Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

6281 resultaten - Pagina 10 van 419

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[9] Daar naar het zuiden staat een ceder aan de verste rand van de bergenrij; vergelijk diens kleine schijnbare hoogte met de hoogte van een pol gras hier, die maar net een handbreedte hoog is, en je zult zien dat deze graspol, als je haar voor je gezicht houdt, schijnbaar vele malen hoger in de lucht oprijst dan die verre ceder, die in werkelijkheid verscheidene honderden malen hoger is dan deze graspol! En Iet op, dat komt door de afstand! Als je goed lopen kunt, dan bereik je die ceder binnen tien uur. Zoveel invloed hebben die tien uur op de indruk die je oog daarvan krijgt!
Hoofdstuk 84: Naar Galilea. De zonsverduistering. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Om je echter te tonen dat Ik, door de macht van de Vader in Mij, ook op dit ogenblik tot aan de zon kan reiken, zal Ik je dat demonstreren! Ik zal de zon nu gedurende een paar ogenblikken bedekken, zodat niemand op de aarde haar zal zien, en dan zal het jou daardoor duidelijk worden, dat Ik ook vanaf deze aarde naar de zon kan reiken!'
Hoofdstuk 84: Naar Galilea. De zonsverduistering. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[15] Matthéus beeft van angst en zegt: 'Heer, Almachtige! Wie kan er naast U bestaan, als Uw goddelijke arm in één ogenblik zo eindeloos ver reikt?!' -Nauwelijks heeft Matthéus deze paar woorden uitgesproken, of de zon schijnt alweer in haar volle glans, en Mijn Matthéus ademt weer vrijer, -kan echter van verbazing geen woord meer uitbrengen. Pas na geruime tijd krijgt hij een beetje moed en zegt: 'Nee Heer, dat begrijp ik niet! Uw macht moet oneindig zijn! Maar bespaar ons, o Heer, in de toekomst zulke verschrikkelijke bewijzen van Uw almacht; want daarbij zou al gauw iedereen wegteren en te gronde gaan!'
Hoofdstuk 84: Naar Galilea. De zonsverduistering. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Het zou toch erg onzinnig zijn om een geheel verbeterd mens te straffen, omdat hij vroeger één of meer keren in zijn blinde dwaasheid en zwakte gezondigd heeft; dat zou onwaardig zijn voor een echt mens, en tegen de goddelijke orde in. Zo'n straf zou op een haar na precies lijken op die van een domme dokter die, nadat zijn zieken gezond zijn geworden, naar hen toeging en zei: ' Jullie zijn nu weliswaar weer helemaal gezond , maar je begrijpt ook wel dat jullie lichaam, en wel dit of dat bepaalde deel, tegenover jullie gezondigd heeft en nu gestraft dient te worden in die mate waarop het je geplaagd heeft!' Als de genezenen dan hun lichaam, dat nog maar net genezen is, met allerlei kwellingen zullen laten bestraffen, of als men hen gewelddadig martelt, wat zal er dan van hun genezing terecht komen?! Wel ze zullen daardoor beslist tien maal zieker worden dan ze eerst waren! De vraag is dan: Wat was het nut van zo'n ontijdige bestraffing van het vlees? -Is de behandeling zelf dan al niet voldoende bestraffing van het vlees? Waarom dan nog een straf achteraf, die het gezonde vlees weer ziek maakt?! Als zo'n behandeling in het vleselijke al oerdom genoemd kan worden, hoeveel te meer als dit zonder een spoortje medelijden in het geestelijke toegepast wordt?!
Hoofdstuk 78: Straffen als geneesmiddel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Van degenen, die gebleven waren, zeiden er een aantal: 'Nee, van hem of haar zou ik dat nooit gedacht hebben!' Anderen moesten er om lachen en zeiden: 'Wat heeft U dat slim aangelegd! AI had men hen er tien jaar lang over ondervraagd, dan zouden ze er toch nooit iets over gezegd hebben; U heeft hen echter alleen maar heel liefdevol en vriendelijk aangeboden om hen hiervan te genezen, - en kijk, nu kiezen ze allen het hazenpad! Ze dachten zeker dat U, Die water in wijn kon veranderen, hen ook misschien bij name kon roepen en zeggen: ' Jij hebt daar zo en zoveel maal mee gezondigd, en jij deed het ook zo en zoveel maal!' en dat zouden ze natuurlijk niet kunnen verdragen en daarom namen ze de benen! Maar ze zijn er nog niet achter gekomen, dat ze zich door weg te lopen veel meer verraden hebben! We veroordelen ze niet - want we kennen onze eigen zwakheden ook wel, en we weten wel dat men het beste alleen maar voor eigen deur veegt en schoonmaakt -, maar het blijft toch wel wat lachwekkend dat ze geloofden, door zich uit de voeten te maken, niet herkend te worden als die zondaars, die U bedoelde! Nee, die zijn nog een ietsje dommer dan een neushoorn uit Perzië!'
