Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

6469 resultaten - Pagina 11 van 432

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[15] Ook al is de Heer de hoogste en zuiverste Geest, Hij heeft toch ook de onzuivere natuur geschapen. Laat Hij daarom met de geesten geestelijk spreken, maar laat Hij met ons natuurlijke mensen ook natuurlijk spreken. Ik ben van mening, dat Hij evengoed zuiver natuurlijk verstandig zal kunnen spreken, daar Hij toch ook de natuur zuiver natuurlijk geschapen heeft.
Hoofdstuk 181: Toespraak van Johannes over de geestelijke betekenis van de beloften van de Heer - De profetische voorstelling van het nieuwe huis en de nieuwe stad als nieuwe belofte van de Heer - Uhron wijst het als dom en loos gepraat af - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[22] Maar welk nut zou een zuiver materieel woord voor jouw geest hebben? Zou zo'n woord niet zijn als een holle vrucht die er van buiten heel goed uitziet, maar van binnen hol is en niets heeft, waarmee je je maag zou kunnen verkwikken en versterken?
Hoofdstuk 181: Toespraak van Johannes over de geestelijke betekenis van de beloften van de Heer - De profetische voorstelling van het nieuwe huis en de nieuwe stad als nieuwe belofte van de Heer - Uhron wijst het als dom en loos gepraat af - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[11] Maar ten opzichte van God en ons allen die nu zuiver hemelse geesten zijn, kun jij als tegen de orde weerstrevende geest onmogelijk slecht zijn, omdat je ons eeuwig nooit schade kunt berokkenen. Kwaad en slecht ben je alleen maar tegenover jezelf, omdat je louter en alleen jezelf schaadt, zolang je je tegen de orde blijft keren.
Hoofdstuk 198: Woordenstrijd tussen Johannes en Satan over Gods alomtegenwoordigheid en het ontstaan van het kwaad - Satan in zijn soort een triomf van de Schepper - Het bewijs van Johannes over de werkelijke verlossing van het kwaad - Jakob Lorber - Bisschop Martinus
[3] De al zuiver geworden geesten moeten nog langere tijd in deze regio verblijven om hun psychische specifica op te nemen, of duidelijker gezegd, ze moeten in de derde regio zo lang wachten tot hun lichaam vergaat en via het vergaan in de ziel wordt opgenomen; men moet dit niet als een straf beschouwen maar als een zelfde soort noodzakelijkheid, zoals ook een aards leven een bepaalde tijd moet duren, bij de één korter, bij de ander langer, zodat tijdens deze levensduur de geest de tijd wint om zijn wezen steeds meer te ontwikkelen en zich te manifesteren.
Hoofdstuk 29: Verblijfplaats van de zuivere geesten en hun zaligheid - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[1] Evenals er bij de mensen vanuit het zuiver geestelijke een overgang naar het lichamelijke bestaat, is er tussen de hoogste en de middelste regio ook zo' n overgang. De beide gebieden verhouden zich als ziel en geest. De geest werkt op de ziel in en kan deze doordringen, de ziel kan echter nooit de grenzen van haar geest overschrijden maar ze moet er zijn om door de geest te worden doordrongen, terwijl de geest er niet is om door de ziel te worden doordrongen; maar de ziel kan door de geest worden opgenomen waardoor ze zelf geestelijk wordt.
Hoofdstuk 30: De tweede luchtregio en haar geesten - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[8] De specifica in de eigenlijke ziel van de mens worden wel op zichzelf zuiver hemels als ze door de geest zijn doordrongen, maar het lichaam of het vlees van de mens is in al zijn delen nog geheel slecht, dus toch nog altijd hels. Daarom moet het nog heel veel verdeemoedigende beproevingen doorstaan, tot het dan langzamerhand een overeenkomstig deel van de al eerder zuiver geworden ziel kan worden.
