Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1367 resultaten - Pagina 11 van 92

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[8] Mijn hut en mijn akker zijn mijn legale eigendom. Wel, -met datgene wat zich als levende have op mijn bezit bevond, heb ik het om de reeds genoemde, ware beweegredenen nooit zo heel nauw genomen omdat ik een Spartaan ben. Wie Sparta en diens oude en zeer wijze wetten kent, zal het duidelijk zijn waarom ik het met kleine, zogenaamde diefstallen nooit zo nauw nam. De beide schapen, de geit en mijn ezel waren geen gekocht, maar eigenlijk ook geen gestolen bezit, want ik heb ze in het bos, zeg maar in het wild grazend gevonden, weliswaar niet in één keer, maar toch in verloop van tijd. De eigenaar van die grote bosweiden is ook eigenaar van vele duizenden van die dieren. Hem zal het geringe verlies zeker geen pijn gedaan hebben, - en mij kwam het zeer goed van pas!
Hoofdstuk 44: Het eigendomsbegrip van Zorel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] JOHANNES zegt: "Die zul je in de naam van die Heer ook krijgen! Maar vooraf moet je mij de verzekering geven dat je jouw leven in de toekomst geheel zult veranderen en iedere schade zult herstellen die je ooit iemand tegen zijn wil hebt berokkend; ook de nog levende koopman in Sparta moeten zijn twee ponden goud weer terug betaald worden! Tevens moet je ook je heidense geloof helemaal afzweren en een bekeerde Jood worden, want je grootvader was een Jood van de stam van Levi. Hij trok veertig jaar geleden naar Sparta om daar aan de Grieken de enig ware God te verkondigen en hen naar de geest Joods te maken; maar hij liet zich uiteindelijk zelf ompraten en werd met zijn hele gezin een domme en erg blinde heiden en jij werd dat ook, omdat je in Sparta pas ter wereld kwam. Je beide broers, die zich nu in Athene ophouden, werden door hun welbespraaktheid zelfs heidense priesters en wijden nog steeds hun nutteloze diensten aan Apollo en Minerva, en je enige zuster is de vrouw van een koopman, die lichtzinnig handel drijft in afgodsbeelden van de Efezen en die daarnaast ook met het verhandelen van alle soorten meisjes van plezier nogal wat geld verdient, ten dele door verkoop en grotendeels door koppelpraktijken. Zo staat het er met je zwager voor, die eens ook Jood was en nu is wat Ik Je zoëven vertelde."
Hoofdstuk 63: Zorels afkomst en verwantschap. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Binnen enige ogenblikken is ZOREL weer bij ons en zegt tegen Cyrenius: 'Geëerde heer! Niet meer onze waardeloze goden, maar de ene, ware en eeuwig levende God lone het u! U heeft nu een naakt, arm mens bekleed en dat is een edel werk, dat ik helemaal niet waard ben! Maar als er een waarachtig, almachtig en wijs God is wiens kinderen, of op z'n minst wiens werken wij allen zijn, Die ons ook met weldaden overlaadt die wij niet waard zijn, en waarvoor wij Hem ook alleen maar kunnen danken en verder niets, zo sta ik nu ook voor u, geëerde heer en gebieder: "uit het diepst van mijn hart kan ik u slechts danken en verder niets doen! Als u mij echter als één van uw minste dienaars wilt aannemen, dan schenk ik u daarvoor mijn akker!"
Hoofdstuk 75: Cyrenius ontfermt zich over Zorel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] Maar tot grote verrassing en verbazing van Zorel zeg IK tegen hem: "Wie zijn gebreken berouwvol erkent en boete doet in de ware, levende deemoed van zijn hart: is Mij liever dan negenennegentig rechtvaardigen die de boetedoening nog nooit nodig hebben gehad. Kom daarom nu bij Mij, boetvaardige vriend, want in jou heerst nu het juiste deemoedige gevoel, dat Mij liever is dan dat van hen die vanaf het oerbegin rechtvaardig zijn en in hun harten roepen: 'Hosianna, God in de hoge, dat wij Uw heilige naam nooit ontheiligd hebben door een willens en wetens begane zonde!' Dat mogen zij roepen en daar hebben zij ook het recht toe, maar dat maakt ook dat zij met veroordelende ogen naar een zondaar kijken en zijn nabijheid mijden als de pest.
