Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1614 resultaten - Pagina 12 van 108

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[6] De ziel is dan de wortel en de halm, en het lichaam de aarde; zij moet de geest geen onzuiver water als voedsel geven.
Hoofdstuk 217: De geestelijke ontwikkeling van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] IK zeg: "Het is een wrakke boot vol jonge levieten en Farizeeën. Zij komen uit de omgeving van Kapérnaum en Nazareth en zijn Op weg naar Jeruzalem. Zij gingen liever over het water dan over land, omdat het ten eerste korter is en ten tweede niet zo vermoeiend. Maar zij kregen in Sibarah alleen maar een tamelijk lekke vissersboot, en het gaat nu slecht met hen, omdat er een vrij sterke middernachtswind opgestoken is. Als ze niet snel geholpen worden, konden ze best eens vergaan!"
Hoofdstuk 234: Marcus mening over de naaste. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[22] Nu zijn we dan levieten en kunnen ons met de beste wil van de wereld nooit meer losmaken van deze brave stand. Ja, wij zouden zelf er wel aan kunnen ontkomen, en als sterke jonge mannen ons bij de soldatenstand van Rome aansluiten, maar dan zouden wij daarmee ook de staf des verderfs over onze ouders en familie gebroken hebben en geen God redt hen dan voor het heerlijke genot van het vervloekte water. Wie dit afschuwelijke gifwater echter te drinken heeft gekregen is altijd nog gestorven, en wel op de schandelijkste en pijnlijkste wijze van de wereld.
Hoofdstuk 236: De uitoefening der naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] Ten laatste toonde Hij Zich ook volmaakt Heer en Meester over de natuur, want Hem gehoorzaamt water, lucht, vuur en aarde, en ik zou zelfs met alle zekerheid kunnen staande houden, dat zon, maan en al de sterren niet ongehoorzaam zouden kunnen zijn aan Zijn woord, want de engelen van de hemelen voegen zich naar Zijn wil.
Hoofdstuk 240: Het getuigenis van Jarah over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] IK zeg: "Zeker; want als jij het brood eet, wordt de materie van het meel weldra weer langs de natuurlijke weg uit het lichaam verwijderd, maar het kiemleven gaat dan door zijn geestelijke vorm meteen in het leven van de zielover en wordt volgens zijn overeenstemmende geaardheid, één me:t haar. Het meer materiële van de levenskiem, dat haar altijd, zoals het Mozaïsche water bij de geest van God, als solide ondergrond diende, wordt voedsel voor het lichaam en gaat uiteindelijk, als het naar behoren gezuiverd is, ook in de zielover .Dat dient haar tot vorming en voeding van de organen der ziel, zoals haar ledematen, haar haren enz. en verder voor de vorming en voeding van al datgene, wat je van a tot z aan een menselijk lichaam vindt.
Hoofdstuk 218: Ziel en lichaam. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] "Toch is er iets in de materie dat nooit geheel in een ziel gevonden zal worden, en dat bestaat uit de bekende stof waaruit omhulsels gevormd worden. Binnen deze stof wordt steeds een afgezonderde geestelijke potentie opgesloten tot zij tot een zekere zelfstandigheid gerijpt is. Als de afgezonderde geestelijke potentie eenmaal de vastgestelde rijpheid bereikt heeft, verscheurt zij het omhulsel en verenigt zich dan ogenblikkelijk met andere al vrijgekomen soortgelijke of minstens erop gelijkende vrije afgezonderde potenties en maakt dan uit de geschikte elementen van lucht, water en aarde meteen weer een omhulsel, zoals jullie dat bij het zaad van planten, bomen en struiken, alsook voor iedereen zichtbaar bij de eieren van insecten, vogels en tenslotte bij de waterdieren enz. kunnen zien.
