Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

9032 resultaten - Pagina 11 van 603

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[8] De berouwvollen zeggen: 'Daar hebben jullie wel gelijk in. De priesters in Jeruzalem kun je wel goed ompraten, vooral als er dan voldoende naar hun wens geofferd wordt! Maar Hij Iaat zich niet ompraten, al gaf Je Hem de hele aarde cadeau! Daardoor is het wel wat hard en moeilijk om met Hem te leven; maar Hij is nu eenmaal vast en zeker op z'n minst een grote profeet, en Zijn woorden zijn stuk voor stuk vol waarheid, vol kracht en leven, en de natuur, die zelf niets zeggen kan, gehoorzaamt op Zijn wenken! Wat kunnen we dan anders doen dan blijven, zolang Hij ons Zelf niet wegstuurt?! Want de daden, die wij Hem hebben zien doen, heeft nog nooit een mens verricht, en wij blijven daarom in ieder geval bij Hem!'
Hoofdstuk 87: De Joden verlangen terug naar hun zuurdeeg. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Na deze belofte voor de toekomst komt een aanvoerder van de troep en meldt aan de overste, dat de troepen klaar staan voor de afmars. De overste neemt nu afscheid van Mij en herinnert Mij er nogmaals aan, hem toch beslist in Kapérnaum te bezoeken! Daarna brengt de heer des huizes een goed ontbijt en alle gasten nemen daaraan deel.
Hoofdstuk 88: Overste Cornelius en de tempelreiniging. (4.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] De overste zegt: 'Als die kerels nog tien jaar zo doorgaan, dan zullen er in Judéa niet veel mensen in leven blijven. Het is maar goed dat er in hun hoge raad een gematigd persoon zit, anders was er niet lang nadat U zo dapper de tempel gereinigd heeft van het gespuis, een kolossale herrie ontstaan! Maar een echt rechtschapen man, Nicodémus genaamd, is het gelukt om deze kerels, waarvan er nu al bijna net zoveel zijn als er gras is op de aarde, in toom te houden. Het was bijna om je dood te lachen, hoe buitengewoon slim hij het voor elkaar kreeg hen te doen geloven, dat deze tempelreiniging met opzet door God werd toegelaten om Zijn dienaren daardoor veel geld te verschaffen, ten nadele van de verkopers, wisselaars en duivenverkopers, die behalve hun kleine plaatshuur nooit een offer in de tempelkas deden terwijl ze toch het meeste geld van heel Jeruzalem bezaten! De meesten waren het daar mee eens, en sommigen zeiden zelfs: 'Nu, laat die op het volgende feest maar weer komen met zijn toverkracht; we kunnen hem gebruiken!' Maar degenen, die zelf in de tempel als bijverdienste ook via vertrouwde agenten wisselhandel bedreven hadden, waren het natuurlijk met deze wens helemaal niet eens. Maar desalniettemin sta ik er toch voor in, dat U wegens een eventuele tempelreiniging bij een volgend feest door het gespuis geen haar gekrenkt zal worden; want U heeft hen de laatste keer aan een aanzienlijke som gelds geholpen. Wanneer U daarom bij een zelfde gelegenheid weer eens naar Jeruzalem zoudt gaan, sluip dan maar heel in het geheim naar binnen, anders zult U de tempel van zelf al gereinigd vinden; want deze kooplui, wisselaars en veehandelaren hebben naar alle richtingen spionnen uitgestuurd, die al Uw doen en laten in de gaten moeten houden, net zoals de ons bekende ontzettend slechte tempeldienaars dat doen. Degenen, die ik onderweg gevangen liet nemen, waren voornamelijk dat slag kerels en ik geloof niet dat er ook maar twee eerlijke bij waren!