Hoofdstuk 78: De weg naar het eeuwige leven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[13] Wie gemeenschap heeft gehad met een volkomen rijpe en gezonde jonge vrouw, heeft weliswaar ook gezondigd, maar omdat het daardoor aangerichte kwaad geen speciale, schadelijke gevolgen heeft, vooral als beiden helemaal gezond zijn, heeft dat slechts een geringer gericht tengevolge. Wie echter uit pure, reeds bestaande wellust een jonge vrouw, ook al is deze nog zo rijp, datgene aandoet wat hij bij een hoer zou doen, zonder een levende vrucht in de schoot van de jonge vrouw te verwekken, zal een dubbel gericht te wachten staan; als hij datzelfde echter bij een hoer doet, zal hem een tienvoudig gericht wachten!
Hoofdstuk 80: De lichamelijke lust. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[3] Diefstal heeft meestal zijn oorsprong in eigenliefde, omdat daaruit traagheid, de hang naar een goed, luxueus leven en nietsdoen voortkomt. Dat veroorzaakt een zekere moedeloosheid die omgeven is door een hoogmoedige vrees, waardoor men er weliswaar niet toe overgaat om iets te vragen, wat enigszins lastig is, maar eerder heimelijk gaat stelen en ontvreemden. De diefstal vindt dus zijn oorsprong in een aantal gebreken, waarbij de te veelontwikkelde eigenliefde de duidelijkste oorzaak van al de andere is. Door een echte, levende naastenliefde kan men deze kwaal van de ziel te allen tijde het best te lijf gaan.
Hoofdstuk 81: Over het echte geven, dat God welgevallig is. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Want goede wil is de ziel en het leven van een goede daad; waar deze mankeert, heeft zelfs het beste werk totaal geen waarde voor de rechterstoel van God. Als je echter ook zonder enig middel de levende, goede wil hebt om je naaste op de een of andere wijze te helpen wanneer je hem in een bepaalde nood ziet of aantreft, en het doet je verdriet wanneer je dat niet kunt, dan hecht God aan die goede wil van jou veel meer waarde dan aan het werk van een ander die men eerst door wat dan ook daartoe heeft moeten overhalen.
Hoofdstuk 81: Over het echte geven, dat God welgevallig is. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Hieraan zie je dat voor God en ten gunste van het eigen innerlijke, geestelijke leven, ieder mens, of hij nu rijk of arm is, de naastenliefde kan beoefenen. Het komt slechts aan op een waarachtig levende, goede wil waarmee iedereen graag en vol toewijding doet wat hij maar kan.
Hoofdstuk 81: Over het echte geven, dat God welgevallig is. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[9] Daarom zal zo'n mens ook nooit de dood van het lichaam voelen en smaken, omdat het hele etherische deel van het lichaam -het deel dat eigenlijk het natuurlijk levende is -reeds hier met de ziel en haar geest onsterfelijk is geworden.
Hoofdstuk 83: Opvoeding tot deemoed. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] CORNELIUS zegt: "Kijk, beste Zorel, het is zoals mijn broeder het je al gezegd heeft; meer kan ik je over zijn wonderbaarlijke wezen niet vertellen om de eenvoudige reden dat ik het, heel eerlijk gezegd, werkelijk zelf niet begrijp. Hij moet dezelfde engel zijn die volgens de Joodse mythe eertijds een zekere Jonge Tobias reeds als gids heeft gediend. Daar was ik beslist niet bij om je in deze zaak als levende getuige te kunnen dienen, maar ik geloof dat het zo was, -en waarom zou men zoiets niet geloven?!
Hoofdstuk 87: Cornelius en Zorel spreken samen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] Door de fysieke dood wordt slechts het gevoel en levenloze schaduwgedeelte van de ziel losgemaakt. Daar kan de ziel geen angst en verder geen pijn van ondervinden omdat alles wat in het lichaam gevoel heeft en dus levend is, zich reeds lang verenigd heeft met de ziel. Daarom kan zo'n volledig gevormd mens van het afvallen van het toch al gevoelloze en dus dode, uiterlijke schaduwleven dan ook net zo weinig voelen als wanneer men tijdens zijn volle natuurlijke leven zijn haren knipt of de nagels waar die te lang geworden zijn, of wanneer een huidschilfer afvalt, die zich hier en daar van de toch al gevoelloze opperhuid van het lichaam losmaakt. Want wat aan het lichaam nooit enig gevoel had, kan ook geen gevoel hebben wanneer de ziel het lichaam volledig verlaat, omdat al het gevoelige en levende van het lichaam zich tevoren reeds geheel met de ziel heeft verenigd en daar nu één wezen mee vormt, dat er nooit van gescheiden wordt. ..
