Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

151 resultaten - Pagina 10 van 11

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11
[19] Een dief en een moordenaar kunnen berouw voelen, een hoerenloper, een echtbreker en ook een dronkaard kan onder bepaalde omstandigheden zover gebracht worden, dat hij zijn grote dwaasheid inziet en men tot hem kan zeggen: 'Je zonden zijn je vergeven, ga heen en zondig niet meer!' Wat zou men echter tegen deze fijn ontwikkelde, hoogmoedige en zeer trotse wereld zeggen? Ze houdt zich voor rechtschapen, buitengewoon beschaafd, en houdt zich aan de wetten van de goede toon en smaak; ze ondersteunt ook de armen als de goede smaak het veroorlooft, gaat ook naar de kerk - op die tijden natuurlijk, dat de elegante wereld daarheen pleegt te gaan; woont ook een preek bij, als de predikant iemand volgens haar smaak is, die zo aardig theatraal zijn preek kan voordragen en natuurlijk ook een prettige stem heeft en een aardig persoon is. Van de preek wordt vrijwel niets opgestoken, maar als ze aangepast is aan de beschaafde toon en smaak, kan de predikant haar toch wel in een sierlijk klein formaat laten drukken en die aan een hoge dame opdragen. Dan kan deze preek de predikant tenminste enige dukaten, soms ook een betere betrekking opleveren en de boekhandelaar een goede verkoop, niet vanwege de preek, maar vanwege de goede smaak en terwille van de edele dame aan wie zoiets opgedragen was, niet met het oogmerk om hem te lezen, maar meer vanwege een sierlijke bibliotheek.
Hoofdstuk 60: Over de speelduivel en de moderne opvoeding - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[17] Wat een verschrikkelijke onzin! Maar dat alles is hoofdzakelijk afkomstig van de weerprofeten, die zelfs voor een soort heksenmeesters worden gehouden en omdat ze daarvoor worden gehouden, vergeet de eenvoudige mens helemaal, dat het God is die het weer maakt en daarom vragen ze Hem ook niet om goed weer; de mens denkt nu dat 'het weer' zuiver het werk van heksen is en die moet men met antiheksmiddelen bewerken. Zo wordt de wig gedreven en de ene domheid volgt op de andere - maar gewoonlijk onder de leus: 'Omne ad majorem Dei gloriam' (Alles tot meerdere eer van God!). Maar voor deze eer bedank Ik: ze kan eens in de smaak zijn gevallen bij ijzeren, stenen en houten goden en misschien dient ze nu nog wel voor de houten, bronzen en hier en daar ook stenen meestal geverfde heiligenbeelden, maar Ik wil met zulke verheerlijking niets te maken hebben.
Hoofdstuk 68: Over bijgeloof 1 - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[9] Maar de mens, voor wie Ik alles heb geschapen, voor wie Ik zoveel groots heb gedaan, en nog eeuwig zal doen, ja voor wie Ik onophoudelijk zorg, en voor wie Ik al Mijn wijsheid en liefde inzet, meer dan een met liefde vervulde bruidegom voor zijn allerlief ste, dierbaarste bruid, deze mens vindt overdag nauwelijks een uurtje voor Mij en dan alleen maar op de manier zoals een slonzige kookster vaak heel gedachteloos zout in het eten doet, omdat ze dat gewoon is te doen, of om tenminste te kunnen zeggen dat ze zout in de soep heeft gedaan ook al smaakt deze vaak niet veel beter dan puur lauw water zonder kraak of smaak. - Werkelijk, Ik zeg jullie, door zo'n verering wordt jullie God niet dikker en daardoor jullie eigen leven ook niet krachtiger. Want het leven van jullie houten huis - en kamercrucifixen, die jullie door een erbarmelijk lichaam toont hoezeer jullie verering en jullie godsdienst op die van de joden lijkt, die tenminste de levende aan het kruis hebben geslagen, terwijl jullie hier veel te lui en te lauw voor zouden zijn en er genoegen mee nemen, dat iemand jullie zo'n volbrachte houten kruisiging verkoopt, die dan juist geschikt is om in Mijn plaats de atomen van jullie verering aan te nemen. O, jullie dwazen! Jullie vereren dus het bewerkte hout, steen of metaal, net zoals de hond een hoeksteen vereert, die een