Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22721 resultaten - Pagina 12 van 1515

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[1] Maar nu vroeg Judas: 'Heer, dat zal allemaal wel in orde zijn, en we zullen bij de boeren zeker zonder geld wel verzorgd worden; maar we zullen toch ook wel naar de steden en markten moeten gaan, waar de gastvrijheid van vroeger allang verdwenen is! Hoe kunnen we daar zonder geld in leven blijven of iets doen?'
Hoofdstuk 136: De tegenwerpingen van Judas. (1.1.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] En als de bewoner van een huis je niet zal aannemen of niet wil luisteren naar wat je zegt, ga dan direct uit zo'n huis, en zo nodig ook uit zo'n stad en schud zelfs het aan je voeten klevende stof af, als een belangrijk getuigenis over haar dat eens gebruikt zal worden! (Matth. 10: 14) Want het is de waarheid als Ik je zeg, dat het bij het jongste gericht voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zal zijn in de andere wereld, dan voor zo'n stad! (Matth. 10:15)
Hoofdstuk 136: De tegenwerpingen van Judas. (1.1.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Daarop zegt Judas: 'Heer! Als de zaken er zo voor staan, zullen we over het algemeen niet veel bereiken! Wat hebben we aan het toekomstige jongste gericht in de geestenwereld, waaraan haast geen mens meer gelooft? Als wij met de goddelijke totale macht die we nu van U hebben gekregen, niet een zeer scherp en noodzakelijk jongste gericht over de verscheurende wolfmensen kunnen of mogen uitspreken, dan kunnen we maar beter thuis blijven! Want als we tegenover zulke wolven, waarvan vooral de steden uitpuilen, ook maar iets te luid over U zullen getuigen, dan zal men ons grijpen, boeien en naar het raadhuis slepen en daar hard over ons rechtspreken; en men zal ons dan, als de vonnissen niet te hard zijn, toch minstens voor de Joden in de scholen geselen en ons tot slot als vogelvrijen de stad uitjagen. Echt, voor zo'n geschenk bedank ik vooraf al! Wat heb je aan alle wijsheid, waarheid en de grootste eerlijkheid, als daartegenover het meest willekeurige geweld in haar blinde ijver woedt?
Hoofdstuk 136: De tegenwerpingen van Judas. (1.1.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[20] Als jullie dus door de slechte dwazen van deze wereld naar de door Jesaja beschreven narrenkoningen gebracht en daaraan overgeleverd worden, maak je dan geen zorgen over wat je zeggen moet en hoe je je verantwoorden moet; want in dat uur zal jullie gegeven worden, wat je zeggen en hoe je je verantwoorden moet! (Matth. 10:19) Want jullie zijn het niet die daar spreken; maar Mijn geest, des Vaders geest is het, die door jullie spreekt! (Matth.10:20)
Hoofdstuk 137: Troost voor de apostelen. (2.1.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Judas zegt: 'Het wordt steeds mooier! Als iedereen ons moet gaan haten vanwege deze opdracht, dan beveel ik zo'n onderneming wel in Gods handen aan! Veel geluk en een krijgshaftige stemming! Zij, die ons haten, zullen zich zeker net zo over ons ontfermen en ons bewaren als de hete zomer zich over de sneeuw ontfermt en deze bewaart! Heer, als U dat volle ernst is, dan zeg ik U als heel eenvoudig, maar enigszins ervaren mens: Blijf samen met ons liever thuis; want dit zaad zal niet opkomen en geen vrucht dragen! -Luister! Als we het in een stad met onze prediking en onze daden zover gebracht zullen hebben, dat we daar door iedereen dodelijk gehaat worden, wat staat ons dan te doen? Moeten we ons dan ook nog heel gewoon laten doden? En als dat ook moet, -wie zal Uw leer dan verder verbreiden? - Ha, bedenk eens, wat U vraagt! Om 's hemelswil, ziet U dan niet in, dat U Zich daardoor helemaal onmogelijk maakt en Uw Eigen grootste vijand en vervolger bent? Waar, waar in de hele wereld vind je iemand, die mij meer dan de dood haat en toch luistert naar mijn prediking die zijn huis vervult met alle mogelijke tweedracht, haat, toorn en dodelijke wraak? Zeg, -wat moet er in zo'n geval gedaan worden?'
Hoofdstuk 138: De vraag van Simon van Kana. (3/10/12.1.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[23] Kijk eens daar naar dat schuurtje waar het dak nog op zit! Zie eens wat een plezier de mussen daarop hebben; zo vliegen ze er op en zo laten ze zich domweg van het dak vallen! Op de markt koop je er twee voor een penning; hoe weinig zijn ze waard! En toch valt er ook maar niet één van het dak afzonder dat de Vader in de hemel dat toestaat! (Matth. 10:29)
Hoofdstuk 138: De vraag van Simon van Kana. (3/10/12.1.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] En Ik voeg daar ook nog aan toe: Kijk eens naar deze kleinen, die hier liefdevol om Mij heen zijn! Wie in de naam van een leerling aan de allerminste van deze kleinen slechts een beker water geeft, waarlijk Ik zeg jullie, zo'n zeer geringe daad zal niet onbeloond blijven. (Matth. 10:42)
Hoofdstuk 141: Eerste uitzending van de apostelen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Nu hebben jullie alles wat je nodig hebt voor datgene waarvoor Ik je heb uitgekozen. Ga nu naar alle steden die Ik jullie heb aangewezen, en maak hun die daar wonen het Rijk van God bekend, en doe datgene wat Ik je nu heb aanbevolen: jullie loon zal niet gering zijn.
