Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

620 resultaten - Pagina 10 van 42

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[5] Ik zal jullie echter over de ware barmhartigheid van God een paar voorbeelden geven, en oordelen jullie dan zelf aan de hand daarvan, hoe het daarmee staat. -Luister dus naar Mij!'
Hoofdstuk 241: Lazarus wil de zondaars helpen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] Als er bijvoorbeeld iemand bij je zou komen met de aanklacht: 'Door deze persoon is mijn broer gedood', en jij hem dan meteen ter dood zou veroordelen zonder de aangeklaagde persoon verder te ondervragen, zou je wel een slechte rechter zijn! Is in onze wet niet uitdrukkelijk aan iedere rechter ten strengste opgedragen om vóór alles heel precies inlichtingen in te winnen over het 'Cur, quomodo, quando et quibus auxiliis'*, (* waarom, hoe, wanneer en onder welke omstandigheden? ) en dan pas te oordelen?! Hebben jullie dat bij deze misdadiger gedaan?'
Hoofdstuk 8: De misdadige tempelverordeningen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[6] Daarop zei IK: 'Ook al zou Ik iets over Mijzelf zeggen, dan zou Mijn bewering toch waar zijn; want Ik weet vanwaar Ik gekomen ben, en Ik weet ook waarheen Ik zal gaan. Alleen jullie Farizeeën weten vanwege jullie hoogmoed niet, waar Ik vandaan gekomen ben en waarheen Ik zal gaan. (Joh.8,14). Jullie oordelen en veroordelen alles zoals je lichaam je dat ingeeft, omdat jullie geen geest kennen. Maar zo oordeel Ik niemand, (Joh. 8, 15) en als Ik oordeel, dan is Mijn oordeel juist; want Ik ben hier niet alleen, zoals jullie denken, maar Ik en de Vader die Mij gezonden heeft, zijn hier (Joh. 8,16) en staat er niet in jullie wet geschreven dat het getuigenis van twee mensen geldig is? (Joh.8, 17) Ik ben ten eerste degene die van Mijzelf getuig, en ten tweede is er de Vader, die Mij naar deze wereld gezonden heeft, die van Mij getuigt. Hoeveel meer getuigen willen jullie nog?' (Joh.8, 18)
Hoofdstuk 198: De Heer maakt Zich bekend - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[1] Daarop kwam DE ROMEIN naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, dat U alles in de hele oneindigheid van het grootste tot het kleinste bekend is, daar ben ik volkomen van overtuigd, en niemand kan mij deze zalige overtuiging meer ontnemen! Maar nu is er al meerdere malen sprake geweest van de hel, en ik moet eerlijk bekennen dat ik nog steeds niet in het minst weet, wat ik daar eigenlijk van denken moet. Is het een bepaald erg duister en treurig oord, waar de kwaaddoeners voor hun zonden eeuwig gepijnigd of zonder onderbreking gemarteld worden, of zijn al die grote martelingen uiteindelijk, te oordelen naar Uw eeuwige liefde en goedheid, toch slechts de uiterste middelen om tenslotte zelfs de meest slechte geesten na een ondenkbaar lange tijd terug te brengen tot het juiste besef? Waar is dat onzalige oord, en hoe ziet het er uit?'
Hoofdstuk 237: Hemel en hel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[16] Ik zei: 'Toen de Romeinen heersers over de joodse landen werden, onderzochten zij haarfijn de joodse godsdienst en de wetten van Mozes en de profeten, en ontdekten ook dat aan de tempel, dat wil zeggen aan de priesters, door Mozes het recht gegeven is om bepaalde zeer zware misdadigers door steniging te doden. De priesters zelf hebben echter geen recht iemand ter dood te veroordelen, zij moeten de misdadiger aan het gerecht overleveren en dat moet dan aan de hand van het waarachtige getuigenis van de priesters oordelen en de zware misdadiger aan de stenigers overleveren. Dat gebeurde hier echter niet, want de priesters handelen thans eigenmachtig en betalen aan Herodes een pacht om daardoor een soort eigenmachtig 'jus gladii' te hanteren, waarvan zij ernstig misbruik maken, zoals dat nu direct het geval zal zijn. Maar nu moeten we heel goed opletten, want ze zullen er dadelijk zijn!'
