Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

30690 resultaten - Pagina 2 van 2047

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[6] Zij antwoorden: 'Ja, Heer, ook dit beeld hebben wij geheel begrepen (Matth.13:51); het lijkt op datgene wat U op de oever bij Jesaïra sprak: Wie heeft, die zal gegeven worden zodat hij in overvloed heeft; maar van wie niet heeft wordt ook genomen wat hij heeft!'
Hoofdstuk 199: De gelijkenis van de grote parel en het net. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Het is wel waar, dat U zichtbare engelen bij ons hebt achtergelaten om ons in Uw plaats te helpen. Maar zij willen niet altijd handelen en ook niet op die wijze, die ik nodig acht; want zij zeggen, dat ze zonder Uw wil niets kunnen doen; want slechts Uw wil is hun hele kracht en macht! Dat is allemaal wel waar, maar als de beledigde oude orthodoxe Samaritanen honderden van Uw aanhangers uit het land verdrijven, zodat deze bij de heidenen bescherming moeten zoeken -wat alleen maar kan als de verdrevenen zelf heiden worden -, dan lijkt het mij toch wel juist dat Uw engelen daar tussenbeide zouden komen en een eind zouden maken aan zo'n gemene jacht, in plaats van dat zij samen met ons met een treurig gemoed de hele geschiedenis aanzien en tenslotte zelfs samen met ons zuchtend uitroepen: 'Des Heren raadsbesluiten zijn toch altijd ondoorgrondelijk en Zijn wegen onnaspeurlijk!'
Hoofdstuk 200: Bescherm ons daarvoor, o Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Het lijkt Mij niet noodzakelijk om het middagmaal verder te beschrijven, en de uitwerking van de voorgaande grote storm nog meer te belichten, vooral wat betreft de tien schepen; het is voldoende te weten, dat er van de duizend mensen, die op de schepen waren, maar vijf overleefden; alle anderen werden een prooi van de zee, en op de klippen van Sibarah vond men nog na jaar en dag vergane en door de vissen afgeknaagde geraamtes en tevens een massa van allerlei Romeinse wapens en kettingen, die voor Mij en Mijn leerlingen bestemd waren.
Hoofdstuk 209: Het doel van de storm. (18.6.1852) In Kana in het dal. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Satan Iaat echter niet lang op zich wachten; kort na de slag horen de rustenden, die geestelijk actief waren, een angstaanjagend sissen en fluiten, en het duurt niet lang of aan de oever van de zee verheft zich een buitengewoon monster, De kop lijkt op die van een wolf, maar dan minstens honderdmaal groter, de ver uit de bek stekende tong lijkt op een voortdurend wild kronkelende reuzenslang, de beide oren lijken op die van een reusachtige os, de ogen zien er uit als twee grote schotels met gloeiend erts, de voorpoten lijken op die van een reuzenbeer, de achterpoten op die van een leeuw van reusachtige grootte, het lichaam op dat van een krokodil met de staart van een draak. Zijn gebrul is een dreunende slag en zijn adem een onheilspellend sissen en fluiten. Zo komt het uit de zee.
Hoofdstuk 225: De leviathan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Wanneer er verscheidene die bewegingen van het ondier zien, maken zij zich klaar om op de loop te gaan, en zeggen: 'Heer, deze proef is een beetje te moeilijk! Een aantal kalveren, een stuk of tien lammeren en twee jonge ezelsveulens heeft dat afgrijselijke ondier al opgegeten; nu wil het hier een lekker hapje komen halen en het heeft, op de geur afgaande, zeker onder ons iets uitgekozen, omdat het nu wat aarzelend deze kant uitkomt. Het lijkt toch wel raadzaam deze brenger des doods een beetje uit de weg te gaan! Want met natuurlijke middelen kun je toch echt niet tegen dit beest op, en het zou heel lang kunnen duren voor het overwonnen was!'
Hoofdstuk 225: De leviathan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Maar in deze tijd, waar men zelfs naar de vreemdsoortigste lekkernijen op zoek gaat en er helemaal niet meer aan denkt, of iets rein of onrein is en men in menig land domweg alles naar binnen werkt wat maar eetbaar lijkt, is het toch wel een wonder dat de blinde mensen lichamelijk nog niet die dierlijke vorm aangenomen hebben, die hun ziel al helemaal heeft.
