grote God, hoe goed zijn uw ware kinderen en hoe ontzettend slecht zijn wij, die waarlijk hels slangengebroed zijn! O God, straf mij volledig voor het zeer slechte dat ik gedaan heb!'
Hoofdstuk 11: Het oordeel van Agricola - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] De dochter antwoordde: 'Edele, geëerde heer! Thuis in onze armelijke woning heb ik nog wel een haren overkleed, maar dat is nog slechter dan de linnen rok die ik nu aan heb. Vroeger waren we niet zo ontzettend arm, toen onze ouders nog gezond waren en konden werken. Maar toen zij een paar jaar geleden erg ziek werden, ging het steeds slechter en slechter. Mijn broer kon ondanks al zijn ijver niet meer genoeg verdienen om behalve het hoogstnodige voedsel nog iets anders voor ons aan te schaffen en zo zijn we nu buiten onze schuld in deze grote armoede terechtgekomen. Het zou met ons allen binnen hoogstens twee dagen beslist helemaal gedaan zijn geweest als u en die vriend daar ons niet op zo'n wonderbaarlijke wijze hadden gered; want ik begrijp nog steeds niet hoe die knappe jongeman daar onze armoedige woning heeft kunnen vinden, alsof hij God weet hoe bekend was met de meest verborgen uithoeken van deze grote stad. Wie mogen die verheven man en die lieftallige jongeling naast hem toch wel zijn? Zou u mij daar niet iets naders over willen zeggen?'
Hoofdstuk 13: Agricola 's verwijzing naar de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[14] De dochter bekeek deze voorwerpen met steeds grotere aandacht en zei tenslotte tegen Agricola: 'Luister toch eens, grote machtige heer, is dat niet puur zilver en goud? Dat heeft u zeker uit Rome meegebracht? O, dat moet wel ontzettend veel hebben gekost!'
Hoofdstuk 13: Agricola 's verwijzing naar de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] In het begin moet God -natuurlijk eindeloos lang voordat er werelden werden geschapen -zeven grote geesten hebben geschapen, overeenkomstig de zeven geesten in God. Hij gaf hun grote macht en een evenzo grote wijsheid, zodat zij daardoor ook, zoals God, kleinere, volledig aan hen gelijke geesten in oneindige aantallen konden scheppen en de eeuwige ruimte werd zo met ontelbare heerscharen van geesten gevuld.
Hoofdstuk 17: De oerstoffen van de schepping - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[11] de moeder zei: 'Lieve dochter, ik zou je nog veel meer liefhebben als je maar niet zo ontzettend bijdehand was! De oude rabbi heeft twee jaar lang je hoofd volgepropt met al het mogelijke wat een mens op deze wereld maar aan kennis kan bezitten en jij weet al meteen alles beter dan wij, je ouders, en daardoor ben je soms volkomen onuitstaanbaar geworden, en ik merk nu dat deze grote meester ook al bijna genoeg van je heeft! Daarom lijkt het me nu raadzaam om hem om vergeving te vragen en dan naar onze plaatsen terug te gaan!'
Hoofdstuk 26: De uitvlucht van de jodin - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Ik zeg: 'Je bent wel iemand met een ontzettend scherp verstand en je hebt het laatste gebod van Mozes heel fel bekritiseerd! Ja, ja, soms zijn de kinderen van de wereld verstandiger dan de kinderen van het licht; zij zien vaak eerder de scherpe kanten van een leer dan de kinderen van het licht. Maar ook bij dit laatste gebod zit je er, ongeacht de grote scherpte van je verstand, net zo naast als bij de eerdere.
Hoofdstuk 36: Hoe belangrijk het is om de gedachten te bewaken - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Nikodemus zei: 'Broeder, daarin heb je volkomen gelijk! Wie vast op God vertrouwt, kan niets kwaads overkomen, hoewel God de mensen vaak allerlei dingen laat overkomen waarin je met je verstand niet zo goed Gods goede zorg kunt ontdekken. Mij zelf is dat al een paar maal zo vergaan, en ik ben daarom bij zulke grote verschijnselen op deze aarde, als een kind dat bang blijft voor vuur, omdat het al een keer zijn vingers heeft gebrand. En zo verging het mij al meerdere malen; één keer door een bliksem die mij verdoofde en waardoor ik een tijdlang hevige pijn in mijn ledematen hield. Een andere keer nam een wervelwind mij op, hief mij meer dan twee manshoogten in de lucht en zette mij daarna niet al te zacht weer op de grond. Ook heb ik tweemaal met slecht weer op het meer van Galilea meer dan vijf uur tussen leven en dood rondgedreven, en weer een andere keer werd mijn muildier wild, dat altijd heel zachtaardig is en goed afgericht; het begon ontzettend te rennen tot het van uitputting neerviel en een van mijn voeten flink kneusde. Dat kwam ook door een felle bliksem en een onmiddellijk daarop volgende donderslag.