voorganger heeft besnuffeld, zo drukken jullie je lippen op het hout en denken, als jullie daarbij nog een zogenaamd 'Onze Vader' en 'Weesgegroet' hebben gebrabbeld, of als jullie in een stenen kerk vol beeldhouwwerk bijna een uur lang gedachteloos en uitgedost, met een verguld gebedenboek in de hand hebt doorgebracht, dat je Mij gediend en Mij boven alles vereerd hebt. O, jullie dwazen. Geloven jullie dan dat Ik in hout ben, in steen, in metaal of enig ander ijdel houtsnijwerk dat gemaakt is door meubelmakers, beeldhouwers, draaiers, bankwerkers, slotenmakers, smeden, metselaars en schilders? Waarlijk, Ik zeg jullie: al die vereerders, als ze zich tenminste hier op aarde niet anders zullen bedenken, zullen mettertijd aardig lang op de maan naar school moeten gaan en daar onder de grootste geestelijke en ook lichamelijke moeilijkheden moeten ervaren, dat de levende God beslist geen welgevallen heeft aan zo'n onzinnige verering, want die is veel slechter dan die van de blinde heidenen, die hun afgoden tenminste uit vrees, al is het dan niet uit liefde, een werkelijk offer brengen terwijl jullie Mij de levende God, vereren alsof Ik helemaal niet bestond, of alsof Ik waarlijk alleen maar van hout was of, in een gunstiger geval, oudbakken of pas gebakken uit meel.
Hoofdstuk 78: Vier vragen met betrekking tot de maan - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[20] De vijfde geboorte in God is nu zo, dat wanneer het licht heel zacht en lieflik door de eerste vier geboorten heendringt, brengt het het hart van het zoete water, een liefdevolle kracht met zich mee. En wanneer de scherpe geboorten dat proeven, dan worden zij ook zacht en liefdevol en lijkt het alsof steeds weer het leven in de dood oprijst. Dan vervult iedere geest de anderen en verkrijgt niets dan nieuwe kracht, de zure hoedanigheid wordt verzacht, want de kracht van het licht uit het zoete water maakt ze zacht, en in het vuur stijgt de zachte liefde op, het verwarmt de koude en het zoete water maakt de scherpe smaak heel lieflik en zacht.
Hoofdstuk 23: Van de diepte boven de aarde. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[23] Deze golvende, zwevende geest is het derde aanzicht van de goddelijke geboorte en heet God de Heilige Geest. De zevende geboorte is en behoudt zijn aanschijn en vorming in den Heiligen Geest; als deze door de scherpe geboorte heengaat, gaat hij met het geluid en vormt allerlei beelden, allen in evenredigheid met de wijze waarop de scherpe geboorten met elkander omspringen. Want zij dartelen in de geboorte steeds met elkander als in een liefdesspel en naar­mate de kleuren en de smaak in de geboorte de boventoon voeren, zo worden ook de beelden gevormd.
Hoofdstuk 23: Van de diepte boven de aarde. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Wanneer echter de boom weinig vruchten voortbrengt, daarbij zeer kleine, vol met maden en wormstekig, dan ligt de schuld niet bij de boom, alsof hij met een vooropgezette bedoeling begeren zou slechte vruchten voort te brengen, want hij is een kostelijke boom van een goede soort, maar de schuld is hieraan te wijten, dat dikwijls grote koude, hitte, meel­dauw, rupsen of ongedierte hem belagen. Nu heeft de boom echter deze eigenaardigheid, dat hij, naar gelang hij groter en ouder wordt, zoetere vruchten voortbrengt. In zijn jeugd draagt hij weinig vruchten, want dat maakt de ruwe en wilde bodemgesteldheid en het overtollige vocht in de boom onmogelijk en al bloeit hij ook, zo vallen toch gedurende de groei­tijd zijn vruchten voor 't merendeel af, wanneer hij namelijk in een goede akker geplant is. Nu heeft de boom ook een goede kwaliteit, hij is zoet. Tegenovergesteld daaraan heeft hij ook drie andere kwaliteiten, als bitter, zuur en wrang. Zoals de boom nu is, zo worden óók zijn vruch­ten, als de zon ze beschijnt en zoet maakt, zodat zij een lieflijke smaak verkrijgen, al moeten zijn vruchten bestand zijn tegen regen, wind en onweer.