Hoofdstuk 232: Omhulsel en ziel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] We zijn echter in het geheim van plan, afgezien van alles wat onze wereldse verwanten dan terwille van ons te wachten zal staan, om nu de tempel te ontvluchten, want het is er niet meer om uit te houden. Daarom zijn wij ook voornamelijk 's nachts over het water hierheen gekomen, om van hier mogelijkerwijs in Tyrus of Sidon te komen en ons daar bij Cyrenius bekend te maken en hem, omdat hij een van de wijste mannen moet zijn, onze nood voor te leggen. De meesten van ons menen echter, dat wij toch eerst via de zo mogelijk kortste en beste weg naar Jeruzalem moeten gaan om daar te proberen van onze verwanten geld te krijgen voor een voorgewende vrome zakenreis, natuurlijk ten behoeve van de tempel. Daarmee zouden we dan gemakkelijk een reis naar Tyrus en Sidon, of zelfs naar Rome kunnen ondernemen om ons doel te bereiken. Maar ook moeten wij daarvoor goede reispassen zien te krijgen, want zonder die dingen kom je in deze tijd haast niet verder zonder in moeilijkheden te geraken. Zulke passen kosten echter geld.
Hoofdstuk 237: De tweestrijd der Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[12] Aan de ene kant zou het dus wel goed en nuttig zijn om ons van huis uit geld te verschaffen; maar ik en een aantal anderen denken daar anders over en zeggen: Als wij wegvluchten van de tempel, zal onze familie, dat wil zeggen onze ouders en broers en zusters, toch al al het mogelijke ongerief van de tempel te verduren krijgen, en zelfs het vervloekte water moeten drinken. Daarom zou het ten hemelschreiend onrechtvaardig zijn als wij hen vooraf nog in zekere zin geld zouden aftroggelen, waardoor zij daarna nauwelijks in staat zouden zijn, zich in het uiterste geval vrij te kopen van het genot van het genoemde water. Want het gebeurt in de tempel vaak dat de beschuldigden de keus krijgen tussen - natuurlijk -veel geld of het vervloekte water, en nu wordt ook vrijwel steeds voor het geld gekozen.
Hoofdstuk 237: De tweestrijd der Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] O Heer en gebieder, u kunt zich niet voorstellen hoe het mij vaak te moede was als ik op die manier de mensen iets als goed en waar moest voorhouden, dat naar mijn vaste overtuiging een grote leugen was. Ik had mijzelf vaak bijna van pure ergernis kunnen wurgen. Maar wat hielp dat? Als de os eenmaal het juk draagt, moet hij trekken -of het nu licht of zwaar gaat -anders vallen er klappen in overvloed! Tijdens mijn toespraken heb ik vaak bij mijzelf gedacht: 'Wie van ons is nu de beklagenswaardigste os, ik, de prediker, of degene voor wie ik preek?' En ik kon mij nooit aan de gedachte onttrekken, dat ik toch wel steeds de grootste en, eigenlijk noodgedwongen, de domste os was! Want mijn toehoorder kon, als hij een verstandig mens was, mij achteraf naar hartelust uitlachen en zich in gezelschap van zijn vrienden over mij vrolijk maken; maar ik mocht dat, in ieder geval in de tempel, op straffe van het vervloekte water niet doen.
Hoofdstuk 7: De geloofsdwang van de tempel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[4] Want kijk, toen in Noach's tijd het water de aardbodem bedekte, die bewoond werd door een eigenlijk geheel verdorven mensheid, doodde de vloed alles in de verre omtrek behalve Noach en zijn kleine familie en de dieren die Noach in de ark kon opnemen, natuurlijk met uitzondering van de vissen in het water .
Hoofdstuk 13: Noach en de ark. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[8] Op die wijze merkt het water tijdens het koken echter tevens dat het afzonderlijke geesten in zich had en tot de laatste druppel in zich heeft. Ja, ja, het kokende water beseft dat het zelf doorgaans uit geest en kracht bestaat, maar tijdens zijn koudé rust kon het zichzelf met waarnemen en begrijpen!
