Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1563 resultaten - Pagina 10 van 105

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[20] Maar de engel trok aan de rotsbodem op de plaats waar de satan gestaan en gelegen had (er lag een steenblok van ruim vijftig centenaar), en slingerde dat met zo'n geweld over de gehele berg ver in zee, dat de steen al in de lucht door de weerstand volkomen tot stof verging.
Hoofdstuk 152: De hoofdman daagt de satan uit.(19.3.1853) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Maar de KNECHTEN zeiden: "Wij zijn niet bevoegd om dat toe te staan; maar wij zullen een bode zenden. Als Hij het goedvindt kunnen jullie Hem zien en spreken; staat Hij het echter niet toe, dan moeten jullie zijn advies opvolgen en heel rustig en welgemoed hier vandaan gaan, -want Hij is niet altijd in de stemming om bezoeken te ontvangen en nog minder om gesprekken te voeren. " -Met dit verhaal komt een knecht naar Mij toe en vraagt Mijn mening.
Hoofdstuk 154: De zieken in de herberg bij Ebahl. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] Deze woorden troffen de genezen mensen in het hart en zij vroegen zich onder elkaar af, hoe Ik had kunnen weten dat zij hun ziekte merendeels aan hun geilheid te danken hadden. Zij werden bang voor Mij, omdat zij begonnen te denken: 'Hij kan nog meer van onze niet zo erg lofwaardige handelingen aan het daglicht brengen! Daarom gaan we maar!' -Daarop verlieten zij de kamer en gingen terug naar waar ze vandaan gekomen waren.
Hoofdstuk 154: De zieken in de herberg bij Ebahl. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[3] De SCHIPPERSKNECHT bromt achter zijn volle baard: "Nou ja, dat zit wel goed, maar zulke jongens zitten ook vaak vol achterbakse vlegelstreken en zorgen er voor dat een van ons iets overkomt! Oh, ik ken die straatslijpers wel! Overigens schijn jij wel een betrouwbare knaap te zijn, -maar je bent nu eenmaal een knaap en dat zegt al voldoende! Iedere knaap heeft toch altijd wel iets vlegelachtig over zich. Blijf daarom maar altijd op z'n minst drie passen bij mij vandaan!"
Hoofdstuk 161: De schippersknecht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] De SCHIPPERSKNECHT zegt: "Nou, nou, wat zal iemand op z'n vijftiende jaar dan ook al zijn? Hoogstens zo'n prins uit Rome of ergens anders vandaan! Of ben je soms zo'n beetje een almachtig aanhangsel van onze lieve Heer?"
Hoofdstuk 161: De schippersknecht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[3] De LEERLINGEN zeggen: "Heer, U weet toch hoe ver onze voorraad al geslonken is! Hier in de buurt is niets, waar moeten wij zoveel brood vandaan halen om dit volk voldoende te geven?" (Matth. 15:33)
Hoofdstuk 173: Wonderbare spijziging van de vierduizend. In de omgeving van Caesarea Philippi - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] IK richtte Mij echter niet tot het volk, dat eigenlijk ook niet tot het beste behoorde, maar zei zo langs Mijn neus weg tegen de leerlingen: "Deze slechte en overspelige soort wil een teken van Mij hebben, maar zij zullen geen ander teken krijgen dan dat van de profeet Jona!" (Matth. 16:4) Daarna liet Ik het volk en meer nog de verzoekers aan hun lot over en ging met Mijn leerlingen snel weg, scheepte Mij in, in het nog wachtende schip, en gaf opdracht om het weer daarheen te sturen waar het 's avonds vandaan was gekomen.
Hoofdstuk 174: Het zuurdeeg der Sadduceeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[13] CYRENIUS zegt: "Helemaal, zeer gewaardeerde waard Ebahl! Dat is mij ook al lang duidelijk geworden, maar wat kon daar tot nog toe aan gedaan worden? Ik zeg openlijk: Niets, helemaal niets! Want wij hadden zelf geen basis, en waar moesten de wereldse leraars die dan vandaan halen? Die arme duivels moeten toch alle kinderen alleen maar dat leren, wat zij in zekere zin eerst zelf van ons hebben geleerd, -en zodoende zijn ze onvermijdelijk blinde leiders van blinden!
Hoofdstuk 191: De hemelse manier van lesgeven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] De wat ruwe schippersknecht neemt daar genoegen mee, en de BAAS van de schippersknechten vertelt het volgende: "Zo ongeveer om de eerste nachtwake werd het vreemd genoeg opeens zo licht als de dag. Wij zagen echter nergens iets dat licht gaf en dachten dat er achter de bergen zeker een reusachtig Bengaals vuur moest branden, waardoor de lucht zo licht werd. Alleen was het licht duidelijk te sterk om afkomstig te kunnen zijn van Bengaals vuur; maar wat het dan ook was het licht duurde bijna de gehele nacht en werd verschillende malen zo sterk dat wij dachten dat het klaarlichte dag was. U begrijpt wel dat het ons daarbij toch wat griezelig te moede was. Uit de stad kwamen er ook verscheidene naar ons toe en die dachten dat de zee zo'n licht uitstraalde.