Hoofdstuk 242: Ons dagelijkse voedsel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Toen zei FAUSTUS: "Heer, daar liggen keizerlijke sierraden in een hoeveelheid, waarvan werkelijk geen keizer ooit gedroomd heeft! Lijkt dat niet wat op een soort Tartarus zoals de mythe der Grieken die beschrijft!? Alleen ontbreken nog de Styx, de oude Charon, de drie onverbiddelijke rechters over de zielen Minos, Aakus en Rhadamanthys, vervolgens de driekoppige hond Cerberus, dan nog een paar furiën en tenslotte nog Pluto met de mooie Prosperina, en de Tartarus der kwellingen zou kompleet zijn! Dit vele vuur uit de bodem en uit de wanden, de duizend soortige afschuwelijke diervormen op de bodem -ook al zijn ze dan dood en versteend - en nog een hoeveelheid tartarusachtige zaken meer, levert maar al te zeer het bewijs, dat wij nu al in de Tartarus zelf zijn of toch minstens op de snelste weg daarheen; of, wat mij nu het waarschijnlijkst lijkt: deze of eventueel een andere grot die hier op lijkt is de oorsprong van de Griekse mythe over de Tartarus!"
Hoofdstuk 4: De druipsteengrot. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] JAÏRUS, die nog erg farizeïsch denkt, zegt: "Vriend, ga je daar niet een beetje te ver? Het is wel niet te ontkennen, dat deze Jezus vol is van de goddelijke geest, meer dan er ooit een profeet vervuld was van diezelfde geest -want Zijn daden overtreffen hemelhoog alle daden van Mozes, Elia en alle andere grote en kleine profeten; maar dat in Hem nu juist de godheid zich in al zijn volheid zou bevinden, lijkt mij toch een te gewaagde veronderstelling! De profeten hebben door de goddelijke geest, die hen vervulde, óók doden opgewekt; maar zij hebben het nooit aangedurfd om het resultaat aan zichzelf in plaats van aan God toe te schrijven. Want als zij het gelukken aan zichzelf toegeschreven zouden hebben, dan zouden zij grote zondaars tegen God geworden zijn, en God zou hen de geest ontnomen hebben. Maar Jezus doet alles alsof Hij het uit Zichzelf doet en als Heer, -en dat spreekt wel voor jouw gewaagde veronderstelling, en in een bepaald opzicht ben ik het ook wel helemaal met je eens; maar zoals gezegd: zonder de voorzichtigheid uit het oog te verliezen! Want het zou ook van boven toegelaten kunnen worden om ons te testen, waarbij wij zouden moeten bewijzen, of we wel slechts aan één God geloven! Maar als in Jezus werkelijk Gods volheid woonde, dan zouden we natuurlijk onvoorwaardelijk Zijn getuigenis als een eeuwige waarheid aan moeten nemen! -Wat denk jij nu?"
Hoofdstuk 15: Philopolds getuigenis over de godheid van Jezus.(17.8.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] 'Was en reinig u en Iaat Mij uw slechte daden niet meer zien!' zei Jehova door de mond van de profeet. Wel wast u uw lichaam zevenmaal per dag en reinigt u uw kleren en maakt u twee tot driemaal per jaar de graven van uw gestorvenen wit; maar uw harten blijven verstokt, en zitten vol viezigheid, en daardoor komt het dat u op uw gewitte graven lijkt, die er van buiten versierd en schoon uitzien, maar van binnen vol walgelijke geur, vol doodsbeenderen en vol stinkend slijk zitten!