Hoofdstuk 83: Opvoeding tot deemoed. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[15] Mijn vroegere daden vormden geen enkel contrast met mijn levensopvattingen, die zelfs voor het oog van het zuiverste en merendeels filantropisch ingestelde, wereldse verstand volstrekt niet verwerpelijk waren. Maar hoe kon ik ook maar vermoeden, dat ik ooit op deze wereld in levende lijve in aanraking zou komen met de eeuwige Meester van al het bestaande en levende, voor wiens zuiverste wijsheid en waarachtigste levensaanschouwing en -bestemming mijn verstandelijke opvattingen als was voor de zon wegsmolten! Maar het ongelooflijkste is gebeurd: "God staat in de volheid van Zijn eeuwige, volmaakte macht en wijsheid voor ons allen en leert ons over de niet alleen tijdelijke, maar ook eeuwige bestemming van de mens en zijn leven met zulke concrete, heldere woorden, dat men deze zelfs ook al was men bijna blind en doof, door en door moet begrijpen! En dan kan men er toch niet omheen een besluit voor het leven te nemen, waarvan ook een totaal verwoeste wereld mij eeuwig niet zou afbrengen!
Hoofdstuk 84: Zorels goede voornemens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] IK zei: 'Maak je daar geen zorgen over! Ik kan gaan wanneer Ik wil, de tijd dwingt Mij niet, want Ik ben ook Heer van de tijd en van alle tijden! Mij zal de tijd nooit boven het hoofd groeien. Er zijn echter nog veel plaatsen die Ik moet bezoeken en zal bezoeken; maar daar, waar Ik een ware, levende liefde heb gevonden, komt het er bij Mij niet zo precies op een dag en op een uur op aan."
Hoofdstuk 89: De lichtgevende steen van de Nijlbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[9] En daarop antwoord Ik: 'Mijn almacht kan en mag daar niets doen, waar zich in Mijn kinderen een vrij leven moet ontplooien. Daar kan Ik Zelf iemand niet meer hulp geven dan jullie elkaar kunnen geven. Ik geef jullie de akker, de ploeg, de tarwe en Ik neem de maaiers aan; maar werken moeten jullie dan zelf! En als jullie goed werken en het je misschien ontbreekt aan de nodige kracht, dan weten jullie nu reeds dat Ik je deze altijd zal geven als jullie Mij in je hart daarom zullen vragen en je zult dan met hernieuwde kracht goed kunnen werken; maar Ik kan en mag eeuwig niet voor jullie werken! Als Ik dat zou doen, zou dat voor de vrijheid en zelfstandigheid van jullie leven geen nut hebben; want dan zouden jullie niets anders dan machines zijn, maar eeuwig geen vrije, uit zichzelf levende, denkende en handelende mensen! ,
Hoofdstuk 101: Het onkruid tussen de tarwe. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Waaruit bestaat dan het onkruid, dat door te vergaan het leven moet bemesten? Welke naam heeft dan die in de tot leven gewekte vorm gelegde, tegen de wet ingaande prikkel? Deze heet eigenliefde, zelfzucht, hoogmoed en tenslotte heerszucht. Door de eigenliefde zoekt de levende vorm weliswaar zichzelf, maar met een hebzucht die alles in zichzelf opneemt met de bedoeling om het dan voor altijd zo op te sluiten en te bewaren dat het nooit iemand anders dan alleen zichzelf ten goede kan komen, uit vrees om zelf toch maar ooit ergens gebrek aan te zullen krijgen! Door dit in zichzelf opsluiten van al datgene wat het steeds opneemt uit de alles voedende en onderhoudende orde van God, moet in het wezen een steeds toenemende verdichting ontstaan en een zekere, tijdelijke degelijkheid en superioriteit, en daardoor een buitengewone tevredenheid met zichzelf, -en dat is in de ware zin en betekenis van het woord de zelfzucht, die de eigen persoon als iets voelbaar gewichtigs met alle kracht en geweld boven ieder andere per soort wil verheffen door middel van al de haar ten dienste staande middelen, zelfs al zouden die van de slechtste soort zijn.
Hoofdstuk 104: De zelfzucht als oorsprong van de materie. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...