Hoofdstuk 54: De wet van de zieledeling - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[9] Dat is de reden waarom het lichaam eens moet sterven of beter gezegd, opgelost moet worden; het moet geheel in allerlei vormen overgaan, in deze weer sterven of opgelost worden en na deze oplossing in allerlei infusoriën overgaan. Deze gaan weer in de planten over; de planten vergaan dan gedeeltelijk in de aarde, gedeeltelijk in het vuur, gedeeltelijk in de maag van dieren en dat gaat zolang door totdat het laatste atoom vrij opgelost wordt. Bij sommige mensen zullen enkele honderden jaren hiervoor nodig zijn en bij sommige ijdele dwazen, die hun vlees liefhebben, wel enkele duizenden jaren, voordat hun achtergebleven lichaam volledig ontbonden zal zijn. Van elk lichaam zal echter steeds het eigenlijke zuiver helse element nooit kunnen vergaan, omdat het datgene is wat eigenlijk oorspronkelijk deel uitmaakte van satan, opdat deze voortdurend een lichaam blijft behouden. Maar wat ook maar als kleinste zielesubstantie aan de ziel kleeft, wordt de satan afgenomen en bij de eigenlijke ziel van de mens ingelijfd. En zo zal langzamerhand de hele ziel van satan opstaan in veel mensen, waarvan ieder apart volmaakter zal zijn dan de hele vroegere grote geest. En opdat elke ziel een volkomen evenbeeld van God zal worden, wordt bij elke ziel een nieuwe geest uit God ingeplant en zij wordt daardoor een nieuw schepsel. En dat is de nieuwe schepping, die door het vuur van de goddelijke liefde helemaal omgevormd wordt. De oude schepping zal echter terugzinken in haar stof en in haar steeds groter wordende machteloosheid en zal verharden en tot ondergrond en voetbank voor de nieuwe worden.
Hoofdstuk 54: De wet van de zieledeling - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[10] Men moet dat niet op deze manier begrijpen, alsof zulke geesten letterlijk in een school van de Satan werden opgeleid, maar ze vormden zichzelf door middel van die specifica, die ze uit de band met deze geest in zich hebben opgenomen. Deze geesten heten, omdat ze ook het aards boze in zich hebben wel 'duivels' of wel 'leerlingen van de Satan', maar onderscheiden zich in hoge mate van hem. Bij hen is alleen maar wat tot de ziel behoort homogeen met de boze geest, maar hun geest is, hoewel stevig gevangen, toch zuiver, terwijl de geest van Satan het eigenlijke kwade is. Daarom zal en kan het gebeuren, dat alle duivels nog gered worden voordat Satan in zichzelf wordt genoodzaakt de grote reis naar zijn eeuwige val te ondernemen.
Hoofdstuk 56: Wezen en naam van Satana - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[5] Daaruit kan iedereen ook gemakkelijk opmaken dat bij Mij alleen een liefdevol, zuiver hart telt en een oprecht geloof in Mij. Voor wie dat niet genoeg is en wie het woord van een predikant, die op geld uit is, heiliger is dan wat Ikzelf heb gesproken, kan beter bij zijn domheid blijven. Wie meer houdt van de gesel dan van Mijn genade, die laat zich maar geselen. Degene wie een duur en prachtig gebouwd bedehuis heiliger en verhevener is dan een zuiver hart, dat een tempel is van de Heilige Geest, die gaat maar in zijn bedehuis en laat zich maar op elke zon - of feestdag eerst met de monstrans zegenen, dan vanaf de kansel zich minstens zevenmaal in de hel vervloeken en na de vervloeking -respectievelijk de hel in - aan het eind van de mis nog eens met de monstrans zegenen.
Hoofdstuk 65: Allerlei menselijke klachten 2 - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[19] En overigens vergist u zich ook nog lelijk als u denkt dat geest en ziel een en hetzelfde zijn! De menselijke ziel is namelijk een geestelijk produkt uit de materie en wel omdat in de materie alleen veroordeelde geesten aanwezig zijn die op hun verlossing wachten. De zuivere geest daarentegen is nooit veroordeeld. leder mens heeft zijn eigen, hem door God rechtstreeks toebedeelde geest, die in de mens in wording voor alles zorgt, alles doet en begeleidt, maar die verbindt zich pas dan met de ziel tot een geheel, wanneer die uit volkomen vrije wil volledig is overgegaan in de door haar erkende en aanvaarde goddelijke orde, waardoor de ziel dan ook weer zuiver geest geworden is.
Hoofdstuk 21: Begin van de bespreking op de derde dag. De poging van Joram om het aangesneden onderwerp af te breken mislukt. Een grove tegenwerping van de opperpriester door het Jezuskind weerlegd. - Jakob Lorber - Drie dagen in de tempel
[15] Ga daarom vaak de bergen op, of bid tenminste in de geest tot Mij op de bergen -die een zuiver gemoed betekenen -dan zou ook jou dat kunnen overkomen wat onze getrouwe, biddende man ervoer.
