Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

2241 resultaten - Pagina 10 van 150

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[5] Toen Ik aan de oever kwam, en u, door het vuur naar het schip gelokt, snel naar de oever kwam, genas Ik voor uw ogen de blinde, stomme en tevens bezetene, Het volk herkende ogenblikkelijk de Goddelijke kracht in Mij en begroette Mij als de zoon van David; zelf herkende u het in uw hart ook, Maar omdat u meende, dat zo'n erkenning u in alles zou benadelen, zei u tegen uw innerlijke overtuiging in dat Ik zulke daden deed met behulp van de opperste duivel! Wie heeft u daarmee echter kwaad gedaan?! Kijk, niemand -dan alleen uzelf!
Hoofdstuk 185: Het smaden van de Heilige geest wordt nooit vergeven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Voorheen heb Ik jullie al laten zien, waarom Ik zowel hier als ergens anders kwam, maar jullie boze harten willen datgene, wat je vrij en gelukkig zou kunnen maken, niet aanvaarden en nog minder begrijpen!
Hoofdstuk 186: Eén met de duivel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] Alsof Ik tot het volk spreek zeg Ik weer: 'Ja, ja, de mensen uit Ninevé zullen tesamen met dit geslacht op de dag van het jongste gericht opstaan en zij zullen het vervloeken; want zij hebben zich bekeerd na de prediking van Jona. En hier predikt méér dan Jona! (Matth.12:41) En zo zal ook eenmaal op de jongste dag in het hiernamaals de koningin uit het zuiden dit geslacht ontmoeten en zij zal het vervloeken! Want zij kwam van het einde der aarde om Salomo's wijsheid te horen, en hier staat méér dan Salomo!' (Matth. 12:42)
Hoofdstuk 186: Eén met de duivel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Terwijl Ik Mij nog onderhield met het volk, kwam moeder Maria met Mijn broeders; want in het huis van Kisjonah had zij gehoord dat Ik naar Jesaïra gevaren was en Mij daar ophield. Dat was voor haar een voetreis van een halve dag, en omdat ze zeer vroeg 's morgens van huis was weggegaan, was ze maandag 's middags in Jesaïra.
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Maar omdat ze al een hele tijd tevergeefs stond te wachten, vroeg ze aan een van de huisgenoten van Baram, of hij tegen Mij wilde zeggen dat zij buiten al geruime tijd stond te wachten en hoognodig met Mij moest spreken. De boodschapper drong zich door het volk, kwam in Mijn buurt en zei: 'Meester! Uw moeder en Uw broeders staan buiten en zouden U graag willen spreken!' (Matth. 12:47)
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Na enig zwijgen kwam de heer des huizes Baram naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! Het is middag, en de maaltijd staat klaar voor U, Uw leerlingen en ook voor Uw aardse verwanten die buiten op U wachten. Zou U mij arme zondaar de eer en de genade willen bewijzen om het goed klaargemaakte maal te aanvaarden?'
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] In deze mededeling wordt U door Jeruzalem op een zodanige wijze als volksbedrieger, verleider en opruier in opspraak gebracht, zoals dat tot op heden, zo ver ik weet, nog met geen mens gebeurd is. De dochter van Jaïrus zou helemaal niet dood-- zijn geweest toen men U riep om haar te genezen of uit de dood op te wekken, maar ze was helemaal gezond geweest en had, om U te beproeven, alleen maar gesimuleerd! Toen U' kwam en 'talitha kumi' tegen haar zei, werd het de overste geheel duidelijk dat U een bedrieger was en geen verstand had van de echte geneeskunde; want als U als een genezer een mens en zijn kwalen had kunnen beoordelen, dan zou U op het eerste gezicht al gezien hebben dat het meisje niet alleen niet dood, maar daarbij ook nog kerngezond was!
Hoofdstuk 189: Duivelse aanval. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Het hemelrijk is ook als een mens die goed zaad op zijn akker zaaide. (Matth.13:24) Maar toen zijn knechten sliepen, kwam de vijand van de landman en zaaide slecht onkruid tussen de tarwe, dat daarna gelijk met de tarwe opkwam. (Matth.13:25) Waar nu de tarwe met de vrucht, die zij geeft, opgroeide, daar stond ook het slechte onkruid. (Matth. 13:26)
Hoofdstuk 192: Onkruid tussen de tarwe, mosterdzaad en zuurdeeg. Op de Galilese zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Nadat we dit met elkaar besproken hadden, bereikten we ook de oever, en wel juist bij de landingsplaats van Kisjonah, waarvandaan men meteen door een grote en mooie tuin in de zeer ruime gebouwen en woonhuizen van Kisjonah kwam, waarin alles al voor onze ontvangst gereed was. Want Kisjonah had in het huis van Baram al in 't geheim van Mij gehoord dat Ik weer bij hem zou terugkomen, en zodoende had hij door middel van een kleiner vaartuig direkt boden met een bepaalde opdracht naar huis gestuurd.
