Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

368 resultaten - Pagina 10 van 25

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25
[26] En Henoch zei: "Ja, vader Adam, mijn vlees is uit Eva en mijn ziel uit jou en mijn geest uit God! Waarom zou ik niet degene kunnen zijn die jij hebt gezegend, of Abel of jouw gezegend zaad, omdat mijn geest en Abels geest toch een en dezelfde geest vanuit God zijn! Daarom rust zacht in God in de vrede van je ziel en ook jij, lieve moeder Eva! Amen."
Hoofdstuk 48: Over de goddelijke zegen op aarde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[6] En zie, toen ik vol verbazing dat van de zacht schommelende, woelige golven vernomen had, kon ik pas vervuld van vrees mijn verbaasde blik naar de bovenkant van de geesteszuil opheffen en ik zag - 0 ik kan niet beschrijven hoe warm en toch hoe zalig het mij om het hart geworden is! -, ik zag op de glanzende hoogte van de zuil, jou, dierbare vader, jou, Seth, zag ik staan, met een ernstig gezicht! En jij sprak tot de zacht kringelende baren wat ik even tevoren vertelde en hetgeen ik van hen getrouw heb vernomen, en ik was vol geloof en luisterde als had ik van al de kringelende golven vernomen wat jij hebt gezegd daar op de heilige hoogte tegen de heilige zuil in het zachte gewieg van de er omheen vloeiende golven; en zoals ik heb gesproken, zo heb ik het gezien.
Hoofdstuk 42: Kenans gezang over de tien zuilen - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[12] En toen ik dat een tijd lang met bloedend hart had aanschouwd, verhief zich opeens, de zuil omwervelend, een hevige storm als een orkaan over de schuimende koppen der golven die als bergen zo hoog waren. En zie, de heftige storm die de zuil omwervelde hield niet lang aan, en het gewoel van de woedende golven, gedwongen door de strenge macht van de orkaan kwam tot een zegenende rust, zodat slechts hier en daar nog een sporadisch, zacht gemurmel van de zich tot volledige rust gewillig effenende rimpels van de zo grote watervlakte de lichtende schichten van de uit de goddelijke mond stromende ademtocht, niet onaangenaam onderbrak. En toen de machtige liefde van de eeuwige, heilige Vader de zegenende rust met zulke verbazingwekkende middelen getrouw tot stand had gebracht, ontsprong er terstond aan mijn mond een heerlijke toon. En luister, deze toon klonk als heilige woorden die uit het liefhebbende hart van de heilige, eeuwige Vader vloeiden vanuit de hoogten der hoogten uit de oneindige, schitterende sferen van het eeuwige licht der lichten, en zij goten zich welluidend heel ver uit in overvloedige, glanzende stromen over de eindeloze luisterende vlakten van de grote wateren, en zoals ik het heb vernomen geef ik de gewaarwording van de zo heerlijke klank van die goddelijke stem getrouw weer. De zin en betekenis daarvan sprak zich op de navolgende wijze heel mooi en wonderlijk uit:
Hoofdstuk 42: Kenans gezang over de tien zuilen - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[5] Meteen bogen zij allen voor Adam en gingen naar hun nabij gelegen woningen. Seth deed met hulp van zijn vrouw zijn plicht en Henoch haalde zijn legerstede uit zijn onaanzienlijke hut en bracht die voor de woning van Adam en tenslotte na het verrichten van een stille dankzegging in de woning van Adam. Daar was de oude moeder Eva, zover haar krachten reikten, hem behulpzaam om zijn rustplaats zo zacht mogelijk te maken. En toen alles aldus goed was gedaan, waren ook Seth en zijn vrouw, wel voorzien met spijs en drank daar reeds aanwezig en Seth dankte mij met een ontroerd hart voor de grote genade, die hem boven al zijn oudere broeders ten deel was gevallen om zijn ouders en de lieve Henoch, die hem voorkwam als een opgaande morgenster, van spijs en drank te mogen voorzien.
Hoofdstuk 48: Over de goddelijke zegen op aarde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[3] "O grote, liefdevolle, meest heilige Vader, in Uw heiligste naam, die beladen is met macht, kracht en alle heerlijkheid, heb ik voor Uw aangezicht weer een nieuwe dag bereikt! O Heer, laat mij gedurende deze hele dag zodanig denken en handelen, dat de laatste herinnering aan het avondrood mij zacht klinkend toe zal fluisteren: Adam, juich, want je hebt je oog niet afgewend van Jehova's aangezicht en je voeten zijn niet afgeweken van het spoor van de weg van de eeuwige liefde, en zoals de zon ongemerkt verlichtend en verwarmend langs het firmament ging, volgde je hart het stille zweven van de eeuwige geest!
Hoofdstuk 49: Adams en Henochs ochtendgebed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[13] O Gij mijn goede, heilige Vader, maak mijn nauwe borst wijder, opdat ik U met volle teugen kan beminnen; want alles wat mijn oog nu ziet, is te mooi en te overweldigend! Hoe heerlijk rijzen de toppen van de hoge ceders omhoog in de vrije, flauw schemerende, zacht bewegende lucht en bewegen hun takken en twijgen alsof zij de sterren lieflijk toewenkten! Dan komt er weer een ademtocht van U: zij bemerken Uw heilige nabijheid en buigen terstond hun omhoog geheven hoofden naar de aarde. Maar spoedig verheffen zij zich opnieuw, aangetrokken door de grote, meest heilige macht van Uw liefde en jubelen ruisend in de vrije hoogte U een onnaspeurbaar, diepzinnig lof toe. 0, hoe groot en verheven moet die loftuiting zijn, dat ik niet eens in staat ben te vermoeden wat voor een heilig offer door Uw geschapen natuur aan U, de verheven Schepper, gebracht wordt! Niet aflatend loven U de aarde, het gras, de planten, struiken, bomen en al die mooie sterren; alleen de mens kan te midden van zulke heilige offers slapen!