Hoofdstuk 86: Kana in Galilea. De verlokking van satan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] Ik zeg: 'Nu, dat plezier wil Ik hen nog wel een keer bezorgen; maar daarna, daar kunt u van overtuigd zijn, zal er geen wisselaar en geen verkoper meer in de tempel zijn zaken beginnen! Bij Mijn laatste intocht in Jeruzalem zal Ik de tempel nog een keer net zo moeten reinigen als Ik haar jongstleden gereinigd heb!'
Hoofdstuk 88: Overste Cornelius en de tempelreiniging. (4.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Maar deze kerels zijn doortrapte huichelaars! Uiterlijk doen ze zich streng en vroom voor, alsof ze allemaal zakkenvol levende goden met zich meedragen; innerlijk echter zijn ze nog te slecht voor de alleronderste onderwereld die wij uit onze mythen kennen. Werkelijk, als onze ongelofelijke drie furiën, voor wier afschuwelijkheid alles van angst en schrik In steen verandert, een van deze Jeruzalemse tempelkerels te zien kregen, dan zouden zij waarschijnlijk zelf ten gevolge van te grote angst en vrees in diamant veranderen! Ik zeg U: Voor de uiteindelijke ontwarring van deze allerboosaardigst verworden tempel en haar priesterkluwen moet zo snel mogelijk het scherpe zwaard van de koning van Macedonië komen, anders wordt binnenkort nog de hele aarde ingekapseld in deze noodlottige kluwen! O vriend! Ik zou U dingen over deze kerels kunnen vertellen waarvan de hele aarde koorts zou krijgen! Maar laat ik erover ophouden, dit is voorlopig wel genoeg; als U mij opzoekt, zullen we er nog veel met elkaar over spreken!'
Hoofdstuk 88: Overste Cornelius en de tempelreiniging. (4.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] De overste zegt: 'Als die kerels nog tien jaar zo doorgaan, dan zullen er in Judéa niet veel mensen in leven blijven. Het is maar goed dat er in hun hoge raad een gematigd persoon zit, anders was er niet lang nadat U zo dapper de tempel gereinigd heeft van het gespuis, een kolossale herrie ontstaan! Maar een echt rechtschapen man, Nicodémus genaamd, is het gelukt om deze kerels, waarvan er nu al bijna net zoveel zijn als er gras is op de aarde, in toom te houden. Het was bijna om je dood te lachen, hoe buitengewoon slim hij het voor elkaar kreeg hen te doen geloven, dat deze tempelreiniging met opzet door God werd toegelaten om Zijn dienaren daardoor veel geld te verschaffen, ten nadele van de verkopers, wisselaars en duivenverkopers, die behalve hun kleine plaatshuur nooit een offer in de tempelkas deden terwijl ze toch het meeste geld van heel Jeruzalem bezaten! De meesten waren het daar mee eens, en sommigen zeiden zelfs: 'Nu, laat die op het volgende feest maar weer komen met zijn toverkracht; we kunnen hem gebruiken!' Maar degenen, die zelf in de tempel als bijverdienste ook via vertrouwde agenten wisselhandel bedreven hadden, waren het natuurlijk met deze wens helemaal niet eens. Maar desalniettemin sta ik er toch voor in, dat U wegens een eventuele tempelreiniging bij een volgend feest door het gespuis geen haar gekrenkt zal worden; want U heeft hen de laatste keer aan een aanzienlijke som gelds geholpen. Wanneer U daarom bij een zelfde gelegenheid weer eens naar Jeruzalem zoudt gaan, sluip dan maar heel in het geheim naar binnen, anders zult U de tempel van zelf al gereinigd vinden; want deze kooplui, wisselaars en veehandelaren hebben naar alle richtingen spionnen uitgestuurd, die al Uw doen en laten in de gaten moeten houden, net zoals de ons bekende ontzettend slechte tempeldienaars dat doen. Degenen, die ik onderweg gevangen liet nemen, waren voornamelijk dat slag kerels en ik geloof niet dat er ook maar twee eerlijke bij waren!
Hoofdstuk 88: Overste Cornelius en de tempelreiniging. (4.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[19] Daarom geef Ik nu een uiterst sterk licht op deze zaak, opdat er dan niemand meer zich kan verontschuldigen met te zeggen, dat Ik Mij sinds Mijn lichamelijke aanwezigheid op aarde noch om de zuiverheid en compleetheid van Mijn leer, noch om de mensen die haar aangenomen hebben, bekommerd heb!