Hoofdstuk 141: Eerste uitzending van de apostelen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] Ik zeg: 'Neen, Mijn vriend, iedere minuut vertraging is gevaarlijk! Jullie bereiken vandaag net na zonsondergang een marktplaats, die achter de berg naar het oosten ligt, daar zal men jullie hulp nodig hebben en je zult daar een goed onderdak vinden; maar blijf daar niet langer dan drie dagen, en doe dat ook niet lichtvaardig ergens anders! Tot daar moet je bij elkaar blijven; in die marktplaats moet je je in groepjes splitsen!'
Hoofdstuk 141: Eerste uitzending van de apostelen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] De inwoners zeggen: 'O, die luisteren niet naar u! Want die onrechtvaardige belastingafpersers zijn geen mensen, maar wilde verscheurende dieren, die u boosaardig zullen aanvallen.'
Hoofdstuk 142: De eerste daad van de uitgezonden apostelen. Aan de Galilese zee. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Toen de leerlingen, zoals nu duidelijk genoeg verteld is, de plaats verlieten waar Ik hen de opdrachten gaf, bleef Ik daar nog tot zonsondergang, zegende dit arme volkje en de kindertjes, en trok toen ook verder met nog een groot aantal leerlingen die Mij omringden, naar de steden langs de zee van Galiléa. Een aantal van de leerlingen die bij Mij gebleven waren, hoorde daar thuis en was daar geboren. Ik leerde en predikte daar Zelf wat Ik de twaalven had opgedragen om te leren en te prediken, en Ik genas overal de zieken. (Matth. 11: 1 )
Hoofdstuk 143: Aan de zee. Het antwoord van de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Indien Johannes Mij duidelijk herkende toen Ik aan de Jordaan naar hem toe kwam, wie verbood hem dan om Mij te volgen? Hij bleef in zijn woestijn en gedroeg zich daar als een strenge boeteling - en had toch nooit gezondigd. Waarom deed hij dat dan? - Hij heeft zichzelf aan Herodes uitgeleverd; nu moet hij maar zien hoe hij met die vos klaar komt!
Hoofdstuk 144: Het getuigenis over Johannes de doper. (26.1.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Met wie zal Ik dit slechte geslacht vergelijken? Ken je de gelijkenis niet van de kinderen, die op de markt zitten en hun kameraadjes toeroepen (Matth. 11:16): 'We hebben voor jullie gefloten en je wilde niet dansen, en we hebben voor jullie geklaagd, en je wilde niet huilen!' (Matth. 11: 17) Maar Ik bedoel met die kinderen niet de Farizeeën en Joden die daar staan, maar degenen die hier staan; want die hier staan hebben getracht deze dwazen en volmaakte godloochenaars gisteren hier te houden, en de dwazen hebben met hen en Mij gespot; en de schippers wilden ze, omdat de wind goed was, over zee naar Kapérnaum brengen, en deze dwazen vertrouwden de schippers niet; ze gingen te voet, en een kwade storm dreef ze weer hierheen. Nu hebben jullie ze voor het middagmaal uitgenodigd, en ze vervloeken je!
Hoofdstuk 147: De gelijkenis van de fluitende kinderen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Bergen, die niet zoals de Tabor, de Libanon, de Ararat en de Sinaï op zichzelf stonden, maar die tot een grote en uitgestrekte bergketen behoorden, hadden gewoonlijk geen eigen naam, behalve een aantal dat een plaatselijke en van de tijd afhankelijke naam had. Dat was niet zelden de naam van de een of andere rijke bergbezitter, die daar zijn kudden liet weiden; als er een andere bezitter kwam, dan kreeg de berg ook een andere naam. Dat was ook het geval bij deze berg, die naar de tollenaar genoemd was en eigenlijk al bij Griekenland hoorde.
Hoofdstuk 151: De berg beeft. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Op dit moment klinkt er vanaf het nabijgelegen gebergte een luid gebrul van veel beren. Bij het horen daarvan zoeken de Farizeeën en aartsjoden snel hun toevlucht aan zee, klimmen daar haastig in vissersboten en duwen ze van de oever. Maar een harde wind drijft ze weer naar de oever, waar zich hier en daar een paar beren vertonen. Wel twee uur vechten ze tegen de wind, die hen iedere keer hardnekkig weer tegen de oever duwt zo dikwijls ze bij het wegvallen van de wind een paar vadem daar vandaan zijn gekomen. Na twee uur vertwijfeld vechten met de wind en de zee komt er tenslotte een groter schip; dat neemt de bijna vertwijfelde en haast van vermoeidheid omvallende mensen op en vaart met hen weg onder een zware storm, waardoor het schip bijna ieder ogenblik dreigt te vergaan. Zo worden ze een hele dag en een hele nacht gepijnigd en ze bereiken pas tegen de middag van de volgende dag de oever in de buurt van Kapérnaum.
Hoofdstuk 150: De bestraffing van de Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...