Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1654 resultaten - Pagina 13 van 111

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[9] Voor zoiets moest de goede God, als Hij geen oude Joodse fabel is, toch een tegenmiddel weten, maar tot op dit uur gebeurde er van bovenaf nog niets! God kan nog steeds heel geduldig en kalm zulke naamloze wreedheden aanzien, zoals Hij ongeveer dertig jaar geleden kon aanzien hoe door een bevel van een tiran, kinderen van het manlijke geslacht, van een tot twaalf jaar, ten getale van vijfduizend, op één dag op de gruwelijkste manier van de wereld zijn vermoord!
Hoofdstuk 178: Marcus vertelt. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] Zulke kinderen van een tot twaalf jaar oud, worden in het bewuste bevruchtingsinstituut gebracht en daar een tijdlang goed gevoed, vooral met bloedvermeerderende voedingsstoffen. Blijkt zo'n kind veel bloed te hebben, dan ontkleedt men het, brengt het in de slachtkamer en geeft het daar in handen van zelf meegebrachte en in eigen dienst staande slachters. Die binden dicht bij het lichaam de handen en de voeten van de ongelukkige kinderen, zetten dan de zo gebonden kinderen met een prop in de mond vast aan een paal in het midden van een bak, blinddoeken vervolgens de arme kinderen en snijden dan de, op zo'n ten hemel schreiende manier klaar gemaakten, aan handen en voeten de aderen door. Terwijl de ongelukkigen zo doodbloeden en natuurlijk na verloop van enige ogenblikken dood zijn, leven de 'apostelen van God' uit Jeruzalem, de stad van God, rustig verder alsof er niets aan de hand is. De ontzielde lichamen van de zo vermoorde kinderen worden in een speciaal daarvoor gebouwde grote oven verbrand, en hun zo verkregen bloed wordt hetzij vers of ook in de omschreven gedroogde toestand voor het bepaalde doel verkocht. De hel moet dit meer dan helse middel gezegend hebben, want de vrouwen die dit bloed gebruiken schijnen nu werkelijk vruchtbaar zijn!
Hoofdstuk 178: Marcus vertelt. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] Terwijl de beide zonen de eerste vracht naar de stad brachten, hadden wij een stuk of twintig zeer goed toebereide vissen als morgenmaal gegeten, met daarbij brood en wijn. Ondertussen hadden wij over veel gesproken, waarbij het voornaamste onderwerp steeds de dienaren van de tempel bleven. De oudste dochter van Marcus, een meisje van negentien jaar, liet ons een oude pot zien, die voor de helft gevuld was met tempelmest. Zij vroeg of deze mest wel, zoals de opdringerige verkoper gezegd had, de velden en tuinen op de beschreven ongelofelijke wijze vruchtbaar maakte.
Hoofdstuk 180: De gezegende visvangst. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] Toen rees er een gelach op uit de leerlingen, die dit tempelbedrog wel kenden, en THOMAS zei: "O dat schandalige gedoe! Dat doen die dienaren Gods al wel vijftig jaar. Er waren wel waardige hogepriesters die daar tegen protesteerden, maar dat hielp weinig, want deze mest brengt de tempel nu jaarlijks minstens tweeduizend lieve groschen op. Maar de mensen zijn dom genoeg en geloven tenslotte zelfs, dat door dat vuil hun velden, akkers en tuinen gezegend worden!"
Hoofdstuk 180: De gezegende visvangst. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] Daarop zei de oudste DOCHTER: "O beste vriend, dat is niet zo! De meeste mensen geloven nauwelijks meer dan ik aan dit bedrog, maar wat kan men daaraan doen? Als men deze mest niet van de verkopers koopt, kan men al gauw daarna de hele hel over zich heen krijgen. Daarbij zijn de verkopers van deze drek zo grof en ruw, dat men uiteindelijk veelliever wat drek van hen koopt om ze zo toch maar kwijt te raken. Als je dan de mest in hun bijzijn in het water uitschud, maken zij zich daarover helemaal niet druk en gaan verder, want zij weten dat men na een jaar toch weer de tempelmest van hen moet kopen."
Hoofdstuk 180: De gezegende visvangst. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] En JULIUS zei om diezelfde reden: "Hoogste gebieder, wij leven nu in een tijd van buitengewone wonderen, en de goden lijken wel een groot welgevallen aan de sterfelijken te hebben. Ook ik kreeg namelijk een paar dagen geleden op zeer vreemde wijze kennis aan een mens, die, op een paar duizend bliksems in zijn hand na, sprekend op Zeus leek! Een jaar zou veel te kort zijn om alles te vertellen wat deze onloochenbare Zeus bij mij in Genezareth en vooral in het huis van de rechtschapen waard Ebahl heeft gedaan!"
Hoofdstuk 190: Ontmoeting van Cyrenius en Julius. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[19] MARCUS zegt,: "Marcus was nooit een Jood, maar een geboren Romein, die Mars zo'n dertig jaar met zwaard, helm en schild heeft gediend. Maar deze Marcus werd gedurende een proeftijd van drie jaar een onbesneden Jood. Hij is echter weer volledig Romein geworden en zal ook als zodanig sterven! Hij zag namelijk, behalve de verheven Godsleer van de Joden, maar al te gauw wat voor eerloze, heimelijk hun God en hun leer met de voeten tredende, en de arme mensheid bij iedere gelegenheid bedriegende, slechte en gewetenloze huichelaars de priesters van deze verheven godsdienst zijn. Hij zag ook dat zij hun God uiterlijk wel dienen voor het blinde volk, maar dat ze hun harten begraven hebben in de diepste diepte der hel en daardoor ook in staat zijn om gewetenloos een schandelijke handel te drijven met het bloed van onschuldige Samaritaanse kinderen! Neem nu je buit maar mee en ga daarmee naar huis! Ik geef hem jullie alleen maar omdat ik kort geleden nog drie jaar lang een onbesneden Jood was!"