Hoofdstuk 47: Nicodémus bij Lazarus op de Olijfberg - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[7] En zie, precies zo'n leven zouden de mensen hebben als Ik hen door Mijn almacht of door zulke tekenen zou dwingen, die hun geen ruimte voor vrije gedachten meer zouden laten. En derhalve is een vrij ongeloof voor de mens oneindig veel beter dan een door wondermiddelen afgedwongen geloof; want de volkomen en zelfstandige vrijheid van wil in de mens is Gods grote plan in de mens. De mens kan wel zonder enige schade door God onderwezen worden in wat hij moet doen om in zichzelf tot levensvoleinding te komen; maar door God alsook door een andere geest mag hij daar nooit met kracht toe gedwongen worden. Want wordt hij dat, dan is de mens gericht en dus volkomen dood, en dan bestaat hij helemaal niet meer als een vrij en zelfstandig wezen.
Hoofdstuk 62: Verwijzing naar het zesde en zevende boek van Mozes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Agricola zei: 'Heer en Meester, dat de ziel van de mens ook na de dood van het lichaam verder leeft, is een volkomen uitgemaakte zaak van de helderste waarheid. Maar waar gaat zij naar toe, en wat is eigenlijk haar wezen en wat is het wezen van de zuivere geest? Omdat volgens Uw onderricht de ruimte oneindig is, moeten ook de zielen en zelfs de zuiverste geesten zich binnen de eindeloos eeuwig grote ruimte bevinden, want een ruimte buiten deze kan immers onmogelijk ergens bestaan.
Hoofdstuk 66: Het wezen van de ziel en van de geest. De ziel aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Omdat de tollenaars ons al gauw na de ochtendmaaltijd verlaten hadden, was er nu vanzelfsprekend meer ruimte in de zaal, en daarom konden ook een aantal van de wat oudere en ernstiger slavenjongens in onze zaal worden ondergebracht en in ons grote gezelschap hun middagmaal nuttigen. Dertig van hen aten in onze zaal en zij kregen het vermogen onze talen te verstaan en ook te spreken, met het doelom voor zichzelf en voor hun metgezellen te begrijpen wat er tijdens het middagmaal tussen ons besproken werd.
Hoofdstuk 85: Het ware vasten en bidden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Ik zei: 'Vriend, we zijn met velen en zouden in jouw huis nauwelijks voldoende ruimte hebben; bovendien zul je vanmiddag weer een paar Farizeeën op bezoek krijgen die Ik niet graag ontmoet, en daarom zal Ik in de grote herberg, die ook van jou is, Mijn intrek nemen. Daar kun jij ook heengaan met je vriend Jozef van Arimatea en met de oude rechtschapen rabbi, en ook met je vrouwen kinderen, zodat ook zij het Heil van de wereld kunnen zien. De beide Romeinen wonen toch al in hun eigen huis vlak naast je herberg, en zij zullen beslist ook bij Mij komen, omdat Ik voornamelijk terwille van hen hierheen ben gekomen.'
Hoofdstuk 136: De Heer spreekt met Nicodémus over de armen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[12] De heuvel was in totaal slechts ongeveer dertig manshoogten hoger dan het gehucht Emmaüs en had bovenop een grote, open plek, die rijkelijk met gras begroeid en in noordelijke richting enigszins bebost was. Vrijwel in het midden van de open ruimte bovenop de heuvel verhieven zich enkele rotsblokken boven de grasbodem, die één tot twee manslengten hoog en van alle kanten goed te beklimmen waren. Bovenop deze rotspartij had Nikodemus een naar de smaak van die tijd en die plaats heel sierlijke, ruime hut laten bouwen, van waaruit men net als op de Olijfberg een heel mooi vergezicht had.
Hoofdstuk 143: Op de heuvel bij Emmaüs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] De Farizeeën, uitermate verwonderd over de wijsheid van Rafaël, zeiden: 'O waarachtige, hemelse Samuël! Wat ben jij ontzettend wijs! Nu hebben we je pas helemaal begrepen! En dat heb jij allemaal gekregen van de grote en wijze Galileeër?'
Hoofdstuk 152: Verscheidenheid van gaven van de geest - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[10] Maar Ik richtte Me op als een held en op Mijn gezicht was geen enkele verlegenheid te bekennen en begon als volgt nogmaals in gelijkenissen met hen te spreken: 'Omdat jullie vol traagheid, vol zinnelijkheid en zelfzuchtige hoogmoed zijn, is het voor jullie ook onmogelijk om het geheim en de waarheid van het rijk Gods te begrijpen! jullie stellen je de hemel voor als een of andere overheerlijke en grote ruimte boven de sterren, waar de vrome zielen na de dood van hun lichaam worden opgenomen of volgens een nog dwazer en onzinniger mening die sommigen van jullie hebben pas na vele duizenden jaren op de door jullie nog nooit begrepen jongste Dag, waarna ze dan voortaan eeuwig zullen zwelgen in het meest genotvolle leven. En van zo'n hemel, die nergens bestaat dan alleen in jullie meer dan domme fantasie, moeten volgens jullie hoogst zelfzuchtige geloof de heidenen dan buitengesloten zijn! ja, zeg Ik jullie, van zo'n hemel als jullie je die voorstellen, zullen ze ook eeuwig buitengesloten zijn, omdat het onmogelijk is om in een hemel opgenomen te worden die in waarheid nergens bestaat!
Hoofdstuk 194: De Farizeeën vragen naar het rijk Gods - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...