Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

476 resultaten - Pagina 2 van 32

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[9] Daarom zal ook binnenkort deze heilige bodem aan de heidenen overgeleverd worden, en u zult voortaan geen land en helemaal geen koning hebben; maar u zult vreemde tirannen als slaven dienen, en uwedele dochters zullen door de heidenen en de knechten van de heidenen beslapen worden, en haar vrucht zal gehaat worden als het broedsel van slangen en adders!
Hoofdstuk 17: De Heer legt een tekst van Jesaja uit. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] De meeste waarde hebben de grote parels, die zo groot zijn als kippeneieren. Een geheel metalen kist, met een inhoud van ongeveer duizend drachmen, zit vol met deze grote parels, die elk op zich een onschatbare waarde hebben. Zulke parels groeien thans niet meer op aarde, omdat deze schaaldieren net als veel andere dieren uit de oerwereld niet meer bestaan. De parels werden echter niet uit zee opgehaald, maar koning Ninias, ook Ninus genoemd, vond ze in de bodem tijdens het uitgraven van de grond toen hij de stad Ninevé liet bouwen. Na heel veel wederwaardigheden kwamen ze ten dele reeds in de tijd van David, maar voor het grootste deel in de tijd van Salomo naar Jeruzalem. Maar in deze grot kwamen ze, toen de Romeinen als veroveraars Palestina, en eigenlijk bijna half Azië, in bezit namen.
Hoofdstuk 5: De geschiedenis van de gevonden schat. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Wij haasten ons nu om de grot te verlaten en bereiken spoedig het eind daarvan. Als wij allen buiten de grot zijn, geef Ik Archiël een teken en op dat ogenblik klinkt er een hevige knal, en de zeer grote ingang is nu een hoge granietwand, waar geen levend wezen zo maar doorheen zou breken, ook al zou hij zich dat nog zo ernstig voornemen. Maar om het binnenkomen zogezegd helemaal onmogelijk te maken, werd, nadat wij ons ongeveer drieduizend passen verwijderd hadden van de plaats waar de Ingang zich bevond, een breuk in de bodem veroorzaakt, zodat de plaats van de voormalige ingang op meer dan honderd manslengten afstand kwam van de aangrenzende bodem, die in de diepte geschoven werd. Nu zou men dus een meer dan honderd manslengten hoge ladder moeten hebben om vla de loodrechte wand bij de voormalige plaats van de ingang. te komen, - hetgeen dan toch voor niets geweest zou zijn, omdat de ingang zelf een harde en steile rotswand was geworden.
Hoofdstuk 6: Het ontstaan en verdwijnen van de druipsteengrot. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[20] Iedere profeet bereikt in den vreemde meer dan thuis op eigen bodem.
Hoofdstuk 36: Roban de zoeker. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] Petrus merkte op, dat de tamelijk harde westenwind een ongunstige invloed had en de vissen naar de bodem dreef.
Hoofdstuk 43: Grote en kleine vissen. In Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] Bij het zien van deze kist kwamen JAÏRUS de tranen in de ogen en hij zei half huilend: "Wat is de wereld toch vreselijk! De teerste bloemen ontluiken op haar bodem en wat is hun lot? Te sterven en te vergaan! De welriekende geur van de roos wordt maar al te snel de geur der walging en de tere onschuldige lelie verspreidt tijdens haar ontbinding een weerzinwekkende lucht; het hemelsblauw van de hyacinth wordt grauwgeel als de dood en de anjelier sterft -zoals duizenden van haar lieflijk geurende zusters.
Hoofdstuk 69: Nogmaals in de grafkelder van Jaïrus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Naar mijn mening stemt alles van deze Jezus daarmee overeen: de afstamming staat authentiek vast, en zulke daden, die de aarde op haar bodem nooit heeft meegemaakt, zijn ook overvloedig aanwezig. Daarom weet ik echt niet wat ons zou verhinderen om Hem als Diegene aan te nemen, die Hij zeer duidelijk is!?
Hoofdstuk 88: Chiwar over de tempel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] Toen Hij dit gehoord had, zei Hij: 'Deze boosaardige proef maakt dat Herodes nooit Mijn leerling zal worden! De aarde is groot, en ik zal nog wel een plaatsje weten te vinden waar de boze apostelen van Herodes Mij niet zullen vinden! Is de Zoon des mensen dan gekomen om dat, wat Hij is, te worden door gehuurde moordenaars? Nee, en eeuwig nee! Wie Mij met moordwerktuigen in de hand vraagt wie Ik ben, die zal in der eeuwigheid geen antwoord krijgen! Het is echter, ondanks dat, tijd dat wij hier weggaan, en laten we dus gaan en zien dat wij op vreemde bodem mensen voor ons winnen, die ook zonder moordwerktuigen tegen ons lichamelijke leven zullen geloven, dat wij zijn wat wij zijn!'