Hoofdstuk 17: De Heer legt een tekst van Jesaja uit. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Toen zei CYRENIUS: "Heer en Meester, het lijkt mij toe dat hier zeker meer sprake is van domheid dan van kwaadwilligheid! Want op een paar na staan de Nazareeërs als domkoppen bekend, en een domkop is altijd het moeilijkst verstandig te maken! Weinig scholing, geen ervaring, meestal arm, weinig handel en bedrijf! Ze leven meestal van wat akkerbouw en van wat veeteelt en komen zoals bekend nooit -behalve misschien eenmaal per jaar -in Jeruzalem, waar hun geestelijke ontwikkeling niet alleen niets toeneemt, maar altijd afneemt. Waar moeten ze dan een beter verstand vandaan halen om Uw goddelijke leer en Uw goddelijke daden te beoordelen? Bovendien zijn domme mensen gewoonlijk ook afgunstig, en zoals ik heb gemerkt, ergerde het hen vooral dat hun zonen, die zij alle mogelijke scholen hebben laten doorlopen, zo ontzettend ver bij U ten achter staan in alle wijsheid, kennis en geestkracht! Ik geloof dat ze niet di rekt kwaadwillig, maar wel erg dom zijn, hoewel dit soms ook kan ontaarden in kwaadwilligheid, maar die is natuurlijk niet zo schadelijk, omdat een dom mens ook op een domme manier iemand probeert te schaden. Laat hen dus maar gaan!
Hoofdstuk 24: Het aannemen van het eeuwige leven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] Daar heeft men een zeer grondige kennis van de menselijke natuur voor nodig; en de wetgever mag nooit de ware reden van de ontaarding van de mens uit het oog verliezen, -anders lijkt hij op een dokter, die met een en dezelfde medicijn alle bij de mensen voorkomende ziekten wil genezen, maar niet bedenkt, dat de geheel verschillende ziekten die het menselijk lichaam kan krijgen, ook geheel verschillend van aard zijn en allemaal een andere oorsprong hebben. Zo'n dokter zal zo nu en dan wel hier of daar een zieke tegenkomen waarvoor zijn medicijn deugdelijk blijkt en die daardoor geneest, maar honderd andere zieken die aan een andere ziekte lijden, worden van die medicijn niet beter, maar veel zieker en sterven er zelfs aan!
Hoofdstuk 26: De mens en de wet. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[25] Bovendien is zelfs onze overste Jaïrus nu met lichaam en ziel aan hem verknocht omdat hij tweemaal zijn dochter voor hem heeft opgewekt uit de dood, en hij ondersteunt hem met alles wat hij maar wil -en daarom zijn wij ook niet in staat om in Jeruzalem ook maar iets tegen hem uit te richten. Kort en goed, wij zitten nu aan alle kanten vast en kunnen niets tegen hem doen. Het lijkt mij nog het beste om niets te laten blijken van ons probleem of ons volledig bij hem als leerlingen aan te sluiten - meer nuttigs valt er voor ons tegen hem niet te doen, omdat we niets kunnen bedenken dat hij niet meteen tot in de finesses zou weten."
Hoofdstuk 35: Roban's wijze raad. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] Zij hebben beslist niets afstotends, niet in hun woorden en niet in hun gebaren, maar niets treft hen en niets brengt hen uit hun stoïcijnse onbewogenheid ten opzichte van alles wat bestaat en gebeurt. Zij spreken weliswaar heel wijs over U, maar wat zij zeggen lijkt mij op het voorlezen van een brief in een taal die men niet begrijpt.
Hoofdstuk 45: Engelenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[3] CYRENIUS zegt: "Heer, ja dat voel ik nu heel levendig! Maar hoe gaat dat dan? Nu lijkt het werkelijk wel of ik altijd alleen maar in mijn hart gedacht heb! Merkwaardig! Hoe zit dat nu? Ja ik voel duidelijke woorden in mijn hart, alsof ze uitgesproken worden, en het lijkt me nu helemaal niet meer waarschijnlijk dat het mogelijk zou zijn om in je hoofd een gedachte te krijgen!"
Hoofdstuk 62: Het denken in het hart. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] IK zeg: "Maar vriend Cyrenius! Heb je alles dan alweer vergeten wat je zowel van Mij als ook van de beide engelen hebt gehoord? Zei Ik dan dat Ik Zelf zulke mensen veroordelen of verdoemen zal? Een paar dagen geleden heb je zelf toch nog de Farizeeën ogenblikkelijk willen laten tuchtigen, omdat ze mij wilden stenigen, en Ik stond je dat niet toe! En nu lijkt het erop dat je bijna aan hun kwade kant zou willen gaan staan! Of ben jij soms beter in staat de mens zo te plaatsen, dat hij in die situatie een kind van God moet worden, als hij dat wil? Merk toch hoe zwak je nog bent!
Hoofdstuk 66: De dwaling van Cyrenius. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...