Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1957 resultaten - Pagina 10 van 131

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[1] CYRENIUS zegt: "Heer en Meester, waarlijk, Uw wijsheid gaat zeer hoog boven alles wat de aarde ooit als het meest wijze prees! Want als het al veel betekent om een groot wijsgeer te zijn, dan betekent het toch weloneindig veel meer om de diepste en verborgenste wijsheid van God zo bezonnen te beschrijven, dat mensen zoals wij die geen speciale wijsheidsopleiding gehad hebben, haar helder en duidelijk begrijpen kunnen. Dat kan naar mijn mening alleen God mogelijk zijn. Want al is een mens nog zo wijs, hij kan alleen maar, net als Mozes, zijn van de Goddelijke geest ontvangen wijsheid in overeenkomstige beelden verpakken, of de beelden worden hem al als zaadkorrels gegeven, die hij vervolgens net als een zaaier in de aarde van het mensenhart zaait. Zulke korrels geven dan wel vaak overeenkomstige vruchten, maar de mensen herkennen de vruchten vaak evenmin als de in hun harten gestrooide zaadkorrels, en zo'n uitzaai heeft tenslotte weinig resultaat. Als de mensen de rijp geworden vruchten daarvan oogsten, weten zij meestal toch nauwelijks, wat zij daarmee aan moeten en waarvoor zij eigenlijk gebruikt zouden moeten worden.
Hoofdstuk 223: De mening van Cyrenius over het scheppingsverhaal. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] Welaan, als dus een kracht, in een zich vrij bevestigend wezen, door haar overwegend hardnekkige streven alle andere tegenkrachten in haar sfeer tot een werkeloos zwijgen wil brengen en dat ook voor het grootste deel voor elkaar krijgt, dan doodt zo'n kracht zich in zekere zin zelf, omdat zij alle gelegenheden te niet doet waarbij zij haar kracht had kunnen gebruiken. Maar een kracht zonder een tegenkracht is zoals reeds gezegd, eigenlijk geen kracht, zoals wij dat met het eerder aangehaalde voorbeeld van de reus heel duidelijk hebben kunnen zien.
Hoofdstuk 229: De aard van satan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] "Toch is er iets in de materie dat nooit geheel in een ziel gevonden zal worden, en dat bestaat uit de bekende stof waaruit omhulsels gevormd worden. Binnen deze stof wordt steeds een afgezonderde geestelijke potentie opgesloten tot zij tot een zekere zelfstandigheid gerijpt is. Als de afgezonderde geestelijke potentie eenmaal de vastgestelde rijpheid bereikt heeft, verscheurt zij het omhulsel en verenigt zich dan ogenblikkelijk met andere al vrijgekomen soortgelijke of minstens erop gelijkende vrije afgezonderde potenties en maakt dan uit de geschikte elementen van lucht, water en aarde meteen weer een omhulsel, zoals jullie dat bij het zaad van planten, bomen en struiken, alsook voor iedereen zichtbaar bij de eieren van insecten, vogels en tenslotte bij de waterdieren enz. kunnen zien.
Hoofdstuk 232: Omhulsel en ziel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[3] De materiewereld bestaat daarom voor ruim twee derde deel uit zielen, en één derde deel is omhulsel zonder ziel, als drager van de eerst afzonderlijke, en vervolgens steeds meer verzamelde, en tenslotte reeds heel concrete en rijpe zielelevens. De materie der omhulsels, of de vaste vorm aangenomen hebbende wil van God, is derhalve een verlossingsinrichting, waardoor de door de val van satan meegevallen afgezonderde geesten volgens de bestaande orde weer een volkomen zelfstandige vrijheid kunnen bereiken, -hoewel natuurlijk via een langere weg dan het tijdens de eerste periode zou zijn geweest.
Hoofdstuk 232: Omhulsel en ziel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Want ook al hebben de wezens na hun geestelijke voleinding een volkomen vrij bestaan, dat als het ware geheelonafhankelijk van God bestaat, dan zou zo'n op zelfstandigheid lijkende onafhankelijkheid toch geen duurzaamheid krijgen en kunnen hebben, als die niet al eeuwig door God, door middel van en samenhangend met Zijn orde, vooraf vastgesteld zou zijn. Deze eeuwige vaststelling is voor alle geschapen wezens eigenlijk datgene, wat ieder geschapen wezen een constante eeuwige duur verschaft en deze onderhoudt.
Hoofdstuk 232: Omhulsel en ziel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] Natuurlijk kan de mens als een zeer beperkt wezen God, zijn schepper, ook slechts heel beperkt navolgen; maar omdat hij de gelijkenis van God al in zich draagt of eigenlijk naar het evenbeeld van God is geschapen, moet hij in zichzelf ook datgene helemaal ontwikkelen, waarvoor hem alle mogelijkheden zijn gegeven. -Dat is mijn mening, maar geef U, o Heer, ons allen een juiste verklaring, want ik hoor Uw woord duizendmaal liever dan mijn eigen woorden. Spreek U, o Heer, daarom verder -vooropgesteld dat U in deze nacht nog wat wilt zeggen!"