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[15] Toen evenwel de menselijke blindheid hand over hand toenam en zij zich niet door de Geest Gods wilden laten onderwijzen, zo gaf Hij hun wetten en leringen, waarin vastgelegd was, hoe zij zich gedragen moesten en hij bevestigde deze met wonderen en tekenen, opdat de erkenning van de waarachtige God niet zou worden uitgewist. Maar het licht wilde op deze wijze ook niet aan de dag treden, want de duisternis en de boosheid in de natuur verweerden zich en hun vorst regeerde oppermachtig. Toen echter de toorn der natuur op middelbare leeftijd kwam droeg hij ver­scheidene sappige, zoete vruchten en begon te voorspellen, dat hij in het vervolg heerlijke vruchten zou dragen. Want toen werden de heilige profeten geboren, zij leerden en predikten over het licht, hetwelk in de toekomst de boosheid in de natuur zou overwinnen. Zo ging ook te midden van de heidenen een licht op, zodat zij de natuur en haar werking erkenden, hoewel dit nog niet het heilige licht was. Want de wilde natuur was nog niet overwonnen en licht en duisternis worstelden zo lang met elkander, totdat de zon opging en deze boom met haar warmte dwong, heerlijke, zoete vruchten te dragen, wel te ver­staan, tot de Vorst des lichts ontsproot uit het hart van God en een mens in de natuur werd en worstelde in zijn menselijke lichaam, in de kracht van het goddelijk licht, te midden van de wilde natuur. Deze zelfde vorstelijke en koninklijke twijg groeide op en werd een boom en breidde zijn takken uit van het Oosten naar het Westen en omvatte de gehele natuur, worstelde en kampte met de boosheid, die in de natuur was en met zijn vorst, totdat hij overwon en triomfeerde als een koning der natuur en de koning der duisternis in zijn eigen huis ge­vangen nam. (Psalm 68). Toen dit gebeurde, groeide uit de koninklijke boom die in de natuur gegroeid was, veel duizenden kostelijke, frisse twijgjes, die alle de geur en de smaak van de koninklijke boom hadden. En hoewel regen, sneeuw, hagel en onweer hem niet gespaard bleven, zodat menig twijgje van de boom gerukt en kapot geslagen werd, groeiden er steeds weer nieuwe twijgjes. Maar deze takjes smaakten verrukkelijk zoet en vreugdevol, zodat noch mensen-, noch Engelentong het kan uitspreken, want ze bezaten grote kracht en deugdzaamheid; ze dienden tot gezondheid der blinde heidenen. De heiden, die van het twijgje van deze boom at, werd ontheven aan de wilde natuurdrift, waar­uit hij geboren was, en werd een zoete twijg aan de kostelijke boom en groeide en droeg kostelijke vruchten, zoals de koninklijke boom.
Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[17] Deze zijn een goede tempering van het bittere, zoete en zure; ze maken alles zeer lieflijk; ze houden het opkomen van het bittere tegen; evenals ook het zoete en het zure, zodat zij niet ontbranden; zij zijn pittige eigen­schappen, een lust voor de smaak, een bron van vreugde en levenslust. Wanneer zij in het vuur ontstoken worden, veroorzaken zij iets hards, scheurends, steenachtigs. Zij hebben ook in zich het boze, de vernietiging van het leven. In het vlees groeit de steen, die zoveel kwelling teweeg brengt. Wordt zij echter in het water ontstoken, dan veroorzaakt zij in het vlees boze schurft, gezwellen en uitslag; het is als een treurend huis des doods; ellendig en van al het goede verlaten.
