Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

9982 resultaten - Pagina 10 van 666

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[2] Tenslotte meende een veldheer, die tot nog toe geen enkel woord had gesproken: 'Het zou met betrekking tot de bouwkunst ook vooral bekeken moeten worden of de zeeschepen niet zodanig geconstrueerd kunnen worden dat men ten eerste beter weerstand zou kunnen bieden aan stormen dan tot nu toe het geval is. En ten tweede lijkt het me goed, als er bij grotere schepen geen riemen nodig zouden zijn; want als de riemen te hoog boven boord zijn aangebracht, zijn daar te lange stelen voor nodig, die moeilijk te bedienen zijn. Er is een groot aantal krachtige roeiers voor nodig, terwijl de riemen toch maar weinig kracht uitoefenen in het water en als het stormt gemakkelijk breken. En als de riemen zoals dat bij kleinere schepen het geval is, lager zijn bevestigd, dringt het water bij slechts iets hogere golven door de roei-openingen het schip binnen en kan men niets anders dan aan een stuk door water scheppen om niet onder te gaan. En ten derde hebben onze grote schepen tenslotte nog de fout, dat ze vanwege de vele roeiers te weinig ruimte hebben om een flink aantal andere reizigers mee te nemen, terwijl men ondanks de vele roeiers, bij ook maar een beetje tegenwind, toch niet van zijn plaats komt.
Hoofdstuk 222: De schijnbare waarde van uiterlijke cultuurontwikkeling - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[9] Wat zal een blinde, duistere en derhalve totaal machteloze ziel, bij wie het ontbreekt aan alle innerlijke, geestelijke schatten aan gene zijde dan beginnen en doen? Wanneer jullie daar ook maar enigszins over nadenken, moeten jullie toch inzien hoe ontzettend dom het is om nu geen deel te willen hebben aan deze grote tijd van Gods genade, die zich hier en nu voordoet, terwijl men misschien nooit meer in zo'n hoge mate zo'n schitterende gelegenheid daartoe zal hebben!
Hoofdstuk 9: Lazarus' getuigenis over de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Daarop zegt Lazarus verder: 'Heer en Meester! Na wat U ons uitgelegd hebt over de grote sferen en hemellichamen, over de hulsgloben en over de Grote Scheppingsmens, is het wat de huiveringwekkend eindeloze grootheid van de eeuwig onbegrensde ruimte betreft heel licht in mij geworden; maar al gauw daarna heb ik een heel grote duistere kloof ontdekt, waar zelfs mijn stoutmoedigste gedachte niet overheen durft te vliegen!
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[10] Als de ruimte ooit zou zijn begonnen zich als het ware vanuit één punt in alle richtingen uit te breiden tot in het oneindige, dan was hij in de eerste plaats tot op dit moment evenmin oneindig als de Grote Scheppingsmens dat is. In de tweede plaats rijst vanzelf de vraag, wat dan datgene was wat ongetwijfeld eindeloos ver in alle denkbare richtingen dat punt omgeven heeft, van waaruit zich daarna de oneindige scheppingsruimte heeft uitgebreid. Was dat de lichtloze ether, of was het de heidense chaos, of was het een volkomen vaste massa, of was het lucht of water of vuur?
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[15] Maak je daarom een precies tegenovergestelde voorstelling van de eeuwig oneindig grote ruimte; stel je voor dat daarin niet één enkel puntje levenloos en zonder intelligentie is, en dat zelfs datgene wat in jullie ogen dood en volkomen levenloos lijkt te zijn, niet dood en levenloos is, maar door Gods almachtige wil gericht is, zoals jullie dat zelfheel goed kunnen waarnemen bij een hemellichaam of de levenloos lijkende bestanddelen daarvan!