Hoofdstuk 38: De bergen als plaatsen van goddelijke openbaring - Jakob Lorber - Geheimen der natuur
[22] Zo gij nu weten wilt, hoe de verschijningsvorm van de Hemel is, welke gestalte en verschijningsvorm de Engelen hebben en wat eigenlik de heilige Hemelse en goddelijke natuur is, zo merk dan op de bijzonder­heden, die zich vertonen bij deze zevende oergeest Gods. Deze zevende oergeest is de geest der natuur, want de zes anderen doen de zevende geboren worden; en de zevende, wanneer hij geboren is, is als een moeder der anderen, die hen omsluit en hèn weer doet ontstaan, want het lichamelijke en natuurlijke is de verschijningsvorm, de uiterlijke mani­festatie, waarin de zes andere Oergeesten besloten liggen. Merk hier op de betekenis: De zes Oergeesten stijgen elk naar zijn eigen kracht en naar zijn eigen aard op en als zij opgestegen zijn, zo vloeien hun krachten tezamen en de hardheid doet droogte ontstaan. Deze lichamelijke verdroging noem ik in dit boek de goddelijke Salniter. Met het woord “Salniter” bedoel ik in dit boek het volgende: Uit het eeuwige centrum der natuur ontstaat het andere principe, zoals het licht uit het vuur ontstaat. Zo is het ook met de twee geesten: hitte en lucht. In lucht kan pas groei bestaan en vuur veroorzaakt eigenschappen. Alzo, wanneer geschreven is: De Engelen zijn uit God geschapen, zo wordt daarmede bedoeld, dat zij zijn geschapen uit Gods eeuwige natuur, waarmede men bedoelt de zeven Oergeesten. En de goddelijke heilige natuur wordt hier niet bedoeld als te zijn: een vuur, maar een Licht. Het vuur geeft ons een geheimenis der eeuwige natuur en der Godheid, daar er twee principes zijn, tweeërlei bron; een waarin grimmige, zure, bittere, angstige, verterende, die zetelt in het vuur en het Licht, dat uit het vuur ontstaat, en dat woont in het vuur en toch niet door het vuur wordt aangetast, omdat het een andere bron heeft. De zachtmoedigheid, waarin een begeerte der liefde is, waarmede dan bedoeld wordt, dat deze be­geerte der liefde iets anders is dan het vuur. Want het vuur wil alles verteren en stijgt nog op en de zachtmoedigheid van het Licht is werkelijkheid; de geest des eeuwigen levens wordt door het Licht geschapen en het Licht maakt ook water met de oertoestand van de lucht. Alzo zal de lezer van dit boek deze drie principes of geboortes verstaan. Deze zijn de oertoestanden van de eeuwige natuur in de eeuwige Wil van God, welke Wil of welk begeren zich voortstuwt in grote angst tot in het vierde principe naar het vuur, waar het Licht ontstaat. Wij nu verstaan de heilige drievoudigheid in het Licht buiten de natuur als een andere bron en met het vuur verbonden, evenals vuur en licht in de natuur. En het derde principe op deze wereld is uit het eerste ge­schapen. Dit alles is door de schrijver de eerste maal niet voldoende be­grepen, hoewel het hem klaar verscheen, zo, kon toch niet alles door hem begrepen worden. Het is, als wanneer er een plasregen neervalt, waardoor de groei ontstaat. Daarbinnen is het zaad der godheid; het is als een moeder, die het zaad ontvangt en immer weder vruchten voort­brengt naar de hoedanigheid van het zaad. In dit opstijgen der zes Oergeesten stijgt ook op: de Mercurius, de toon of het geluid van deze zes geesten en in de zevende geest is hij als in de moeder; hij brengt allerlei vrucht voort en kleuren naar de werkingen der zes geesten. Ge moet hier echter weten, dat de Godheid niet ophoudt met arbeiden, maar zonder onderbreking werkt als een lieflijk worstelen, kampen en bewegen; zoals twee schepselen, die elkander in grote liefde vinden. Ge moogt het vergelijkenderwijze zó verstaan, alsof zeven mensen een vriendschappelijk spel