Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

3231 resultaten - Pagina 10 van 216

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[1] Ahab gaat nu weg en haast zich naar zijn collega's. Als .hij bij hen komt, bestoken ze hem allemaal met vragen en zeggen: Maar in de naam van de tempel, wat deed je dan zo lang?! Wat een angst hebben we om jou uitgestaan! Hoe staat het er nu mee? Wat .doet.de tovenaar? Hoe is het met je gegaan? Komen de soldaten al? We zitten in een lelijk parket. Weet je daar dan nog niets vanaf!?'
Hoofdstuk 183: Ahab's list. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] De drie Grieken zeggen nu: 'Die raad van jou is niet zo slecht gemeend; maar toch bevalt hij ons niet helemaal! Hoe lang moet die gruwelijke heerschappij van deze volksbedriegers nog duren?! Hoewel we met hen niets meer te maken hebben, zijn we ze toch zat geworden; ze bespotten ons voortdurend, ze belasteren ons in hun scholen en vervloeken ons bij iedere gelegenheid, Hoe lang moeten we ons dat nog laten welgevallen? Bovendien zijn ze ook nog burgerlijk rechter, en als we een uitspraak van het gerecht willen hebben dan moeten we het altijd duur betalen. Wel, dat is voor ons een heel slechte zaak, en daarom vinden wij dat hier morgen voor altijd een eind aan die heerschappij gemaakt moet worden; want alle hier wonende Joden gaan morgen naar onze kant over, en de Farizeeën zullen, daar ze voor ons totaalonbruikbaar zijn geworden, eruit gegooid worden, behalve jij, als je bij ons wilt blijven! -Weet je, dat is ons plan, en dat is al zover uitgevoerd dat er zich onder de burgers van dit plaatsje nu geen echte Joden meer bevinden! Wat vind je van dit plan?'
Hoofdstuk 181: De oude Farizeeën om de tuin geleid. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Ik heb daar bij het huis van Baram zojuist alle mogelijke moeite gedaan om de opgewonden gemoederen van het volk te sussen. Ik zei tegen die heethoofden, dat zo dadelijk hier soldaten uit Kapérnaum zullen aankomen om hen te bestraffen! Maar ze lachten en zeiden: 'Dan kun je lang op ze wachten; want wij hebben jullie bode in onze macht -net zoals jullie allemaal! Maak, dat je goedschiks wegkomt, anders zul je op een andere manier verdwijnen!' Dat was het aardige antwoord op mijn waarschuwing en dreiging aan het volk; ik had dat ook veel beter niet kunnen doen!
Hoofdstuk 183: Ahab's list. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] De oude vossen waren niet op deze vraag bedacht en wisten daarom niet welk antwoord ze moesten geven. Toen de vragenden echter bemerkten dat de Farizeeën geen enkel bewijs hadden, omdat het antwoord zo lang op zich liet wachten, zeiden ze: 'Waarom geven jullie op onze redelijke vraag geen antwoord, zodat wij kunnen vaststellen hoe deze zogenaamde tovenaar de duivel door Beëlzebub uitdrijft en of Beëlzebub ook goddelijke daden kan verrichten? Het is heel gemakkelijk om een mens, die hoe dan ook in staat is om buitengewone dingen te doen, een knecht van de satan te noemen en hem zo verdacht te maken, maar het is heel wat anders om daarvan een tastbaar en zeker bewijs te leveren! Waarom zeggen jullie niets, als je zo zeker van je zaak bent?'
Hoofdstuk 184: Farizeeën kunnen niet liegen. (17.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] Als Ik echter door de geest van God de duivels uitdrijf, en daarvan is het hele volk overtuigd, dan is toch het Rijk van God tot u gekomen (Matth.12:28), waarover u, als Joden, zich nog meer zoudt moeten verheugen dan de Grieken, die heidenen zijn, omdat dit teken de gunst van de Joden die zij reeds lang verloren hadden, weer herstelt! Want slechts zo kan de echte Jood aan de hele wereld tonen, dat hij de enige mens op de uitgestrekte aarde is die een zichtbaar verbond met God heeft, en door de almachtige kracht van de geest van God dingen kan doen die op die manier geen ander mens mogelijk zijn.
Hoofdstuk 185: Het smaden van de Heilige geest wordt nooit vergeven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] Maar de Farizeeën zeggen: 'Ben je dan ook al Griek geworden, dat je je tegenover ons een huisrecht wilt aanmatigen?! Weet je soms niet dat de Joden tegenover een Farizeeër geen huisrecht hebben?! Is niet iedere Farizeeër in ieder Joods huis dat hij betreedt, de algehele heer , en wordt de eigenlijke huisheer niet pas uit genade weer heer, als de Farizeeër het huis verlaat? En weet jij als Jood ook niet, dat je slechts pachter en geen heer bent noch van je huis, noch van je grond, en dat wij grond en huis van je af kunnen nemen als we dat willen, en het vijftig jaar lang aan een ander kunnen verpachten?'
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Baram antwoordt: 'O wat ben ik gelukkig, dat deze eer en genade aan mijn huls bewezen wordt! Laten we nu vlug aan tafel gaan, opdat de heerlijke moeder met de beide zonen van Jozef niet te lang op ons behoeven te wachten!' Dan gaan wij snel de eetkamer in waar ook Maria met de beide zonen van Jozef op ons wachten.