Hoofdstuk 6: Over handel en woeker - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[17] Agricola zei: 'Ik ben geen rechter die, zoals jullie, meet met de maat van zijn gevoelens, maar een rechter die meet met de maat van het recht; ik zeg je echter dat deze vier mensen, die je zo onmenselijk diep hebt beledigd, nu je voornaamste rechters zijn! Zoals zij je zullen oordelen, zal ook ik je oordelen! Maar de zonde die deze arme, hongerige man in de tempel aan jullie toonbroden heeft begaan, zal God berechten! Als Hij hem vergeeft, dan vergeven wij hem ook, want tegen ons heeft hij geen zonde begaan!'
Hoofdstuk 10: De bekentenis van de overste - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] (Rafaël): 'Kijk, jij ziet de stof, waaruit volkomen zuiver goud bestaat, beslist niet als onderdeel van deze lucht daarin rondzweven, maar ik zie die stof wel en kan hem heel goed onderscheiden van de talloos vele, andere stoffen. Omdat ik dat echter wel kan en ook mijn wil overeenkomstig op dezelfde manier naar alle richtingen kan uitbreiden, daarom kan ik ook dit in de lucht aanwezige pure goudstof ineens tot een zichtbare hoop samentrekken, of ik kan ook net zo gemakkelijk bewerkstelligen dat het zich tot een willekeurige vorm, zoals bijvoorbeeld een drinkbeker, samenvoegt en dan zul je onmiddellijk een willekeurig grote goudhoop of een gouden beker voor je zien en dat goud zal niet een zogenaamd waardeloos, wonderbaarlijk goud zijn, maar even natuurlijk als het goud dat de mensen uit de bergen delven, van vreemde stoffen ontdoen en vervolgens in het vuur smelten en er dan allerlei kostbare zaken en voorwerpen van vervaardigen.
Hoofdstuk 16: Het werk van de natuurgeesten bij de vorming van metalen Het geheim van het wonder - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Kijk, Zijn gedachten, die in een onuitputtelijke, eindeloze stroom eeuw in eeuw uit steeds maar doorgaan, zijn de eigenlijke oersubstanties en de oerstoffen, waaruit alles wat op aarde en in de hemelen is gemaakt, door de ongedeelde, eeuwige macht van de goddelijke wil blijft bestaan. Geen enkele gedachte en geen enkel idee kan als zodanig in God zonder Zijn wil ontstaan en voortbestaan. Omdat elke gedachte en elk idee, die uit de hoogste intelligentie van God door Zijn wil ontstaat, ook als zodanig als aparte intelligentie het overeenkomstig deel van de goddelijke wil in zich draagt, kan ook iedere op zichzelf staande gedachte van God, die Gods wil in zich draagt, of een net zo geaard groter idee van de Heer, evenmin als God Zelf ooit een einde hebben, omdat Hij een eenmaal opgekomen gedachte en een nog dieper opgevat idee binnen de sfeer van Zijn allerhelderste zelfbewustzijn nooit kan vergeten. Omdat het bij God echter puur onmogelijk is om een gedachte te vergeten, die eenmaal bij Hem is opgekomen of een idee dat Hij eenmaal heeft opgevat, blijft ook iedere nog zo geringe gedachte en een nog zo onbetekenend schijnend idee van God voor eeuwig onverwoestbaar in zijn oergeestelijke staat.
Hoofdstuk 17: De oerstoffen van de schepping - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] In het begin moet God -natuurlijk eindeloos lang voordat er werelden werden geschapen -zeven grote geesten hebben geschapen, overeenkomstig de zeven geesten in God. Hij gaf hun grote macht en een evenzo grote wijsheid, zodat zij daardoor ook, zoals God, kleinere, volledig aan hen gelijke geesten in oneindige aantallen konden scheppen en de eeuwige ruimte werd zo met ontelbare heerscharen van geesten gevuld.