Hoofdstuk 195: Kis. Weerzien met Jaïruth en Jonaël. (1.6.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Heer, hoe sterk en hoe vaak heb ik in de geest tot U gebeden dat U zou komen en mij bij zou staan tegen de vijanden; maar het was tevergeefs, U kwam toch niet om ons uit onze zeer grote nood te helpen!
Hoofdstuk 200: Bescherm ons daarvoor, o Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[15] Maar na een jaar werd de moeder erg ziek, en toen de beide zoons op het veld werkten, kwam een maagd en riep de beiden bij de moeder opdat de waardigste volgens de wil van de moeder de zegen van haar zou krijgen.
Hoofdstuk 204: Gelijkenis van de moeder met haar twee zonen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] Ik ben Zijn eeuwige gezondene en kwam nu naar jullie, om aan jullie en je kinderen dit evangelie te verkondigen!
Hoofdstuk 210: Uitstapje naar Kana in het dal. (21.6.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Dan gaat Kisjonah naar de voorraadkamers en vindt daar de hele voorraad melk, kaas en boter allemaal ordelijk op de juiste plaatsen opgeslagen, en hij gaat in de schuren en vindt ze vol; want ook het te velde staande rijpe gewas was binnengehaald. Vervolgens gaat hij de grote stallen van de runderen, de schapen en ezels binnen en vindt daar alles keurig in orde! Ook gaat hij naar zijn grote rechthuis, kijkt in de boeken en vindt overal alles helemaal in orde en hij controleert de geldladen en vindt ze allemaal vol; dan snelt hij naar het grote kookhuis en vindt daar alles goed en in de juiste hoeveelheid en gevarieerdheid gekookt en klaar en hij vraagt de koks en kokkinnen, hoe dat allemaal in zijn werk gegaan is. Maar deze wisten hem niets anders te zeggen dan: 'Er kwam een mooie jongeman in de keuken en zei: 'Zet de spijzen klaar in de schotels; want ze zijn allemaal al gereed!' Daarop onderzochten wij de spijzen, en het was, zoals de jongeman gezegd had, die ons meteen weer verliet. Proef zelf de spijzen, en u zult zien dat het zo is!'
Hoofdstuk 196: Engelenwerk. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Maar Ik werd dit keer boos over de hardheid van de Grieken en zei tegen de verharde spreker, die de andere over het algemeen toch wat betere Grieken van een goede daad af wilde houden: 'Luister, verharde mens! Let op, of de grond niet wankelt, en hoe vast je dan wel staat! Er zijn er al veel geweest die ook met de stem van een superheld tegen hun omstanders geroepen hebben: 'Laat de aarde maar in puin vallen en ik zal mij zonder enige vrees op de uiteengespatte resten in de eindeloze ruimte voort laten dragen!'; maar toen daarna de aarde maar een klein beetje trilde, was de grootsprekende held de eerste die met verbluffend voetenwerk maakte dat hij weg kwam! Maar misschien deed hij dat toch niet zo zeer uit vrees om in zijn huis onder het puin begraven te worden, maar eerder alleen maar om, als de aarde echt in puin zou vallen, buiten een stuk op te pikken en daarop dan een onverschrokken rit door de oneindigheid te beginnen!
Hoofdstuk 212: De stoïcijn. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] De laatste zonnewereld waar je lichamelijk woonde, noemen de geleerden van deze aarde Procyon, maar de eigen bewoners van haar uitgestrekte oppervlakte noemen haar Akka - en zo noemen ze haar daar overal met een en dezelfde uitspraak, want de bewoners van Akka spreken maar één taal. Daar hoorde je van een engel, dat de grote, almachtige, eeuwige geest, de enige schepper en instandhouder van de oneindigheid en alles wat deze bevat, op een van de kleinste planeten, waarvan er in de eindeloze ruimte ontelbaren zijn, Zelf vlees en de mensengestalte zou aannemen. Jij uitte toen de vurige wens om, als dat zou kunnen, op die planeet geplaatst te worden om daar Degene die jou, geschapen heeft te zien en te horen. Toen kwam dezelfde engel die Je hier aan Mijn 'rechterhand als zevende mens ziet staan, maar die toch een geheel vrije geest is, en hij legde je haarfijn en precies de zware voorwaarden uit waaraan je moest voldoen als je een bewoner wilde worden van deze planeet waarop je nu staat, en als je daar het kindschap van God wilt bereiken!
Hoofdstuk 213: De reïncarnatie van Philopold. (28.6.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...