Hoofdstuk 88: Overste Cornelius en de tempelreiniging. (4.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Dan komt de gastheer en vraagt Mij, wat Ik 's middags zou willen eten. En Ik zeg tegen hem: 'Vriend, waarom nu zo'n onnodige vraag?! Voor het ontbijt heb je me toch ook niets gevraagd, en dat heeft me toch echt goed gesmaakt! Dus zal het middagmaal mij ook smaken! Ik zeg je, iedere spijs, die gekruid is door het edele en liefdevolle hart van de gever, smaakt het best; beter dan de kostbaarste zaken, die op tafels van zelfzuchtige zwelgers schitteren en met hun ambergeur de zalen vullen!' Onze jonge gastheer was heel gelukkig met dit antwoord en stelde daarop met een blij hart alles in het werk om ons 's middags zo goed als maar mogelijk was te verzorgen.
Hoofdstuk 89: Twee rustdagen in Kana. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] De vorstelijke persoon zegt: 'Nu goed, gisteren heb ik overdag je raad opgevolgd en daarom wil ik ook nu in de nacht naar je raad luisteren en die opvolgen!'
Hoofdstuk 90: De genezing van de vorstenzoon. (5/6.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Ik zeg: 'Voorlopig is je indeling wel goed; maar je zult, nadat Ik van deze aarde opgevaren zal zijn naar Mijn hemelse rijk, nog vier hoofdstukken er vóór moeten schrijven; daarom kun je nu al de drie bergrede hoofdstukken in plaats van met één tot en met drie, met vijf tot en met zeven nummeren, en het nieuwe wordt dan nummer acht!'
Hoofdstuk 91: De Heer en tweeduizend jaar evangelie. (7.10.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Matthéus kwam op de dag, volgende op die waarop Ik de zoon van de vorstelijke persoon uit Kapérnaum in Kana genezen had, gereed met het schrijven van zijn verzen. Toen hij het Mij liet lezen, prees Ik hem, want het was beknopt en beschreef alles heel goed. Nadat hij echter zijn schrijfmateriaal ingepakt had, kwam hij weer bij Mij terug om te vragen hoeveel schrijfmateriaal hij in Kapérnaum nodig zou hebben; want voorlopig had hij maar vier vellen niet mee ingepakt ten behoeve van het gebruik in Kapérnaum. Maar als Ik dacht dat hij misschien meer vellen nodig zou hebben, dan kon hij die hier beter uit het pak halen, dan in Kapérnaum!
Hoofdstuk 92: Gods alwetendheid en Zijn leiding. (8/9.10.1851) Onderweg naar Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Petrus zei, toen Ik hem vroeg, of hij ook niet voor een paar dagen naar huis wilde gaan: 'Heer, alleen de dood of een bevel uit Uw mond kan mij van U scheiden! Ik heb Thomas een opdracht meegegeven voor mijn zoon Markus, dat hij hierheen moet komen, want omdat hij bijna net zo goed schrijft als Matthéus, zou hij hier goed te gebruiken zijn! Dat is dan ook alles, wat ik nu in mijn huishouding te regelen heb; voor al het andere zorgt U toch al, mijn Heer en mijn God!' Ik zeg: 'Niet zo luid, Mijn Simon Petrus; want we zijn hier niet in Sichar! Er zijn hier sommigen, die nog niet zo ver zijn als jij; die zouden zich kunnen ergeren. Daarom is het voldoende als je Mij van nu af aan 'Heer' noemt; dat andere moet je maar zolang in je hart, dat Mij welbekend is, bewaren!'
Hoofdstuk 89: Twee rustdagen in Kana. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] De vorstelijke persoon zei echter: 'Broer, ja, door jouw raad heb je mij mijn leven tienvoudig teruggegeven! Maar deze genezer Jezus uit Nazareth is zeer duidelijk méér dan een gewone genezer die nog zo goed is in het genezen van ziekten door middel van heilzame kruiden! -Denk je dat eens in! Hij zei, zonder mijn zoon ook maar ooit gezien te hebben, alleen maar heel simpel: 'Je zoon leeft!' en de jongen werd op datzelfde moment gezond! - Luister goed, dat betekent toch wel iets heel bijzonders! Ik zeg je: Dat kan geen mens, maar is alleen maar bij God mogelijk! En van nu aan geloven ik en ook zeker mijn hele huis, dat deze Jezus zonder enige twijfel een echte God is, en dat Deze nu voor het heil van alle mensen in mensengestalte onder de mensen is en hen geneest en leert. -Als Hij hierheen komt moet Hij hier als een God geëerd worden!'