Hoofdstuk 50: Henochs ochtendoverdenking - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[15] En toen Adam het getrouwelijk uit de mond van Henoch had vernomen, stond hij meteen op en zei eerst tegen Eva: "Eva, mijn trouwe vrouw, rust zacht in Gods genade tot ik terugkom; Henoch zal mij heen en terugbegeleiden; reeds wachten de kinderen overal in de bergen met ongeduld op mijn zegen. - En jij, mijn geliefde Henoch, leid me op de heuvel in de richting van de morgen, zodat mijn zegen niet later dan de stralen van de ochtendzon tot al de kinderen op de bergen zal komen. Dat geldt ook voor degenen die als herders de kleine vlakten tussen de bergen bewonen; dat de Heer hen in de diepte nog een tijd lang moge verschonen van Zijn strenge oordelen! Laten we nu voortmaken! Amen."
Hoofdstuk 51: Jareds vreugde over zijn zoon Henoch - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[11] Kijk omhoog naar de heldere ruimten van de oneindigheid! Wie van ons kan zeggen, dat hij niet in staat zou zijn de brede stromen van het licht en alle dingen die daardoor omgeven zijn, te aanschouwen?! Wiens oor hoort zelfs niet een zacht zuchtje waaien door het dorre loof! Of is er wel een onder ons aan wie niet alle zintuigen in de meest bruikbare staat zouden zijn gegeven en ook een levend voelend hart?!
Hoofdstuk 59: Over de deemoed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[5] Evenals het ons ook niet raakt wat die bijna geheel onzichtbare diertjes doen onder een rottend minuscuul blaadje dat door een zacht briesje van het mos weggevoerd werd en met een daaraan hangend dauwdruppeltje in zee viel! Toch staat deze vergelijking in bijna geen vergelijk met hoe oneindig veel minder een hele wereld, met ons erbij, voorstelt ten opzichte van God. En zo zijn wij en al ons doen en laten zo goed als helemaal niets tegenover God.
Hoofdstuk 69: Seths troostende woorden - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[4] Henoch, de vaderen aankijkend, vroeg zacht aan Adam of hij nog wat nodig had of dat men zich gereed zou maken voor het vertrek.
Hoofdstuk 74: Het wezen van de waarheid en de liefde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[4] En meteen vroeg Lamech heel zacht aan Methusalah: "Vader, wat moeten wij nu doen? Zullen wij er weer heimelijk vandoor gaan en de vaderen, die onzentwege in stilte boos schijnen te zijn, verlaten of zullen wij blijven en geduldig de verwijten verdragen?
Hoofdstuk 112: Lamech en Methusalah spreken samen over de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[8] "Ja, zo is het!", zeiden Adam en al zijn aanwezige kinderen van de hoofdstam. En Adam sprak verder en zei: "Want alles wat op de aarde groeit, gedijt zeer goed en het voegt zich allemaal heel zacht en bescheiden naar de eeuwige ordening van de boven alles machtige God. Wij zien immers dagelijks hoe de zonnestraal met grote kracht het gras uit de donkere schoot van de aarde trekt en eveneens de planten, struiken en alle bomen, we zien hoe de zo tedere straal van de zon uit de vochtige diepten en uit de zee heel vriendelijk de wolkjes met een gedempt licht vervult, aan het firmament tot zich trekt en ze tenslotte verheerlijkt en met glans omstraalt, zodat zij overeenkomstig het licht zelf door onze grove zintuigen helemaal niet meer waargenomen kunnen worden, ofschoon zij voor het oog van de geest voor eeuwig onvergankelijk zijn. En hoewel het slechts een overeenkomstig aards beeld is, heeft het toch de volle gelijkenis met de hoge ordening van de mens, aan wie zintuigen en een ziel gegeven zijn, opdat daarin volgens de eeuwige ordening de edele vrucht gedijt tot het eeuwige leven in God, zoals de verwekking uit de ziel door de macht van de liefde uit God en Zijn ordening gedijt tot een nieuwe, onsterfelijke vrucht.
Hoofdstuk 57: Adams vrijwillige bekentenis - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[2] Na een tamelijk lange poos stond Adam tenslotte op en zei op een weliswaar zacht klinkende, maar toch hoogst ernstige toon:
Hoofdstuk 135: Adams dwaze antwoord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[4] "Ja, ja," zei de jonge Lamech hardop tegen Methusalah: "Hij is het heel beslist; ik zou op dit moment kunnen vergaan van liefde! Wat ziet Hij er toch onbegrijpelijk lief, mild en zacht, goed en daarbij toch zo vol van grote ernst uit!
Hoofdstuk 139: Lamechs grote liefde voor Emmanuël - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[25] En Abedam, de vreemdeling, greep hen beide onder de armen en tilde hen iets van de aarde op en zette hen daarna weer zacht neer, en gaf de volgende opheldering:
Hoofdstuk 149: De vragen van de onbekende Abedam - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25