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[11] Wanneer het één van deze genoemde dingen was, hoe heeft dat punt in de ruimte in zichzelf de kracht kunnen hebben om zulke eindeloos grote massa's vanuit zichzelf het oneindig maal oneindige in te drijven, en waar zijn die massa 's dan terechtgekomen, als uit dat oorspronkelijke punt de eeuwig oneindige ruimte is voortgekomen? Dan kan het niet anders dan dat dit zich buiten de oneindige ruimte moeten bevinden, zoals ze zich oorspronkelijk ook buiten het punt bevonden hebben waaruit de eindeloze ruimte voortgekomen zou zijn. Wanneer dat echter ook maar enigszins voorstelbaar zou zijn, dan zou de scheppingsruimte toch weer begrensd zijn en al zou hij zich eeuwigdurend steeds maar verder en verder uitbreiden, dan zou hij toch nooit oneindig worden.
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Dat dit zo is, wordt jullie in de eerste plaats bewezen door Mijn, door jullie dikwijls beproefde alwetendheid. Hoe zou Ik immers eindeloos veel en alles kunnen weten, wanneer de ruimte tussen Mij, dat wil zeggen Mijn individueel persoonlijke wezen, en bijvoorbeeld de zon of een ander nog veel verder verwijderd object zonder leven en intelligentie zou zijn? En ten tweede wordt dat ook al bewezen door de wijsheid van heel veel mensen die zonder hun plaats te verlaten veel afweten van wat zich ergens op grote afstand bevindt en hoe en wat daarmee gebeurt of pas in de toekomst zal gebeuren.
Hoofdstuk 29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] De zeven Egyptenaren zijn daar een sprekend voorbeeld van. Wie heeft hun bericht dat Ik hier ben? Door die grote en algemene intelligentie werden ze zich daar in zichzelf van bewust, evenals van de weg die hen hierheen bracht. Als de ruimte tussen hier en Opper-Egypte levenloos en zonder intelligentie zou zijn, dan zouden ze ook onmogelijk te weten zijn gekomen wat er hier is en gebeurt.
Hoofdstuk 29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Kijk, wat de eindeloze ruimte als materie in zich bevat, is gericht en daardoor gefixeerd door de macht van Gods wil! Wanneer dat niet zo zou zijn, zou er zich geen zon, geen maan, geen aarde en al helemaal geen schepsel in de grote eindeloze ruimte bevinden; dan zou alleen God bestaan, Zijn grote gedachten en ideeën aanschouwend.
Hoofdstuk 34: Het wezen van satan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[11] (De Heer: ) 'En zelfs de mensen, die wat hun lichaam betreft reusachtig groot waren, werden bij het barsten van de planeet in grote aantallen de vrije ruimte in geworpen, evenals ook de andere schepselen. Sommige verdroogde lijken zweven nog rond in de wijde etherruimte, andere zitten en liggen dood en helemaal verdroogd in hun huizen, die op de grotere brokstukken van de planeet nog bestaan; enkele van die lijken vielen zelfs ook op deze aarde, waar ze echter reeds na enkele honderden jaren ontbonden, en zo ging het ook op andere planeten.
Hoofdstuk 75: Het drinken van wijn De uiteenzetting over het vernietigde hemellichaam - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Een volmaakt mens zal natuurlijk nooit in een schijndood terechtkomen; maar een materieel en genotzuchtig mens gemakkelijk, omdat zijn ziel vaak met een te grote liefde aan haar vlees hangt. Wanneer zo'n mens koud en stijf wordt, geen adem en polsslag meer heeft en geen teken van leven geeft, is de ziel toch nog in het lichaam en doet angstige pogingen om het weer tot leven te wekken, wat haar na enige dagen meestal ook lukt. Maar als zo'n mens te snel in de aarde begraven wordt en vervolgens in het graf ook naar het lichaam weer levend wordt, dan kunnen jullie je wel voorstellen dat het voor hem, al is het ook maar voor enkele ogenblikken, een toestand van zeer grote vertwijfeling moet oproepen. Als jullie echter volgens Mijn leer leven waarin jullie vooral de naastenliefde onder elkaar moeten beoefenen, dan is het zeer zeker ook een daad van ware naastenliefde, dat jullie er goed op toezien dat er geen schijndode verbrand of begraven wordt. Als jullie merken dat iemand schijndood is, breng hem dan in een ruimte met goede en frisse lucht, bid voor hem en leg hem de handen op, dan zal het beter met hem gaan!