Hoofdstuk 91: De Heer en tweeduizend jaar evangelie. (7.10.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Ik verliet toen de volgende morgen heel vroeg, met het hele gezelschap dat Mij volgde, het bijzonder gastvrije huis van de overste en begaf Mij naar het huis van Simon Petrus, dat in de buurt van Bethabara lag, waar Johannes vroeger verbleef. Toen Ik echter in het eenvoudige, maar ruime huis van Petrus kwam, lag daar zijn schoondochter, een aardig en meestal zeer werklustig en flink meisje van ongeveer twintig jaar, met hoge koorts in bed en was zeer angstig en had veel pijn. Petrus kwam naar Mij toe en vroeg Mij, om haar te helpen! (Matth. 8,14)
Hoofdstuk 99: Bethabara. De schoondochter van Petrus. ( 18.10, 1851) Aan en op het meer van Galilea. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[15] De mens op deze aarde is dus volstrekt niet zo verlaten als jij je dat voorstelt; want het hangt allemaal van zijn vrije willen en handelen af, of hij door God beschermd en begeleid wil zijn of niet! Als de mens het wil, dan zal God het ook willen; wil de mens het echter niet, dan laat God hem helemaal vrij, en God bekommert zich ook verder niet om hem, behalve voor datgene, wat hem volgens de algemene natuurlijke ordening toekomt, zoals het natuurlijke leven en alles, wat als voorwaarde daarvoor nodig is. Maar verder bemoeit God Zich niet met de mens, en mag Hij Zich vanwege zijn onaantastbare vrijheid niet met hem bemoeien! Alleen als de mens God uit de vrije wil van het hart zoekt, en Hem vraagt, dan zal God dit vragen en zoeken direct beantwoorden, tenminste als het de mens helemaal ernst is.
Hoofdstuk 92: Gods alwetendheid en Zijn leiding. (8/9.10.1851) Onderweg naar Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[16] Ik zeg: 'Ik zeg je: Ja, als men het goed gebruikte, dan zou het net zo goed zijn als al het andere op aarde, dat men ook goed en slecht gebruiken kan! Maar het grote verschil ligt hierin: Als je een stad ingaat, dan moet je allerlei zaken op je schouders meedragen, hetzij gereedschappen of etenswaren, en daarvoor krijg je iets anders terug wat je nodig hebt, of ook wel een toebereide maaltijd. Het is wel wat omslachtig en beslist niet erg gemakkelijk -maar het is ook ongeschikt om daarmee tot zondigen verleid te worden! Want als je met koopwaar en pakken komt of je trekt een kar vol gereedschappen, en je gaat daarmee naar een hoer en je wilt met haar voor een paar potten of schotels zondigen, dan zal ze je bespotten en uitlachen, en je bent gevrijwaard van de zonde. Kom je echter bij haar met goud en zilverstukken, dan zal ze je niet bespotten en uitlachen, maar je meenemen in haar slaapkamer en ze zal je met allerlei dingen prikkelen om te zondigen, om je daardoor des te meer goud en zilver te ontfutselen! Daarom is het geld wel gemakkelijk maar ook buitengewoon verlokkend en gemakkelijk om te zondigen!
Hoofdstuk 94: Over de vloek en de gevaren van het geld. (10/11/13.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] Judas zegt met een insinuerende glimlach heel laconiek: 'Heb je dat allemaal met je eigen ogen gezien? Of heb je misschien ook nog een paar ossen en ezelsogen geleend, om zo veel en zulke buitengewone dingen in één keer te kunnen overzien? - Overigens verheugt het mij, dat deze wijze Nazareeër ook de mooie Irhaël heeft leren kennen, die intussen, zoals ik pas kort geleden gehoord heb, al met haar zesde man schijnt samen te wonen, omdat al de vijf anderen bij haar zo gezegd op het lijf gestorven zijn! Nou, bij zo'n mooi liefje zal dan voor jullie allemaal de hemel wel heel wijd open gestaan hebben! Jaja, Irhaël heeft al menigeen in de zevende hemel gebracht; waarom zou ze dan bij jullie een uitzondering gemaakt hebben?! Maar ik zal voor haar plezier echt niet naar Sichar wandelen; want ik houd mij aan de wet van Mozes en ik wil mij daarom niet bezig houden met zulke zondige zaken!'
Hoofdstuk 95: Het karakter van Judas. (15.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] Ik ging direkt naar haar bed, nam haar bij de hand en zei tegen haar: 'Dochtertje, sta op en maak liever het avondmaal voor ons klaar, in plaats van hier ziek in bed te liggen!'
Hoofdstuk 99: Bethabara. De schoondochter van Petrus. ( 18.10, 1851) Aan en op het meer van Galilea. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Ogenblikkelijk verliet de koorts.haar, en het meisje stond meteen op en diende ons met veel ijver en toewijding.(Matth. 8,15)
Hoofdstuk 99: Bethabara. De schoondochter van Petrus. ( 18.10, 1851) Aan en op het meer van Galilea. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...