Hoofdstuk 17: De oerstoffen van de schepping - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Agricola zei: 'Ja, m'n lieve dochter van Jeruzalem, tegen zo 'n uitspraak van jou is voorshands natuurlijk niet zo veel in te brengen, maar er zal nog wel een tijd komen dat je heel anders zult oordelen en spreken over die verheven man.
Hoofdstuk 23: De vraag van de Romein naar de Messias - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[11] De Griek zei: 'Heel goed, we zullen pas achteraf oordelen!'
Hoofdstuk 41: Raphaël en de Grieken - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[27] Maar nu laten wij deze ruim dertig Grieken staan, denken en oordelen, en begeven ons met Rafaël, Lazarus en de waard naar onze grote eetzaal, waar wij allen reeds aan onze tafels heel welgemoed zaten te eten en te drinken.
Hoofdstuk 42: Een wonder van Rafaël - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[10] Toen zei Nikodemus: 'Heer en Meester, ik ben van mening dat de twee verschijnselen wel eens behoorlijk ontnuchterend gewerkt kunnen hebben op de tempeldienaren en zij in het vervolg wel uit zullen kijken om de hand aan iemand te slaan; want ik heb in de tempel duidelijk gehoord hoe het volk de priesters, die zich hoogst ongemakkelijk voelden, voorhield dat God hen nu allemaal zou oordelen, omdat juist zij als priesters de meeste profeten tot Zacharias en Johannes toe gedood hebben! En zelfs de hogepriester zweeg en durfde het volk niets te antwoorden, toen het zijn gebrachte offers zonder omhaal van de tempel terug eiste, wat anders altijd als een grote misdaad beschouwd wordt. En omdat ik dat zelf nog gezien heb, ben ik van mening dat zij tegen U, o Heer en Meester, niet meer zo vol haat en zo opstandig zullen zijn. Zij zullen er wel voor oppassen om vijandig tegen U op te treden! Bovendien heeft de tempel in verband met het ius gladii* (*Zwaardrecht)van de kant van het hoge Romeinse gerecht bij monde van een overste een uiterst ernstige waarschuwing gekregen, en die zou hun wel eens voor altijd de lust kunnen ontnemen om ooit nog iemand zonder een Romeins vonnis ter dood te veroordelen.'
Hoofdstuk 50: De Heer legt de lichtverschijnselen uit - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Ik zei: 'Mijn allerbeste vriend, je hebt meteen op de eerste dag dat je hier kwam, Mijn legerscharen en Mijn macht gezien, en Ik hoef slechts één wenk te geven of talloze scharen almachtige engelen staan Mij ter beschikking, waarvan er één al voldoende zou zijn om de hele aarde en de hele zichtbare hemel in een oogwenk te vernietigen! Ik ben echter niet naar wereld gekomen om haar te oordelen en te vernietigen, maar alleen om haar van de ondergang te redden. En daarom moet Ik de wil van de mensen, hoe ze ook zijn, de vrije loop laten, zelfs wanneer zij zich aan Mijn lichaam willen vergrijpen; want als Ik daar tegenin ga met de goddelijke macht van Mijn wil, die Mij door de Vader gegeven is, dan doodt dat de ziel van ieder mens, en kan niemand denken aan een eeuwig leven na het afleggen van zijn lichaam en er nog minder aan geloven en erop hopen.
Hoofdstuk 51: Het verleden en de toekomst van de joden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[12] Moeten jullie al oordelen, vel dan, zoals Ik het jullie nu verteld heb, een juist oordeel tot ware en zeker mogelijke verbetering van de zondaar, maar niet om hem nog duivelser te maken!'
Hoofdstuk 93: Het kwade en het gericht - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...