Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1405 resultaten - Pagina 2 van 94

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[12] Mensen die op zichzelf goed zijn, zullen ook een goede invloed hebben op meer of minder goede mensen, en de minder goede zullen aan hen heel heilzame kruiden hebben. Maar als deze mensen, die alleen maar op zichzelf van nature goed zijn, temidden van door en door slechte, kwade en losbandige mensen terechtkomen, die bewust kwaad willen doen, worden zij al gauw zonder veel moeite ook verdorven, omdat hun innerlijke kracht om hun leven te ordenen daar geen tegenwicht aan kan geven; maar als een mens innerlijk volmaakt is, lijkt hij op het kleine geneeskrachtige kruidje in de grote gifketel en het vonkje zonnelicht in de oneindige, nachtelijke ruimte.
Hoofdstuk 146: Het wonderbare heelkruid. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Verder staat er: 'Kijk mij er niet op aan dat ik zo zwart ben (voor jullie dochters van Jeruzalem), want de zon (jullie wereldse trots) heeft mij verbrand (door jullie hoogmoedige, wereldse gezichten)! De kinderen van mijn moeder zijn boos met mij.' Wie anders kan Uw moeder in U zijn, o Heer, dan Uw eeuwige wijsheid, zoals de Vader in U Uw eeuwige liefde is?! Uw moeder is ook tevens Uw eeuwige orde waarvan de, evenals U, o Heer, toornig zijnde kinderen de eeuwige, oneindige ruimte vullen en hun toorn uiten door de grote wanorde van de kinderen Israëls te ordenen.
Hoofdstuk 171: Simon legt enige verzen van het Hooglied uit. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] IK zeg: "Waar zou dat anders vandaan kunnen komen dan alleen maar van en uit Mij?! Of denk je dat er soms achter de sterren een Vader in de eindeloze ruimte woont, die de vlam boven Mijn hoofd naar beneden liet dalen en dan soms ook vanuit de oneindige hoogte die bepaalde woorden naar beneden in de richting van deze aarde heeft gesproken? O prachtige, zeer blinde blindheid van de mensen! Als de eeuwige Vader in Mij, Zijn evenzo eeuwige Zoon, op die wijze woont die Ik jullie nu duidelijk genoeg heb uitgelegd, waar kan dan die vlam en die stem vandaan zijn gekomen? Hier, kijk eens, dan zul je weer dezelfde vlam boven Mijn hoofd zien! En luister, dan zul je dezelfde woorden nogmaals vernemen!"
Hoofdstuk 253: De verschijnselen bij de doop van de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[9] Nu zou men deze stelling omgekeerd natuurlijk ook op U kunnen toepassen, en dan zou heel Uw volmaakte, solide eeuwigheid zonder begin, ook in een schitterend niets vallen! Alleen, dan zeggen mij mijn heldere verstand en mijn verlichte brein weer heel wat anders! Ik kan mij, ook al verplaats ik mij in mijn gedachten ook eeuwigheden der eeuwigheden terug, geen einde voorstellen. De oneindige ruimte blijft en daarmee de evenzo oneindige tijdsduur.
Hoofdstuk 253: De verschijnselen bij de doop van de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] In deze dus noodzakelijk eeuwige, oneindige ruimte moet dan toch ook die oereeuwige kracht aanwezig geweest zijn, die de oorzaak is van de oneindige uitbreiding van de ruimte, die eeuwig steeds maar doorgaat, zonder welke de ruimte niet denkbaar zou zijn, terwijl die kracht net zo min zonder de ruimte denkbaar zou zijn. Deze kracht kan er maar e e n zijn, zoals de ruimte er ook maar e e n is; zij moet in zichzelf eveneens een centrum en in zekere zin een zwaartepunt hebben, evenals de oneindige ruimte zelf. Omdat de ruimte er als zodanig is, moet daarin ook het oneindige en dus meest vrije bestaan als zichzelf voelend tot uitdrukking komen; want hoe zou zij kunnen bestaan, als zij niet in haar volkomen vrijheid waar zou kunnen nemen dat zij bestaat?!
Hoofdstuk 253: De verschijnselen bij de doop van de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Ja, jullie zullen eeuwig steeds maar door nieuwe wonderen Ieren kennen en daarmee om Ieren gaan, maar het einde daarvan toch eeuwig nooit en nimmer bereiken, -hetgeen jullie jezelf gemakkelijk kunnen verklaren als je erover nadenkt, of het mogelijk zou zijn zo lang door te tellen tot je aan het eind van de getallen komt! Daar Ik echter geestelijk van eeuwigheid eeuwigdurend als één en dezelfde God besta, denk, wil en handel, en werkzaam ben door Mijn liefde en wijsheid, die altijd dezelfde blijven, en die zichzelf na iedere scheppingsperiode, doordat het werk voor alle toekomstige eeuwigheden volmaakt gelukt is, natuurlijk ook volmaakter en nog zuiverder gelukkig moeten voelen, dan kunnen jullie die verstandiger zijn wel op je vingers natellen, dat Ik, zoals de Vader nu in Mij en uit Mij spreekt, tot aan de huidige scheppingsperiode zeker niet in het een of andere oneindigheidspunt in de eeuwige ruimte een soort winterslaap heb gehouden! Laat een scheppingsperiode vanaf haar oerbegin tot aan de complete, uiteindelijke geestelijke voleinding duizendmaal duizenden aeonenmaal aeonen van duizendjarige cycli duren, dan is zo'n scheppingsperiode toch niets vergeleken bij Mijn eeuwige bestaan, en haar expansiegrootte die jullie onmetelijk vinden, is wat ruimte betreft niets in de oneindige ruimte!