Hoofdstuk 27: Mathaël over het innerlijke leven van Cyrenius. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[9] Vind je dit geen treffend beeld? Jouw leven is nu ook nog weliswaar rein, maar overigens heel rustig, koud water in de pot van je lichaam. Jouw pot kan wel behoorlijk naar alle kanten heen .en weer worden bewogen, maar daaruit zul je toch je levenskracht met leren kennen. Integendeel, hoe meer het water in zijn koude rusttoestand. wordt bewogen, zoals dat bij alle belangrijke wereldse mensen het geval is, des te minder herkent het levenswater in de sterk bewogen mensenpot zichzelf en zijn omgeving, want een bewogen spiegelend watervlak laat geen zuiver beeld meer zien, maar een erg vertekend.
Hoofdstuk 27: Mathaël over het innerlijke leven van Cyrenius. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] "Kijk, wat jij God noemt, noem ik het levende water, maar het water ziet zelf niet dat het leven in zich heeft. Als het echter door de machtige liefdesgloed, die zich manifesteert als een zware druk op het centrum van het bestaan, tot koken wordt gebracht, verheft zich de levensgeest bevrijd boven het hem voordien gevangen houdende water en dan zweeft daar de geest van God boven de wateren, waarvan ook Mozes spreekt. En de geest krijgt weet van zichzelf en van het water en komt tot de erkenning dat hij en het water altijd al één zijn; en deze eeuwigheidskennis wordt ook bedoeld met 'Er zij licht!'
Hoofdstuk 28: Het godsbegrip van Mathaël. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[4] Ook vóór dit bestaan waren wij er al, maar toen in de vorm van de nog onontwikkelde, koude levensdampen in het koude, rustige water . Zo heeft ook de hoogste levenskracht in God een dubbel bestaan, ten eerste een stil bestaan dat zich alleen maar bewust is van het bestaan en ten tweede een vrij bestaan dat lijkt af te stammen van een innerlijk bezigheidsprincipe dat zich volkomen bewust geheel en al doorgrondt!
Hoofdstuk 28: Het godsbegrip van Mathaël. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] In het vierde hoofdstuk zegt Salomo: 'Kijk, mijn vriendin, je bent mooi, kijk, mooi ben je! Tussen je vlechten lijken je ogen op de ogen van een duif. Je haar doet denken aan de geitenkudden die op de berg Gilead zijn geschoren. Je tanden zijn als de geschoren wol van de kudden wanneer zij van de drinkplaats komen, zij, die allemaal tweelingen dragen en waarvan er geen onvruchtbaar is. Je lippen lijken een koord met de kleur van rozijnen en je woorden zijn liefelijk. Je wangen tussen je vlechten kleuren als de insnijding van de granaatappel. Je hals is als de toren van David, voorzien van een borstwering waaraan vele schilden hangen met allerhande wapens van helden. Je twee borsten zijn als een reeëntweeling, die onder de rozen weiden tot de dag koel wordt en de schaduw wijkt. Ik zal naar de mirreberg gaan en naar de wierookheuvel. Je bent ongetwijfeld mooi en je bent smetteloos. Kom, mijn bruid van de Libanon, kom van de Libanon! Treed binnen, kom van de berg Amana, van de berg Senir en Hermon waar de holen der leeuwen zijn en waar de luipaarden huizen! Je hebt mijn hart gestolen, mijn zuster, lieve bruid, met een van je ogen en met een van je halssnoeren. Hoe mooi zijn je borsten, zuster van mij, lieve bruid! Je borsten zijn lieflijker dan wijn en de geur van je zalven overtreft alle bekoring. Je lippen, mijn bruid, zijn als overlopende honingzeem, onder je tong is honing en melk en de geur van je klederen is als de geur van de Libanon. Zuster, lieve bruid, je bent een gesloten tuin, een gesloten bron, een verzegelde put. Jij bent als een lusthof van granaatbomen met kostelijke vruchten, cyprus en nardus, nardus en saffraan, kalmoes en kaneel en van wierookbomen, mirre en heerlijk geurende aloës; als een fontein in een tuin, als een bron van levend water dat van de Libanon stroomt. Verhef u, noordenwind, en kom, zuidenwind, waai door mijn tuin opdat de geuren haar overstromen!'
Hoofdstuk 19: Het hooglied van Salomo. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...