Hoofdstuk 84: Het verbranden en balsemen van lijken - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] Marcus zei nogmaals: 'Heer en Meester, ik dank U ook voor deze les! Maar nu zou ik van U toch ook heel duidelijk willen horen waar de zon zich nu bevindt! U hebt ons wel laten zien, en wel op een zeer wonderbaarlijk doelmatige wijze, dat alle hemellichamen de vorm van een ronde bol hebben, en deze aarde dus ook; maar in mijn jonge jaren was ik aan het werk in het uiterste zuidwesten van Spanje en daar zag ik het begin van een ontzettend grote zee die zich ver uitstrekte. Met verscheidene metgezellen beklom ik daar één van de hoogste bergen aan de kust om te zien of deze zee misschien, net als de Middellandse Zee, toch nog ergens zou eindigen. Maar daar vergiste ik mij geweldig in; want van enig einde was er in de verste verte geen spoor te ontdekken! Waarheen we onze scherpe ogen ook maar naar het westen richtten, we ontdekten niets anders dan water en nog eens water.
Hoofdstuk 94: Een beschouwing van de sterrenhemel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Wanneer Ik met geweldige stormen gepaard gaand onweer vernielend over landen en zeeën laat trekken, zeggen de mensen: 'Hoe ontzettend groot en machtig bent U, o Heer!' Maar als Ik een onbeduidend zaadkorreltje in de aarde leg, dat vervolgens ontkiemt, groeit en, nietig als het is, een sterke machtige boom doet ontstaan, zal geen mens daarbij vol verbazing uitroepen: 'Hoe groot en machtig bent U, o Heer!', maar hij beschouwt dit veel grotere wonder met een heel onverschillig gemoed en zegt hoogstens: 'Ja, ja, dat moet allemaal inderdaad zo zijn, dat er volgens de wil van de Heer uit kleine zaadjes grote bomen en bossen ontstaan'.
Hoofdstuk 95: Over de kracht van het kleine - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Daarop zei Nojed: 'Grote en werkelijk meer dan wijze vriend! Je hebt levende en lichtend ware woorden gesproken, en ik kan daar niets tegen in brengen. Maar één ding blijft daarnaast ook nog waar, en dat is het volgende: de mens kan het via de weg van absolute zelfverloochening wel zover brengen dat hij op God gaat lijken en zodoende ook machtig wordt, zoals dat met name bij de grote profeten overduidelijk is gebleken; maar toch is en blijft de mens in een bepaald opzicht slechts een in de tijd ontstane en dus met al zijn op God lijkende volmaaktheid onderdanige en beperkte, heel kleine God, terwijl Jehova eeuwig, dus zonder begin, oneindig in tijd en ruimte en derhalve door niets beperkt is. En dit meer dan eindeloos grote verschil tussen de ene en eeuwig enig ware God en de in de tijd ontstane menselijke God zal eeuwig nooit weggevaagd kunnen worden.'
Hoofdstuk 24: De bedenkingen van Nojed over de goddelijkheid van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[3] De Farizeeër vervolgde: 'Luister! De goud en zilverkloof, die jou zo beangstigde en waaruit je geen uitweg meer kon vinden, toonde je de toestand van je ziel die met louter begeerte naar goud bepantserd is en die ondanks al haar denken en zoeken geen uitweg uit die toestand meer kan vinden naar de vrije ruimte van de zuivere en levende waarheid vanuit God. De mijnwerkers, die jij de genoemde metalen in grote klompen uit de bergen zag halen, zijn je eigen onverzadigbare begeerten naar dergelijke aardse schatten. En de mijnwerker die tegen je zei dat er geen weg meer uit die kloof leidde en die jou ook niet zachtzinnig vertelde dat je zeker te gronde zou gaan, is je eigen geweten dat jou - als het ware voor de laatste keer - zeer ernstig vermaande, omdat je geen acht meer sloeg op zijn zachtere vermanende stem.
Hoofdstuk 80: De Farizeeër verklaart de droom - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...