Hoofdstuk 1: Het onderzoek naar het Wezen der Godheid in de natuur; naar zijn beide hoedanigheden. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[7] Een Engel kan dat doen, zowel als een mens; al heeft hij ook aan het element lucht niet op dezelfde wijze behoefte als de mens. Hij moet toch door middel van de mond de geest in zich opnemen, waardoor de lucht in deze wereld is ontstaan. Want in de Hemel bestaat de lucht niet in dezelfde vorm en op dezelfde wijze, maar de lucht is daar zeer zacht en vreugdevol, ze is als een lieflijk suizen en de Heilige Geest is in alles aldaar aanwezig. Een Engel moet uit dit alles ook leven, anders zou hij geen levend en bewegend schepsel zijn; hij moet ook van de hemelse vruchten kunnen eten met zijn mond. Dit moet ge echter niet op aardse wijze verstaan, want een Engel heeft geen ingewanden, vlees of been­deren; hij is door de goddelijke kracht geformeerd naar het voorbeeld van de mens, ook wat betreft zijn ledematen en andere lichaamsdelen. De geslachtsdelen en ook een uitgang onder aan het lichaam heeft hij niet; dit behoeft hij ook niet. Want deze dingen heeft de mens eerst ontvangen na zijn droevige val. Een Engel doet niets van zich uitgaan dan de goddelijke Kracht, die hij met de mond tot zich neemt, opdat zijn hart daardoor zal worden aangestoken en het hart doet alle andere leden ontbranden. Datzelfde gaat door zijn mond wederom van hem uit, wanneer hij spreekt en God prijst. De hemelse vruchten echter, die hij eet, zijn niet aards en al gelijken zij in vorm en verschijning op de aardse vruchten, zo zijn zij toch goddelijke Kracht en hebben een zeer lieflijke smaak en geur, zodanig, dat ik het met niets in deze wereld kan vergelijken, want zij smaken en geuren voor de Heilige Drievuldigheid. Ge moet niet denken, dat wat er in de Hemel is, een flauwe afschaduwing is van datgene, wat op aarde is. Neen, de Geest toont helder en duidelijk aan, dat in de Hemelse heerlijkheid goddelijke bomen, heesters en bloemen groeien en velerlei andere gewassen, zoals ook op de aarde. Zoals de Engelen zijn, zo zijn ook de gewassen en de vruchten; alles uit goddelijke Kracht ontstaan. Ge moet dit gewas des Hemels niet vergelijken met dat der aarde, want in deze wereld bestaan twee eigenschappen, een goede en een boze en veel is er dat groeit uit de kracht van het boze. Dàt groeit in de Hemel niet. Want in de Hemel groeit slechts dat, wat goed is. Er groeit niets, dat niet goed is.
Hoofdstuk 6: Hoe Engel en Mens Gods Beeld en Gelijkenis kunnen zijn. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[16] Hiervan hebt ge een voorbeeld in deze wereld, deze aarde. Allerlei ge­stalten nemen vorm aan in de aarde. Ten eerste bevindt zich in de aarde de zure, scherpe eigenschap, die de salniter samentrekt en de aarde vastheid geeft, zodat zij één geheel is en niet uit elkaar valt. Allerlei voor­werpen bevat zij, naar hun eigen aard en substantie, zoals stenen, ertsen en allerlei wortelen. Wanneer deze nu gevormd is, zo ligt ze daar als stoffelijke en bewegende substantie als in een eigengevormd lichaam; zij heeft echter nog geen leven, waardoor zij kan groeien en zich kan uitbreiden, wanneer de warmte er niet is, deze is de natuurgeest. Wan­neer de warmte der zon de aardbodem verlicht, groeien in de aarde aller­lei vormen van ertsen, kruiden, wortelen en al wat daar nog meer is. Versta dit goed: De warmte van de zon doet in de aarde de zoete eigen­schap van het water in alle gestalten, die gevormd zijn, ontstaan; nu ontstaat door de hitte in het zoete water het licht, dat verlicht, de zure, bittere en wrange eigenschap, opdat zij in het licht zullen kunnen zien en terwijl zij zien vloeit de ene eigenschap in de andere over en erkent de andere, d.w.z. zij proeft, terwijl zij ziet de scherpheid van de andere; daaruit komt de smaak voort. En wanneer de zoete eigenschap de smaak van de bittere proeft, wijkt zij uiteen evenals het gaat bij een mens wanneer hij bittere of wrange gal proeft; dan verwijdt zich in zijn mond zijn geHemelte en dit wordt als 't ware breder, dan waarmee hij geboren is; alzo is het gesteld met de zoete eigenschap ten opzichte van de bittere. En wanneer het zoete zich op deze wijze uitzet en- wijkt voor het bittere, zo probeert het wrange nader te komen en wil ook gaarne van het zoete proeven en maakt het lichaam droog. Want het zoete is de moeder van het water en zeer zacht. Wanneer nu het wrange, zure en bittere door de hitte hun licht ont­vangen, zo zien zij het zoete en proeven zij zoet water, dan jagen zij het zoete water voortdurend na en drinken er van, want zij zijn hard, ruw en dorstig en de hitte doet hen te enen male verdrogen. En het zoete vlucht altijd voor het bittere en het zure en wijkt steeds daarvoor en het bittere en het zure jagen altijd het zoete na en laven zich aan het zoete en doen het lichaam verdrogen.