Hoofdstuk 254: De grootte van de schepping. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Zo'n Urkaen nog meer een gehele hulsglobe zijn bijgevolg reeds respectabel grote dingen, en zo'n grote menselijke vorm der geschapen werelden is nog onbeschrijfelijk veel groter! Maar wat is hij vergeleken bij de eeuwige, oneindige ruimte? Zoveel als niets! Want alles wat noodzakelijkerwijs begrensd is, ook al is het voor jullie begrippen op zichzelf nog zo eindeloos groot, is in verhouding tot de oneindige ruimte zoveel als niets, omdat het daarmee in totaal geen berekenbare verhouding gebracht kan worden.
Hoofdstuk 254: De grootte van de schepping. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] MATHAËL zegt: "O Heer, ja zeker, ja zeker snap ik het; maar terwijl ik het snap, begin ik mij zo'n beetje helemaal te verliezen en op te lossen in het niets! Want Uw eeuwige macht en grootte, de oneindige ruimte en de eeuwige duur der tijden verslinden mij volledig. Het begint al wel heel vaag tot mij door te dringen, en - of ik het goed begrepen heb wat U, o Heer, in zekere zin ingefluisterd heeft, weet ik natuurlijk nauwelijks of eigenlijk helemaal niet nauwelijks uit te spreken zo schemerig begint het mij te dagen, dat U van zulke scheppingsperioden er niet slechts -om ook op Arabische wijze te tellen -zeg maar tientallen of honderdtallen meegemaakt heeft, maar ontelbare! Want als ik in de tijd terug tel en bij het heden begin, zou ik met het tellen beslist nooit klaar komen, en nooit in der eeuwigheid tot de tijd komen, waarvan men zou kunnen zeggen dat het Uw eerste was!
Hoofdstuk 254: De grootte van de schepping. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Maar zo is het niet met de uitstralende levenssfeer van de geest. Die is als de ether die de gehele, eindeloze ruimte in gelijke mate vervult. Zodra de geest dus eenmaal als hij vrij in de ziel doorbreekt en in beweging komt, wordt ook zijn uitstralende levenssfeer op datzelfde ogenblik eindeloos ver geactiveerd, en zijn zien, voelen en werking reikt dan zonder de minste beperking net zo eindeloos ver naar buiten als de ether, die tussen en in de scheppingen de ruimte volledig vult; want deze ether is -onder ons gezegd -eigenlijk geheel identiek met de eeuwige levensgeest in de ziel, welke slechts een verdicht brandpunt is van de algemene levensether die de gehele oneindigheid vervult. En wanneer de levensgeest, uitstralend uit de ziel, met de vrije ether van de ruimte in kontakt komt, verenigt zich zijn voelen, denken en zien ogenblikkelijk met de oneindige, vrije levensether en gaat zonder af te zwakken tot in de eindeloze verten, en wat de grote levensether in de eindeloze ruimte, terwijl het alles omstroomt en doordringt, overal voelt, ziet, denkt, wil en bewerkstelligt, dat voelt, ziet, denkt wil en veroorzaakt dan ook op hetzelfde ogenblik de afzonderlijke geest in de ziel; en dat ziet, voelt, denkt, wil en veroorzaakt dan ook de ziel zolang zij door haar geest doordrongen wordt en de geest in verbinding staat met de hem zeer nauw verwante, oneindige en algemene, vrije levensether in de ruimte.
Hoofdstuk 256: De uitstralende levenssfeer van de ziel en die van de geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Maar dat je het voor mogelijk hield, dat ik me vanwege mijn te grote vraatzucht tenslotte zelfs ook aan jullie zou willen vergrijpen, zoals een hyena of een wolf, dat is wel een beetje onnozel van je! Ik vind dat jullie vanwege mijn geestelijke ontwikkeling en mijn voor jullie duidelijk zichtbare wijsheid wel beter hadden moeten weten! Ik kan niet alleen maar een steen eten zoals jullie dat nu hebben kunnen zien; die manoeuvre zou ik ook met hele bergen en planeten kunnen uitvoeren, waarvoor ik voldoende macht zou bezitten! Alleen, wanneer ik niet wijs zou zijn en de macht zou hebben die me nu eigen is, zou ik handelen volgens een blinde gedrevenheid, en dan zouden jullie in mijn buurt inderdaad je bestaan en je leven niet zeker zijn! Maar de oereeuwige wijsheid van God, van waaruit eigenlijk mijn hele wezen is gevormd, gebiedt mij bovenal om alle door de kracht en almacht van God geschapen dingen in stand te houden, daar mag eeuwig geen atoom van verloren gaan en kan ook niet verloren gaan, omdat Gods wil en Zijn alziend licht-oog altijd de eeuwige en oneindige ruimte van het grootste tot het kleinste geheel doordringt en er in werkzaam is; en daarom is jouw vrees voor mijn door jullie veronderstelde vraatzucht volledig ongegrond! -Roclus, heb je deze woorden enigszins begrepen?"