der vreugde speelden. De ene zege­viert over de andere, en de derde komt de overwonnene te hulp en ver­toeft alzo een vreugdig ogenblik te midden van hen. Zij strijden wel tegen elkander, maar zijn toch liefdevol jegens elkander gezind. Alzo is ook de werking der zes geesten Gods in de zevende; nu eens heeft de ene de boventoon, dan weer de andere en allen strijden in liefde met elkander. En wanneer het Licht te midden van dit strijden mede opstijgt, zo woont de Heilige Geest in de kracht van het Licht in het spel der zes anderen. Alsdan groeien uit de zevende allerlei vruchten des levens, gewassen en kleuren. Welke eigenschap nu de sterkste is, die eigenschap is in de vrucht ook het sterkst vertegenwoordigd. Ook wat betreft de kleuren. In dit worstelen of strijden wordt de Godheid geformeerd naar oneindige en ondoorgrondelijke gestalte en naar velerlei hoedanigheden. Want de zeven Oergeesten zijn zeven hoofdbronnen; wanneer Mercurius erin op­stijgt, maakt hij alles beweeglijk. De natuur en de drievoudigheid is niet één en hetzelfde; er is onderscheid tussen hen, hoewel de drievoudigheid woont in de natuur, maar onbegrepen, en toch er eeuwig mee verbonden. Merk nu op, hoe de zevende geest in de natuur is gevormd. Het zoete water is het begin geweest in de natuur en de zuurheid doet het samen­krimpen. Wanneer het is samengekrompen, zo ziet het blauw als de Hemel; wanneer het Licht of de bliksem daar binnen in op gaat, zo gelijkt het een edele jaspis of een glazen zee, waarin de zon schijnt en die zeer zuiver en klaar is. Wanneer echter de bittere hoedanigheid zich er aan toevoegt, zo verdeelt het water zich, alsof het leefde en er ontstaat een groenachtige verschijning of vorm, als een groene bliksem, waardoor iemand het licht als 't ware benomen wordt en hij niet meer zien kan. Wanneer echter de hitte zich daarbij voegt, zo verandert het groen in iets roodachtigs, alsof een karbonkel er uit te voorschijn lichtte. Wan­neer echter het Licht, hetwelk de Zone Gods is, in deze natuurzee schijnt, zo bekomt het zijn gele en witte kleur, die ik met niets kan ver­gelijken; met deze aanschouwing moet ge wachten tot in het toekomende leven. Want dat is de ware Hemel, die uit God is en waarin de heilige Engelen wonen, dewelke ook in de aanvang daaruit voortgekomen zijn. Ziet, wanneer nu Mercurius of de toon in deze natuurHemel opgaat, dan opent zich het goddelijke vreugdenrijk der Engelen; daar ontplooien zich de vormen, gestalten en kleurenen de vrucht bloeit en groeit daar in zijn volkomenheid. Vruchten van allerlei loofbomen, kruiden en gewassen, verrukkelijk om te aanschouwen, lieflijk van geur en smaak. Ik spreek hier als met Engelentong: ge moet het niet aards verstaan. Met de Mer­curius is het evenzo. Ge moet niet denken, dat er een hard kloppen, klinken of galmen in de godheid is, alsof men een machtige bazuin zou nemen en daarin zou blazen. O neen, mens, gij half dode Engel, zo is het niet; wel zingen de heilige Engelen, schallen en bazuinen, want God heeft hen uit Zichzelf voortgebracht, opdat zij de Hemelse vreugde zouden vermeerderen. Zulk een gestalte had Adam ook, toen God hem schiep, voordat Eva uit hem gemaakt werd, maar de verdorven Salniter in Adam heeft met de boom des levens gevochten totdat hij overwonnen heeft en Adam moede werd, waardoor hij insliep. Toen geschiedde het, dat de barmhartigheid Gods te zijner hulpe nabij was. Een vrouw werd geformeerd. Was dat niet geschied, zo zou hij nu nog slapen. Dit, hetgeen hierboven is meegedeeld, is de schone en heilige Hemel; deze is in de gehele Godheid en heeft begin noch einde. Geen schepsel kan hem met zijn zintuigen bereiken. Toch moet ge dit weten, dat