Hoofdstuk 90: De genezing van de vorstenzoon. (5/6.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] (Hier moet naar aanleiding van het woord 'gisteren' een kleine verklaring bijgevoegd worden om haarkloverijen te voorkomen. Het was namelijk zo, dat de dag, speciaal in Galiléa, slechts duurde tot de zonsondergang. Na de zonsondergang sprak men over de afgelopen dag al als 'gisteren'. Met zonsondergang begon de eerste nachtwake voor de komende dag; een nachtwake duurde net zo lang als drie uren bij ons, en een uur overdag was in de zomer haast zo lang als twee uren bij ons en in de winter nauwelijks één, want de tijd tussen zonsopgang en zonsondergang moest altijd twaalf uren duren, of de zon nu lang of kort aan de hemel stond. Als daarom hier gezegd wordt, dat de vorstelijke persoon in één uur van Kapérnaum naar Kana ging, dan zou dat met onze tijdrekening neerkomen op bijna twee volle uren. -Deze korte ingelaste uiteenzetting is hier even noodzakelijk, omdat anders verscheidene voorvallen in dit Evangelie nauwelijks goed te begrijpen zouden zijn, omdat de overeenkomstige tijdsaanduidingen alleen op de toenmalige en niet op de huidige tijdsrekening betrekking hebben.)
Hoofdstuk 90: De genezing van de vorstenzoon. (5/6.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] 'Vriend!', antwoord Ik, 'dat zou Ik je best uit willen leggen, maar je zou het niet begrijpen; daarom zal Ik dat dan ook niet doen! Het zal echter niet zo lang duren voordat het moment komt, datje die geheimen moeiteloos in je opnemen kunt en ze dan ook goed begrijpt.
Hoofdstuk 92: Gods alwetendheid en Zijn leiding. (8/9.10.1851) Onderweg naar Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[17] O, zij die zo komen, daarvan weet God elk ogenblik maar al te goed hoe het met hen is, en Hij Zelf leert en begeleidt ze op al hun wegen; maar die van Hem niets weten willen, daarvan weet God dan ook in alle ernst niets!
Hoofdstuk 92: Gods alwetendheid en Zijn leiding. (8/9.10.1851) Onderweg naar Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[19] 'Ja, Heer', zegt Matthéus, 'dat begrijp ik nu allemaal erg goed, zuiver en helder. Maar vindt U niet dat ik deze heerlijke leer, die de mensen toch erg zou moeten aansporen om God zonder ophouden te zoeken en Hem te vragen ze bij de hand te nemen en op de goede wegen te leiden, niet onmiddellijk moet opschrijven?'
Hoofdstuk 92: Gods alwetendheid en Zijn leiding. (8/9.10.1851) Onderweg naar Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] 'Goed, doe dat', zeg Ik, 'dan zul je volgens je hart leven,. en dat alleen is het echte leven. Want ieder ander leven, dat de ingeving van het hart niet volgt, is geen leven maar een dood van het eigen leven in ieder mens! Ik, Die alleen de Heer van al het leven ben, zeg je dat!'
Hoofdstuk 93: Naar Kapérnaum. De Heer dwingt niemand. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Maar Ik zeg: 'Wie Mij kent zoals deze gastheer, die ook in Sichar al bij Mij was, die weet, dat men er bij Mij heel goed zonder geld kan komen! Kijk eens, hoewel ik geen zakken in Mijn mantel heb en helemaal niets wat ook maar lijkt op geld, heb Ik toch voor vele honderden gezorgd, die door Judéa en Samaria met Mij meegingen! Vraag hen, hoeveel deze reis ieder gekost heeft!
Hoofdstuk 94: Over de vloek en de gevaren van het geld. (10/11/13.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...