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[33] Datzelfde drievoudige begrip liefde, licht, vuur, verspreidt zich in de zoete, zure en bittere kwaliteiten en ontsteekt deze beide laatsten en spijzigt en drenkt hen met haar zoete liedessappen, versterkt hen en ver­licht hen, maakt hen levend en vriendelijk. En wanneer deze lichtende, zoete liefdekracht tot hen komt, zodat zij daarvan proeven en tot leven gewekt worden, ach dan is er een heerlik triomferen, een grote liefde breekt zich baan, een lieflijk welkom is bereid, het is een proeven der zaligheid. De bruidegom kust zijn bruid, o zaligheid en grote liefde; hoe zoet zijt gij, hoe vriendelijk zijt ge, hoe lieflijk is toch uw smaak, hoe zacht geurt gij, ach edel licht er zuivere klaarheid; wie kan uw schoon­heid meten? Hoe schoon is uwe liefde, hoe schoon zijn uwe kleuren! Wie in eeuwigheid kan dit uitspreken? Waarover schrijf ik toch, ik die toch slechts stamelen kan als een kind dat leert spreken. Waarmede zal ik dit vergelijken? Zal ik het vergelijken met de liefde dezer wereld? Deze is hierbij vergeleken slechts als een donker dal. Ik kan het nergens anders mee vergelijken dan met de opstanding uit de doden. Het liefde­vuur zal wederom in ons branden en het zal de mensen vreugdevol om­ helzen en onze bitterheid, zuurheid, koude, duisternis en dood zullen ontbranden ten leven en het liefdevuur zal alles omvatten o, edele Geest, waarom zijt gij van ons gegaan? O boosheid en zuurheid, gij zijt de oorzaak. O grimmige duivel, wat hebt ge toch gedaan; gij die u zelf en al uw schone Engelen in de duisternis gestort hebt! Ach en eeuwig­durend ach! Dewijl toch de lieflijke, schone liefde ook in u was, o, gij hoogmoedige duivel, waarom was u dat niet genoeg? Gij waart toch een cherub, en in de Hemel was er niets schoners dan gij; wat zoekt ge dan nog? Wilt gij God zelf zijn? Ge wist toch wel, dat gij maar een schepsel waart en niet het meetsnoer in uw hand houdt! Wat beklaagt ge u dan, o gij vervloekte, boze duivel, wat hebt ge het voor ons be­dorven. Hoe wilt ge u zelf nog rechtvaardigen, of wat verwijt ge mij. Ge zegt, dat als gij niet gevallen waart, dan zou de mens niet bestaan hebben. O, gij leugenduivel! Als dat waar was, zo zou de Salniter, waar­uit de mens geschapen is, zowel als datgene waaruit ge zelf geschapen zijt, in eeuwige vreugde en klaarheid daar zijn en zou in God zijn opge­stegen en in de zeven Geesten Gods de zalige liefde en de Hemelse vreugden geproefd hebben. O gij, leugenduivel, wacht toch een stonde; de Geest zal u uwe schande openbaren. Toef nog een wijle, zo zal uw rijk ten einde zijn. Wacht, de boog is reeds gespannen; wanneer de pijl u treft, zo zult ge vallen, uw plaats is reeds bereid, deze moet nog slechts aangestoken worden. Draag ijverig hout naderbij, opdat ge niet zult bevriezen.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[11] Merk nu op: Zoals de lichaamsdelen van de mens elkander liefhebben, evenzo ook de geesten in de Goddelijke Kracht; daar is niets dan ver­langen, begeren en vervullen, zodat zij in elkander triomferen en zich verheugen; want door deze geesten ontstaat het verstand en het onder­scheid tussen God, Engelen, mensen, dieren en vogels, en in alles wat leeft. Want in deze vijf eigenschappen komt het zien, het ruiken, het proeven en het vallen tot uiting en zij allen vormen als 't ware één Geest. Wanneer het licht opgaat, ziet de ene geest de anderen en als het zoete bronwater in het licht alle andere geesten aandoet, zo proeven zij elkander en nemen elkander waar. Dan worden de geesten levend; de kracht des levens doordringt alles, de ene voelt en ruikt de ander. Het is niets dan een hartelijk liefhebben, een vol vriendschap elkander zien, een wel­aangenaam rieken, proeven en voelen, een zalig kussen, een elkander eten en drinken, een in liefde wandelen. Dat is de lieflijke bruid, die zich verheugt in hare bruidegom, dit is liefde, vreugde en gelukzaligheid, licht, klaarheid en een lieflijke geur, een zoete en verrukkelijke smaak. Eeuwiglijk en zonder einde; hoe kan enig schepsel zich daarin ten volle verheugen! Ach, liefde en zaligheid neemt geen einde. Uw diepte is niet te doorvorsen; ge zijt overal, slechts in de grimmige duivelen zijt ge niet; deze hebben zich zelf te gronde gericht.