Hoofdstuk 189: Duivelse aanval. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] Als Maria Mij ziet, begint ze van vreugde te huilen; want ze had Mij nu al twee maanden lang niet gezien, en de beide broers, die Mij zeer liefhebben, vergaat het net eender. Nadat wij ons wederzijds dus zeer hartelijk begroet hebben, gaan we allen aan tafel, spreken het dankgebed uit en gebruiken dan het goede en rijkelijke maal, waaraan Kisjonah, die Mij met vrouwen dochters tot op heden niet verliet, ook heel opgewekt deelnam en daarbij veel besprak met Maria en de broers.
Hoofdstuk 189: Duivelse aanval. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] En Ik zeg: 'Net zo ver en net zo lang als je maar wilt! Want Ik heb nog nooit het eerlijke en echte verlangen van iemand afgewezen of onverhoord gelaten!' Baram regelt derhalve zijn zaken, geeft zijn vrouw en kinderen opdracht over wat zij tijdens zijn afwezigheid moeten doen, en hoe zij tegen slechte vijanden op moeten treden. Vervolgens neemt hij wat goud mee en gaat met ons allen naar buiten aan de zee, en een zeer grote volksmenigte volgt ons op de voet. (Matth. 13:1)
Hoofdstuk 190: De leer van het Rijk der hemelen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] Kisjonah was nog lang niet bekomen van zijn verbazing en wilde Mij net vragen, hoe dat mogelijk zou zijn, toen de jongeman heel soepel weer voor hem stond en glimlachend zei: 'Wel, u staat er nog over na te denken hoe dat mogelijk zou zijn, en het is allemaal al gedaan! Zelfs dat, waarvoor uw ijverige schrijvers geen gelegenheid hadden om in de dag en rekeningboeken te boeken, vanwege de drukte aan de tol, heb ik gauw nog verholpen -zodat ze nu helemaal vrij zijn en klaar met hun werk!'
Hoofdstuk 195: Kis. Weerzien met Jaïruth en Jonaël. (1.6.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] 'Ah', zegt Kisjonah, 'die zwijgzame Baram toch! Hij zei geen woord over wat hij van plan was; 's avonds verdween hij heel stilletjes; ik meen dat hij vlug na onze aankomst verdween, en nu is hij met een volgeladen schip terug! Hij moet een goede wind gehad hebben, anders zou hij naast het werk nog lang niet hier kunnen zijn; want met kwade wind moet je van hier naar Jesaïra een hele dag roeien.'
Hoofdstuk 204: Gelijkenis van de moeder met haar twee zonen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Toen zei de goede zoon: 'Moeder, u heeft ervoor gezorgd dat ik heb leren werken en ik kan net zoveel brood verdienen als ik nodig heb; maar ik zal God met mijn gehele hart smeken dat Hij u net zo lang laat leven als ik leef, en dat u uw schat voor het welzijn van het hele huis beheren kunt! Want zonder u zou de erfenis mij kwellen en mij altijd treurig maken zo vaak ik er naar zou kijken. Liefste moeder, houd u dus de erfenis en geef hem aan wie u maar wilt! Voor mij is uw hart de beste erfenis; dat God het lang in leven moge houden!'
Hoofdstuk 204: Gelijkenis van de moeder met haar twee zonen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Ik wilde de toespraak hier niet onderbreken, maar omdat de leerlingen verscheidene van deze beelden zelf niet begrepen, kwamen ze naar Mij toe en zeiden: 'Waarom spreekt U nu opeens tegen hen in gelijkenissen? (Matth.13:10) Wij, die al.zo lang bij U zijn, begrijpen ze nog maar nauwelijks; hoe zullen de luisteraars aan de oever ze dan kunnen begrijpen. Ziet U dan niet hoe ze hun schouders ophalen en dat een aantal zelfs denkt, dat U ze voor de mal houdt, of dat U over zulke oninteressante dingen spreekt vanwege de Farizeeën, want iedereen. weet toch wel, dat je het gewas niet op de weg, of op stenen en net zomin tussen de dorens moet zaaien! Wij begrijpen wel wat U daarmee bedoelt; maar zij op de oever denken heus dat U ze ertussen neemt! Of wilt U ze dan echt op een manier lesgeven die ze niet begrijpen?'
Hoofdstuk 191: De gelijkenis van de zaaier. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Maar Ahab, die niet ingestemd had met deze vraag, zei tegen de leerlingen en verscheidene anderen: 'Vrienden, die vraag en die verwondering was weer echt dom en niet op zijn plaats! Jullie zijn toch al zo lang in Zijn omgeving, en toch verwonder je je nog net zo, alsof dit het eerste teken is dat je ziet gebeuren! Ik ben nog geen hele dag bij jullie, en voor mij is dat allemaal al net zo begrijpelijk, als wat dan ook maar voor een mens begrijpelijk kan zijn! Als Hij namelijk de grote beloofde Messias is, Die volgens David niets meer en niets minder is dan Jehova Zelf in vleselijke gedaante, dan zal het voor Hem toch erg eenvoudig zijn om aan een storm op zee een eind te maken, daar het voor Hem zeker niet moeilijk was de gehele wereld te scheppen! Als dat echter onweerlegbaar zo is en jullie Hem kennen, hoe kunnen jullie dan zo'n vraag en zo'n verwondering in je hart hebben?!'
Hoofdstuk 193: Op zee. De verwondering. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Zo lijken wij op een kuil die in de grond gegraven wordt; hoe meer grond er uit gaat, des te groter wordt de inwendige ruimte voor de opname van het licht en de hemelse lucht. Heer, volgens mij heb ik geen ongelijk; wat zegt Uw oneindig hogere wijsheid daarover?'
Hoofdstuk 205: De liefde neemt. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...