Hoofdstuk 91: De dreiging van Herodes. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] Kijk, hier beneden op de bodem van de zee ligt al menig geladen schip met zijn meesters en schepelingen begraven! Wat voor winst hebben zij nu, die op de markten grote sommen geld wilden verdienen? Een storm maakte aan al hun kwalijke handel en wandel een eind, en hun zielen zijn mee begraven in de afgrond!
Hoofdstuk 102: Aankomst in de vrije stad Genezareth. In Genezareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[25] Eindelijk probeerde ook de hoofdman een voet op het water te zetten, en toen hem bleek dat het water niet week, zette hij er tenslotte heel behoedzaam ook de tweede naast, ging, zich zo licht mogelijk makend en met ingehouden adem, de tien passen naar Mij toe en was heel blij toen hij bij Mij op een nooit op deze wijze betreden bodem stond.
Hoofdstuk 110: De gezegende weide. De wandeling op zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[30] Na een poosje echter, toen de golven steeds geweldiger aanrolden, keerde de hoofdman om en liep wat hij lopen kon, bereikte weldra behouden de oever en was, na een poosje koortsachtig bibberen, buitengewoon blij weer een ondoorzichtige vaste bodem onder zijn voeten te hebben. -Niet lang daarna keerden ook wij terug naar de verbaasde hoofdman.
Hoofdstuk 110: De gezegende weide. De wandeling op zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[3] En ik beklom met de huilende mensen een lage berg en zag de eerlijke mens een zwaar kruis slepen, terwijl hij geslagen was en vol bloed zat en ter verhoging van de kwelling op het hoofd een krans van dorens droeg. Op de terechtstellingsplaats ontkleedde men hem, wierp hem daarna meedogenloos als een wild beest op het kruis, nam veel puntige spijkers en sloeg deze met zware hamers door handen en voeten en bevestigde hem zo op gruwelijke wijze op het harde en zware kruis! - O Heer, dat was me toch een verschrikkelijk gezicht! Als ik maar aan deze droom denk, dan duizelt het mij! - Tenslotte zette men het kruis rechtop, plaatste het in een al gegraven gat en sloeg het met een wig vast, zodat het vast stond.
Hoofdstuk 120: Jarah's droom. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[3] En weet, aardige jongen, deze aarde van ons zou op die enorme zon misschien als een nauwelijks merkbaar stofje te zien zijn, maar toch loopt Hij nu op haar bodem, van Wiens minste ademtocht het bestaan van al die talloze hoofdmiddenzonnen afhangt! En daarom denk ik dat niet altijd dat het grootst in de ogen van de Heer is, wat van de eindeloze scheppingsruimte een nauwelijks meetbaar deel uitmaakt, maar wat innerlijk groot is!
Hoofdstuk 142: Ken Gods werken tot vermeerdering van de liefde.(5/6.3.1853) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] Ik zag de door Jarah uitgekozen engel, die eerst al het water van de zee in de hoogte hief en er in de vrije lucht een reusachtig grote druppel van maakte, en ik zag met eigen ogen de kurkdroge bodem van de zee en de mooie parelmossel die Jarah als aandenken van de bodem opraapte en in haar schort bewaarde. Vervolgens zag ik hoe de engel op een wens van de lieftallige dochter van God, deze berg aan alle kanten in een oogwenk goed beklimbaar maakte! -En kijk, dat is nu ook werkelijkheid!
Hoofdstuk 143: Droom en werkelijkheid. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] De OVERSTE zegt: "Dat zal de herbergier voor ons betalen omdat wij op reis nooit geld mee mogen nemen. Want de aarde is van God, en wij zijn Zijn knechten en hebben van God het recht gekregen om de hele aarde ons bezit te noemen en overal te oogsten, ook al hebben wij niet gezaaid! Want iedere Jood weet, dat alles wat hij heeft, slechts een door ons aan hem geleende zaak is, die wij altijd van hem terug kunnen vorderen. Dit is de heel simpele reden waarom wij in heel Israël nergens als vreemden komen, maar alleen als gebieders en als enige door God berechtigde eigenaars van ieder huis, elke grond en bodem en al het geld en overige schatten. Daarom kunnen wij Ebahl zonder meer opdragen om voor ons de honderd groschen te betalen, want hij verkreeg ze op onze grond en bodem! En als hij het niet zou doen, geven wij al deze bezittingen van hem aan een ander, die zich niet druk zal maken over honderd groschen!"
Hoofdstuk 118: De Romeinse hoofdman en de tempeldienaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...