Hoofdstuk 9: Over de lieflijke, vriendelijke en barmhartige Liefde Gods; het grote Hemelse en Goddelijke Geheimenis. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[16] Hetgeen ik hier bedoel ie een kruid, welke reuk mijn geest verkwikt. En dit kruid is niet aan iederen landman bekend, ook niet aan iederen genees­heer; het groeit wel in elke tuin, maar menigmaal ie het bedorven en slecht, want de gesteldheid van de akker ie zodanig, dat het niet tot was­dom kan komen. Daarom kent men het niet; zelfs de kinderen kennen dit geheimenis nauwelijks, hoewel het vanaf 's werelds begin een dierbaar en kostelijk geheimenis is geweest. Hoewel in menig mens een bron is aan­geboord, zo is toch de hoovaardij spoedig gekomen en heeft alles be­dorven. De mens heeft het in zijn eigene taal niet willen beschrijven, hij heeft gemeend, dat dat te kinderlik zou zijn en dat hij zich in diepzin­nige bewoordingen zou moeten uiten, opdat de wereld zou kunnen zien, dat hij een man is; en hij hield het voor beter, het verborgen te houden en met diepzinnige, vreemde namen aan te duiden, opdat men het niet zou herkennen.
Hoofdstuk 10: Over de zesde oergeest in de goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[16] De vijfde oergeest in de goddelijke kracht is de liefde. Zij is de zacht­moedigheid en de deemoedigheid en wordt in het licht des levens geboren. Wanneer het licht als een schrik er doorheen vaart, waardoor de vreugde geboren wordt, zo komt het ontstoken licht in het zoete water en gaat zacht door het vuur tot in de wrange kwaliteit en verzacht het vuur en maakt de wrange eigenschap zacht en week, hetgeen ook door het water veroorzaakt wordt. Wanneer echter het vuur deze zachte, zoete en weke smaak proeft, zo wordt het vuur veranderd in een zoete warmte, zeer liefderijk; en te midden van het vuur ontstaat een vreugdevol leven en de wrange eigenschap wordt van deze zachte warmte doordrongen en vervuld en het harde wordt week gemaakt; hetgeen dik was wordt dun gemaakt en de duisternis wordt veranderd in licht. Wanneer echter het bittere met het wrange en de vuurgeest deze zachtmoedigheid proeft, zo is aldaar niets dan louter verlangen, begeren en vervullen; een zacht en lieflijk proeven, kussen en liefdeleven. Want alle Oergeesten worden in deze wisselwerking zeer lieflijk, teder, deemoedig en vriendelijk, en dit is de Godheid.
Hoofdstuk 15: Over de derde gestalte der zonde in Lucifer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[43] Zoals ook de appel ook niet zijn smaak en zijn geur weer kan terug doen keren in de boom of in de aarde, al is de appel als het ware de zoon, het kind van de boom. Zo gaat het evenzo in de natuur. De heilige Mozes had zulk een inzicht en zulk een belevenis in dit Licht, dat ook liet Licht de siderische geboorte verlichtte, hetgeen te zien was aan het verheerlijkte gelaat van Mozes. Hij begeerde ook het Goddelijke Licht in zijn volkomen­heid in de siderische geboorte te zien. Maar dit mocht zo niet zijn, want de grendel des toorns was daarvoor geschoven. Ook kan de natuur der siderische geboorte in deze wereld het Licht Gods niet in bezit nemen. Daarom is het Hart Gods, hetwelk alomtegenwoordig is, en alles ver­staat, verborgen.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11