een bepaalde hoedanigheid zich aan de ene plaats krachtiger vertoont dan op een andere plaats. Nu eens heeft de tweede of derde, dan weer een der anderen de voorrang. Het is alzo een eeuwigdurend werken, worstelen en vreugdevol opstijgen in liefde. De Godheid betoont zich immer wondervoller, onbegrijpelijker en ondoorgrondelijker. Zo, dat zelfs de heilige Engelen zich nooit genoeg er in kunnen verheugen en nooit genoeg het Te Deum Laudamus kunnen zingen. Zij zingen voor al Gods grote hoedanigheden; voor zijn wondervolle openbaring en wijsheid; van zijn schoonheid en kleuren, vruchten en gestalten. Aan zijn hoedanigheden is geen begin en geen einde. En hoewel ik alhier heb beschreven, hoe alles is ontstaan, en hoe zich alles heeft gevormd, en hoe de Godheid zich openbaart, zo moogt ge daarom nog niet denken, dat er een rust of uit­doving plaats vindt en dat het daarna weder op dezelfde wijze voortgaat. Neen, maar ik kan alles slechts stuk voor stuk beschrijven, terzake van des lezers onverstand, opdat hij het zou kunnen begrijpen. Ge moogt ook niet denken, dat ik in de Hemel heb vertoefd en deze dingen met mijn vleselijke ogen heb gezien. O neen, ik ben slechts als gij, en heb in mijn wezen geen groter licht ontvangen dan gij; ook ik ben een zondig en sterfelijk mens evenals gij en ik moet elke dag en elk uur met de duivel worstelen, welke met de verdorven natuur strijdt, die in mijn vlees is, zoals in alle mensen. Menigmaal zegevier ik over hem, maar toch zege­viert hij ook menigmaal over mij. Ons leven is een gestadige strijd met de duivel. Deze strijd is de edele ridderkrans; hij duurt voort, totdat de oude mens-Adam gedood wordt; in deze oude Adam heeft de Satan toegang tot de mens.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[3] Toen onze Heiland, Jezus Christus, Zijn discipelen leerde bidden, sprak Hij: Wanneer ge bidden wilt, doe het zo: “Onze Vader, Die in de Hemel zijt” (Mattheus 6.) Dit betekent niet, dat de Hemel de Vader zou kunnen begrijpen of omvatten, want de Hemel zelf is door de goddelijke Kracht gemaakt. Want Christus spreekt: “Mijn Vader is groter dan alles.” (Joh. 10:29) en in de profeten zegt God: “De Hemel is mijn troon en de aarde is de voetbank Mijner voeten.” (Jesaja 66). Wat wilt ge Mij een huis bouwen? Wie heeft de wateren met zijn vuist gemeten en van de Hemelen met de span de maat genomen en heeft met een drieling het stof der aarde begrepen. (Jes. 40:12). Want de Here heeft zich Jacob verkozen, Israël tot Zijn Eigendom. (Psalm 135:4). Dat echter Christus Zijn Vader een Hemelse Vader noemt, daarmee bedoelt Hij, dat de glanzende Kracht Zijns Vaders zeer zuiver, helder en rein in de Hemel schijnt en dat boven het uitspansel, dat wij met onze ogen zien en dat wij Hemel noemen, de gehele triomferende, heilige Drievuldigheid, Vader, Zoon en Heilige Geest schijnt. Zo onderscheidt Christus hiermee Zijn Hemelse Vader van de Vader der Natuur, dat is: de sterren en elementen; zij zijn onze natuurlijke Vader, uit wie wij gemaakt zijn en uit wiens wil wij hier in deze wereld leven en van wie wij onze spijs en onze voeding ontvangen. Hij is echter onze Hemelse Vader, omdat onze ziel steeds naar Hem verlangt en Hem begeert, ja, zij hongert en dorst voort­durend naar Hem. Het lichaam hongert en dorst naar de Vader der Natuur, dat is: de sterren en elementen, en dezelfde Vader spijst en drenkt hen ook. De ziel echter dorst naar de heilige Hemelse Vader en Hij spijst en drenkt hen met Zijn Heilige Geest en Zijn Vreugdebronnen. Nu hebben wij evenwel geen twee Vaders, maar slechts één; de Hemel is gemaakt door Zijn Kracht en de sterren door Zijn Wijsheid, die in Hem is en van Hem uitgaat.