Hoofdstuk 234: Marcus mening over de naaste. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[13] EEN van de groep levieten zegt: "Dáár ligt voor ons eigenlijk de steen des aanstoots. De tempel wil zich nog steeds niet schikken naar dit Romeinse voorschrift, en wij als laagste dienaars van de tempel komen daardoor in duizenderlei narigheden, waarvoor geen mens ons dan schadeloos stelt, de tempel niet en iemand anders ook niet. Toch moeten wij, door de tempel daartoe genoodzaakt, allerlei tochten maken van het ene einde der wereld naar het andere, en als wij schade lijden, wordt deze ons van geen enkele zijde vergoed.
Hoofdstuk 235: Marcus redt schipbreukelingen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[21] Kijk, vriend, bijna geen haar beter gaat het met ons jonge dienaars van de tempel. Ook wij zijn als zonen van welvarende ouders met geweld gewijd voor de tempeldienst, zonder eigenlijk volgens geboorte tot de stam van Levi te horen, want die geboorte kan men thans voor geld verkrijgen, zo vaak men maar wil. .
Hoofdstuk 236: De uitoefening der naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] De ONDERVRAAGDE antwoordt: "Omdat u nu door mijn openhartige bekentenis gezien zult hebben, dat wij in ons hart allerminst datgene zijn, waarvoor wij vooral door de Romeinen gehouden worden, kan ik u, omdat u een vriend van al het goede en ware schijnt te zijn, ook wel de geheime reden vertellen. Kijk, in Jeruzalem en vooral in de tempel gaan sterke geruchten dat er in Galiléa een man rondtrekt, die een nieuwe anti-joodse, eigenlijk anti-tempelse leer verspreidt en veel grote tekenen doet ter bekrachtiging van zijn leer, zodat er reeds, zoals iedereen weet, zelfs oude en tot nog toe doorgewinterde Farizeeën zijn leer aannemen!
Hoofdstuk 237: De tweestrijd der Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[3] De jonge FARIZEEËR zegt: "Doe dat, dan doe je echt een goed werk aan ons! Wees echter zo vriendelijk om mij vooraf te zeggen, wie nu eigenlijk de gasten aan jouw tafel zijn, zodat wij hen de hun toekomende eer kunnen bewijzen! De oude heer moet een heel voornaam Romein zijn of minstens een heel rijke Griek!?"
Hoofdstuk 238: Een verwijzing naar de naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[3] Marcus laat meteen nog meer brood en meer volle bekers wijn naar de tafel van de vreemdelingen brengen, en de jonge spreker vraagt nóg een keer aan Julius, wie er toch allemaal in het gezelschap aanwezig zijn en wie hij eigenlijk zelf is.
Hoofdstuk 239: Julius vertelt het plan van de Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] De FARIZEEËR doet dat meteen en zegt heel verwonderd: "Hm, merkwaardig, ik voel eigenlijk helemaal niets behalve mijn eigen geheel gesloten hand, waarin nog geen mug, laat staan jouw hele hand, zich zou kunnen bevinden! Kortom, ik pak je door en door vast en ontdek daardoor dat je niet zoals wij uit vlees en bloed bestaat."
Hoofdstuk 242: Het wonder met de steen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Als u daarom met ons geduld wilt hebben, dan komen wij er over een poosje wel! Maar zoals gezegd, dat gaat niet zo van het ene moment op het andere, en ik en wij allen zijn nu echt blij dat wij beginnen in te zien, waarom het eigenlijk zo gaat en ook niet anders kan gaan; want uit een harde en ruwe klomp ontstaat niet na een paar beitelslagen van de beeldhouwer al een volledige mensengestalte.
Hoofdstuk 243: De verontschuldiging van de jonge Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Ja, wij erkennen, dat jullie God de enig ware God is, waarvan onze goden eigenlijk niets anders zijn dan enkele, verheven, voor Hem waardige eigenschappen, die de menselijke fantasie omgevormd heeft tot allerlei persoonlijkheden. Maar jullie erkennen jullie enig ware God niet en dus nog minder Zijn verheven eigenschappen, die wij zinnebeeldig voorstellen en vereren. Daarom moeten jullie nog veelleren, goed testen en tenslotte begrijpen, hoe alle dingen in de wereld ten opzichte van elkaar staan, en wat voor waars er misschien achter steekt.
Hoofdstuk 244: Het antwoord van Julius. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] God geeft geen engel en geen mens, die eigenlijk ook een aankomende engel is, méér dan een volmaakt eigenleven en tijdens dat leven de gaven om dit leven zelfstandig in alles zo dicht mogelijk bij Gods evenbeeld te brengen. Maar als een pasgeschapen engel of een mens de juiste wegen kent om geheel aan God gelijk te worden en ze toch niet wil volgen moet hij per slot van rekening. zijn hand in eigen boezem steken als hij steeds in de dodelijk zwakke, met op God gelijkende, staat blijft.
Hoofdstuk 3: Over de bestemming en ontwikkeling van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...