Hoofdstuk 81: Het verschil tussen Raphaël's persoon en wezen en dat van de aardse mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[8] RAPHAËL zegt: 'Behalve dat het volkomen met me gedaan zou zijn, zit je behoorlijk dicht bij de waarheid! Alleen in dat helemaal afgelopen zijn met me schuilt een oneindige grote moeilijkheid; want zie, voor jou onbegrijpelijk lang geleden, voordat er nog een wereld in de eindeloze ruimte begon te zweven en licht te geven, was ik al een geheel voltooide dienaar van de allerhoogste geest van God! Dat ben ik nog en zal dat ook eeuwig blijven, ofschoon misschien iets meer lijkend op de Heer, waarnaar nu alle, ook de volmaaktste geesten, streven en zullen blijven streven. Maar daarom zal ik toch steeds blijven wat ik ben, alleen in een nog volkomener mate, om welke reden ik me nu dan ook door de genade van Heer naar deze voorbereidende school van het materiële leven begeven heb. Maar voor dit moment blijf ik nog wie, hoe en wat ik ben! -Begrijp je het nu al iets beter?"
Hoofdstuk 81: Het verschil tussen Raphaël's persoon en wezen en dat van de aardse mens - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[8] IK zeg: 'Het komt goed uit, dat je met het begrip 'oneindig' bent gekomen! Want daarstraks heb je Hiram al verweten dat hij zijn hersenen verbrand had, omdat hij er met jou over begon te spreken dat de macht van Mijn wil doorwerkt in de gehele oneindigheid van de ruimte en de gehele eeuwigheid van de tijd, en hoe ook in Mij alle kracht, al het licht en al het leven verenigd is, en hoe dan ook alles wat de oneindige ruimte in geestelijk en natuurlijk opzicht vervult, enkel en alleen uit Mij is voortgekomen. Wat denk jij daar nu bij jezelf over? Wat versta jij onder de begrippen: oneindigheid, eeuwigheid, ruimte, tijd, kracht, licht en leven?
Hoofdstuk 210: Epiphanes, de filosoof - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[11] Hoe kan de beperkte, kleine mens de oneindige ruimte ooit bevatten? Hij kan met zijn gedachten vlucht nog zo zeer in alle richtingen in de diepten van de eeuwige ruimte dringen, dan blijft hij toch in vergelijking tot de onbeperkte totaliteit van de ruimte steeds op hetzelfde punt, dat tegen de totaliteit van de eeuwig oneindige ruimte toch zoveel als helemaal niets is; en om dezelfde reden kan een mens de tijd naar de toekomst of naar het verleden nooit bevatten, omdat hij ook in zijn ontstaan, bestaan en vergaan, even begrensd is als in de ruimte.
Hoofdstuk 210: Epiphanes, de filosoof - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] IK zeg: 'Goed dan, Ik zal het proberen, let dus goed op! Jij beweert namelijk dat datgene wat op zichzelf begrensd is, het onbegrensde niet en nooit kan bevatten; en toch zeg Ik je dat ieder mens, alsook de eeuwige ruimte die hem omgeeft, het oneindige en eeuwige in zich bergt en wel in iedere vezel van zijn materiële lichaam, laat staan in zijn ziel en heel in het bijzonder in zijn geest.
Hoofdstuk 211: De mens als onvergankelijk wezen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[4] Ik zegje: Deze geest is het, die alles in de mens schept en ordent; de ziel is echter als het ware slechts zijn substantiële lichaam, zoals het stoffelijke lichaam een behuizing is voor de ziel, en dat zo lang, tot deze hierin een bepaalde degelijkheid heeft bereikt. Is dit gebeurd, dan gaat de ziel meer en meer over in de geest en zodoende ook in het eigenlijke leven, dat in en op zichzelf een ware kracht is en het waarste licht, en voortdurend uit zichzelf de ruimte, de vormen, de tijd en de duurzaamheid van de vormen hierin doet ontstaan, deze met leven vervult en zelfstandig maakt. En zoals deze voortkomen uit de oneindigheid en eeuwigheid van het volledig ware leven, bevatten zij daarvan ook voor en in zichzelf het oneindige en eeuwige voor alle tijden der tijden en eeuwigheden der eeuwigheden.
Hoofdstuk 211: De mens als onvergankelijk wezen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...