Hoofdstuk 3: Over de hooggebenedijde, triomferende, drie maal heilige Drievuldigheid, God de Vader, de Zoon, de Heilige Geest, een Enig God. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[3] Het is helder en duidelijk, dat hij in zulk een gestalte ten jongste dage zal wederkomen met een goddelijk en verheerlijkt Lichaam, als een vorst van de heilige Engelen, zoals de mensen ook eenmaal zullen zijn. De geest toont ook helder en duidelijk aan, dat de Engelen en de mensen een beeltenis hebben, want God heeft in de plaats van de verstoten Engel Lucifer, uit dezelfde substantie waaruit Lucifer gemaakt was, een andere Engel geschapen; dat was Adam, wanneer hij slechts zuiver gebleven ware. Maar dit is de zekere verwachting der opstanding: wij zullen wederom de reinheid en zuiverheid der Engelen verkrijgen. Nu vraagt ge: Hoe zijn dan de Engelen naar het Beeld van God gemaakt? Antwoord: Ten eerste is er het Lichaam, dat is gevormd, niet te scheiden en niet te verwoesten en voor de mensen onbegrijpelijk; dit is uit de Goddelijke Kracht geschapen en deze Kracht kan in de eeuwigheid niet teniet gedaan worden. Zo min als iemand of iets in staat is de Godheid te niet te doen, zo min kan ook iemand of iets een Engel teniet doen, omdat deze uit God is gemaakt, niet met menselijk vlees en bloed, maar uit Goddelijke Kracht. In deze zelfde kracht bestaat het Licht van God, de Zoon. Nu scheppen deze Krachten, die in de Vader en in de Zoon zijn en zich in de Engel manifesteren, een verstandige geest, die weer van de Engel uitgaat. In het begin doen de Krachten des Vaders een Licht ontstaan, waardoor een Engel de Vader ziet en waardoor hij de uiterlijke Kracht en Werking Gods, die buiten zijn lichaam liggen, zien kan en ook zijn medebroeders, evenals de heerlijke vruchten Gods; deze kan hij genieten en daaraan zijn vreugde hebben. En ditzelfde Licht is oorspronkelijk afkomstig van de Zoon van God, en heeft gestalte aange­nomen in het Lichaam van de Engel en is het eigendom van de Engel; het kan hem door niets ontnomen worden, slechts door hem zelf, zoals bij Lucifer het geval is geweest. Alle kracht nu, die in de Engel is, veroorzaakt dat Licht. Zoals God de Vader Zijn Zoon geboren doet worden, en Hij als het ware het hart des Vaders is, zo doet de Kracht van de Engel ook diens Zoon geboren worden, dat ook als zijn hart is, en zo worden alle Krachten in de Engel verlicht. Daarna ontspringt er een bron uit die Krachten en dit is Zijn Geest, die in alle eeuwigheid opstijgt; de weten­schap en het inzicht omtrent de goddelijke dingen zetelen in die geest. Deze geest komt tot uiting in het gemoed, hij vindt hier vijf open deuren en kan zien, wat in God is en ook, wat in hemzelf is. Merk nu op: Er zijn ook twee dingen te onderscheiden in het wezen van een Engel. Ten eerste is er de kracht; in de kracht is de toon, de klank, die zetelt in het hoofd, in het gemoed, zoals bij de mensen in de her­senen, en in het gemoed heeft hij zijn open poorten, in het hart heeft hij zijn oorsprong en zijn zetel; uit het hart ontspringen immers alle krachten en zij keren ook weder terug tot het hart, zoals ook bij de mens; in het hoofd heeft hij zijn vorstelijke verblijfplaats, daar ziet hij alles, wat buiten hem is, en hoort alles, proeft alles, ruikt alles en voelt alles. En als hij nu de Goddelijke Toon en galm, die buiten hem is, ziet opstijgen en hoort, dan wordt zijn geest aangestoken met vreugde, en verheft zich in zijn vorstelijk stoel en zingt vol vreugde de verrukkelijke woorden van de heiligheid Gods en van de vruchten en het gewas van het eeuwige leven, van de lieflijkheid en de kleuren van het eeuwige, en van de volzalige aan­blik van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Hoofdstuk 5: Over het stoffelijke lichaam, het wezen en de hoedanigheid van een Engel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[8] De zure eigenschap heeft de bittere lief, dewijl deze in het water, in hitte en licht triomfeert in haar, en haar