Hoofdstuk 160: De nachtelijke belevenissen van de schippers.(11.4.1853) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] Toen Ik echter in hun harten keek, vond Ik slechts kwaad. leder woord dat zij spraken was een doortrapte leugen, en IK zei daarom tegen de sluwe vragers en uitdagers: 's Avonds zeggen jullie: 'Oh, het zal morgen mooi weer worden, want de hemel is rood!' (Matth.16:2) En 's morgens zeggen jullie: 'Oh, het zal vandaag slecht weer worden, want de lucht is rood en betrokken!' O grote huichelaars! Als jullie de tekenen aan de hemel kunnen beoordelen, waarom dan ook niet de grote tekenen van deze tijd binnen de sfeer van het geestelijke leven van de mensen? (Matth. 16:3) Als jullie nu van anderen, zoals je toegeeft, zulke buitengewone dingen hebben gehoord, en zeggen dat je de schrift begrijpt, moet het jullie dan niet opvallen dat door Mij alles gedaan wordt waarover de profeten geprofeteerd hebben?! Jullie trekken wel een gezicht zo zoet als melk en honingzeem, maar jullie hart is vol gal, vol haat, vol hoererij en vol overspel!"
Hoofdstuk 174: Het zuurdeeg der Sadduceeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[26] Maar naast de valse leraren en profeten zijn er ook echte en waarachtige, die ogen, harten en monden hebben waaruit Gods licht straalt. Die lijken op de door licht omspoelde wolkjes, die de op til zijnde zonsopgang aankondigen. Als het alleen maar bleef bij die, hoe mooi ook, stralende wolkjes, dus de echte en waarachtige profeten, dan zou het er in de harten van de mensen na verloop van tijd toch net eender uit gaan zien als in de aardse streek van de middernachtszon, namelijk star, koud en dood. Maar op de echte lichtwolkjes, die voor de zon uit gaan, volgt de zon zelf, en bij haar eerste lichtstraal die zij over de nog grauwe bergen en velden der aarde laat vallen, wordt alles wakker, vol vreugde en vol leven. De vogels zingen de opkomende moeder van licht en warmte hun zuivere psalmen tegemoet, de muggen en kevertjes verheffen zich in de van licht doordrongen lucht en zoemen de heerlijke moeder van de dag geestdriftig toe, en de bloemen der velden heffen hun koninklijk versierde hoofdjes omhoog en openen hun balsemrijke mond om de grote wereld verwarmster de heerlijkste geur tegemoet te ademen.
Hoofdstuk 175: Valse en ware profeten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] De kluizenaar komt naar buiten en bemerkt dat de vragende een meisje is, dat met haar binnenkomst zijn hut beslist zou kunnen verontreinigen. Daarom zegt hij, gegrepen door heilige geestdrift: 'Onrein wezen, kom niet in mijn godgewijde reine huis, want het zou door jou onrein worden en daardoor zou ik onrein worden! Ga maar door en ga terug naar waar je vandaan gekomen bent!' Met deze woorden doet hij de deur dicht en laat met een verlicht hart, en blij, dat hij dit hem verontreinigende gevaar kwijt is geraakt, het schreiende meisje aan haar bittere lot over. Opgewekt trekt hij zich terug in het binnenste van zijn huis en prijst God, dat Hij hem voor dit gevaar voor zijn ziel zo genadig beschermd heeft, en bekommert zich in het geheel niet om het arme meisje; of zij in de donkere nacht verongelukt of niet, interesseert hem niet.
Hoofdstuk 208: De gelijkenis van de kluizenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] JOSOË zegt glimlachend: "Oh, zonder meer de tollenaar, want als er op de wereld alleen maar van zulke kluizenaars zouden zijn, zou het leven van de mensen weinig kans meer hebben, en er dus slecht uitzien! Die domme kluizenaar zou mij met zijn zedelijke reinheid ieder uur tien keer gestolen kunnen worden! Waarlijk, als ik na de dood de hemel zou mogen verhuren, dan zou de kluizenaar zeker de laatste zijn, die ik in de laagste hemel de laatste plaats aan zou wijzen, en hij zou daar niet vandaan komen of hij moest eerst net als die tollenaar worden! -Heb ik gelijk of niet?"
Hoofdstuk 208: De gelijkenis van de kluizenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[14] Toch moet de mens, op z'n laatst wanneer hij dertig is, zó ver in zichzelf met de vorming van zijn ik klaar zijn, dat het komende vrije zalige leven na de dood van zijn lichaam voor hem zo bewust en vaststaand is als het vliegen in de hoge vrije lucht voor een adelaar! .
Hoofdstuk 210: Wat is het lichaam, wat is de ziel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] Ervaringen in alle tijden hebben geleerd dat het zo is en nooit anders kan zijn dan U het ons nu uitgelegd heeft; toch zou geen wijze, ook al zou hij nog zo vaak het kwade van de mensheid waargenomen hebben, over de oorzaak daarvan iets hebben kunnen zeggen. Waar zou hij dat dan ook vandaan gehaald moeten hebben? Want daarvoor is de totale kennis van de mensennatuur vanaf haar oergeestelijke tot aan haar lichamelijke staat nodig.
Hoofdstuk 211: Moet de mens lichamelijk eerst goed verzorgd zijn? - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...