ook heimelijk maakt. En ten derde heeft de zure eigenschap de hitte lief, dewijl in de hitte het licht geboren wordt, waardoor zij verlicht en verwarmd wordt. De zoete kwaliteit heeft de zure lief, omdat zij deze doet opdrogen, zodat zij niet wordt zoals het water, en haar hoedanigheid in kracht bestaat, zodat in de zuurheid het licht schijnend en droog wordt. Daartoe is de zuurheid oorzaak van de hitte, die in het zoete water ontstaat, waarin het licht opgaat, en het zoete water schijnt in groter klaarheid. De zoete hoedanigheid heeft de bittere ook lief, dewijl zij een oorzaak der hitte is, en dewijl deze laatste in het zoete water, in hitte en licht triom­feert, en siddert en de zoetheid beweeglijk en levend maakt Ten derde heeft de zoete kwaliteit de hitte zeer lief; zo lief, dat ik het met niets kan vergelijken. Vergelijk dit met twee jonge mensen, hoewel de vergelijking veel te zwak is; wanneer zij vol liefde in elkander opgaan, komt zulk een vuur tot stand. Wanneer zij te samen als een zouden zijn, zo zouden zij dat doen, maar deze aardse liefde is slechts koud water, vergeleken bij dit vuur. In deze halfdode wereld kan men geen juiste vergelijking vinden, als slechte deze: de opstanding der doden op de jongste dag: dit is een volkomen zuiver voorbeeld, waarmede men de goddelijke dingen kan vergelijken, het juiste liefde-ontvangen. De zoete eigenschap heeft daarom de hitte zo lief, omdat zij de Geest des lichts in haar ontsteekt, die is de geest des Levens, want leven ontstaat uit hitte; als dat niet zo was, zo zou alles zijn gelijk een donker dal. En de bittere eigenschap heeft ook alle andere eigenschappen of oerbronnen lief; vooreerst de zoete; want de bitterheid wordt door het zoete water gelaafd. Zij lest haar grote dorst daarin, zodat zij zacht wordt en licht. En in de zure eigenschap zegeviert zij en ten slotte ontleent zij haar kracht en sterkte aan de hitte, waarin ook haar vreugde tot uiting komt. En deze hitte heeft ook alle andere kwaliteiten lief en de liefde is zo groot jegens allen, dat men het niet zeggen kan; zij vindt haar oorsprong in de andere. De Vader der hitte is: de bittere en de zure kwaliteit; de zoete eigenschap is haar moeder, die haar ontvangt, behoudt en baart, want door de harde wrijving van het zure in het bittere ontstaat de hitte, die in de zoetheid opgaat als in een stuk hout. Wilt ge dit niet geloven, zo doe uwe ogen open en beschouw een boom, zie hem aan en bezint u: eerst ziet ge de gehele boom. Neem een mes en snijd in de boom en proef dan, hoe het hout smaakt: allereerst zult ge de zure eigenschap waarnemen; deze doet uw tong samentrekken, deze houdt en trekt ook alle krachten van de boom tezamen. Daarna proeft ge de bitterheid; deze eigenschap maakt dat de boom beweeglijk is, d.w.z., dat hij groeit, groent en takken, loof en vruchten krijgt. Daarna proeft ge de zoetheid; deze is tegelijk zacht en scherp, want van de zure en de bittere eigen­schap krijgt zij haar scherpte. Deze drie eigenschappen nu zijn duister en dood, wanneer de hitte niet aanwezig ware, inwendig. Zodra echter het voorjaar komt, en de zon met haar stralen de aarde verrijkt en verwarmt, wordt de geest der hitte in de boom levend gemaakt, en de boom begint te groenen, te groeien en te bloeien; de geest komt tot uiting in de hitte en alle andere geesten of kwaliteiten gaan vol liefde aan de arbeid; en tussen hen allen bestaat een hartelijke liefde. De hitte echter wordt door de kracht en de drift der zure en bittere kwaliteit in het zoete water geboren; de zonnewarmte echter hebben zij nodig om ontstoken te worden, dewijl de eigenschappen in deze wereld te machteloos en niet levend genoeg zijn, hetwelk de schuld is van koning Lucifer. Dit zult ge lezen bij de behandeling van de val van Lucifer en bij de schepping van deze wereld.
Hoofdstuk 9: Over de lieflijke, vriendelijke en barmhartige Liefde Gods; het grote Hemelse en Goddelijke Geheimenis. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...