Hoofdstuk 181: Marcus en de Farizeesche tiendenjagers. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] Heus, de echte hemelse manier van lesgeven is vaak heel vreemd! Daarbij geeft de leerling meestal les aan de leraar, en de leraar is steeds erg tevreden als hij iets geleerd heeft van de leerling. Maar het gaat wel altijd op een hemels vriendelijk manier, en ik ben graag bij dit soort onderwijs aanwezig, want men leert dan in een uur meer dan bij de wereldse rabbi's in een jaar.
Hoofdstuk 191: De hemelse manier van lesgeven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[16] IK zeg: "Ongetwijfeld, want zonder volledig onderricht kunnen zij in geen geval vrijgelaten worden! Ook de zeven niet, want een mens raakt de zonde niet zo snel kwijt, als de snelheid waarmee hij zich daaraan heeft overgegeven! Voor de vijf zal een periode van een ongeveer jaar voldoende zijn, en voor de zeven een half jaar. - En laten we dan nu in alle rust blij het nachtmaal tegemoet zien!"
Hoofdstuk 193: De veroordeling van de misdadigers. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] JOSOË zegt: "O Heer van al het leven, dit lieftallige meisje is zeker al lang geen aards meisje meer; zij is een gepersonifieerd hemellicht van de eerste grootte, waartegenover ik nauwelijks een heel klein sterretje ben! Ook ik heb wel, als weinig andere stervelingen, door Uw genade ervaringen opgedaan, -want het is geen grapje om volgens je gevoel bijna twee jaar in de wereld van de geesten en tevens met een vergaan lichaam in het graf doorgebracht te hebben, en tenslotte bij je volle bewustzijn, door Uw genade en door Uw wonderbaarlijk mededogen, op deze aarde terug te komen. Maar toch geef ik nu hardop toe, dat ik mij nauwelijks geschikt acht om een zwakke en talentloze leerling van dit meisje te zijn. Als zij zo vriendelijk wil zijn om mij over veel zaken maar iets te Ieren, dan zal ik dat met de grootste dank van de wereld bereidwillig aanvaarden."
Hoofdstuk 197: De beperkte menselijke kennis. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Zodra JOSOË bij haar is, steekt hij haar de hand toe en zegt: "Wees niet boos op mij, lieve Jarah! Weet je, ik kon toch onmogelijk weten dat jij als kind van nauwelijks vijftien jaar een grotere wijsheid bezit dan alle wijzen, die vóór ons op aarde hebben geleefd. Maar daarbij vraag ik je nu toch ook, om mij heel veel van je verborgen wijsheid te willen onthullen!"
Hoofdstuk 200: Het gesprek tussen Jarah en Josoë. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] De slaaf wordt door de vrije mensheid werkelijk als onkruid onder de mensen aangemerkt. Maar door dit zeldzame onkruid wordt de mensheid zeer goed gemest en tevens traag en volledig passief, - en dat vind ik zeer slecht. In dit opzicht zou het weer beter zijn als er geen slavernij was. Maar als anderzijds de slavernij een school der deemoed is, dan is het natuurlijk ook een onmisbare noodzaak voor de te hoog gestegen mensheid; want na de Babylonische gevangenschap waren de Israëlieten weer een heel goed volk geworden, - het is alleen maar jammer dat de gevangenschap niet minstens een volle eeuw heeft geduurd! Want bij de bevrijding waren er naar mijn mening nog te veel, die de vroegere glans van het Joodse rijk nog te nadrukkelijk voor ogen zweefde. Daarom wilden ze ook zo snel mogelijk de oude glans weer tot leven brengen. En toen de muren en de tempel weer opgebouwd waren, was de oude hoogmoed ook weer aanwezig, en weldra ging het er in Jeruzalem eigenlijk nog slechter aan toe dan vroeger vóór de Babylonische gevangenschap. Veertig jaren waren dus kennelijk te weinig, maar met honderd jaar zou bij al onze vaderen de hang naar glans, pracht en hoogmoed zeker voor honderden jaren totaal vergaan zijn!
Hoofdstuk 207: Josoë's mening over de slavernij. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[14] IK zeg: "Dat kunnen jullie voor jezelf doen, maar voor het volk behoef je dat niet op te schrijven, want dat is nog zo'n tweeduizend jaar te jong om dat te begrijpen. Aan de zwijnen moet men de parels nooit voor werpen, omdat ze die kost helemaal niet weten te onderscheiden van het slechtste zwijnevoer. Maar voor jullie en voor een paar anderen kunnen jullie dat in elk geval wel opschrijven."
Hoofdstuk 218: Ziel en lichaam. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Maar omdat de tijd God niet van de wijs brengt en Hij er ook geen last van heeft, omdat Hij de uiteindelijke verwerkelijking van Zijn grote Ideeën steeds als in het heden voor Zijn alziende ogen heeft - of de tijd nu kort of lang duurt -, daarom zijn voor God duizend jaar als één dag of als één moment. Een aarde kan dan wel, tot aan de volle ontbinding van al de in haar hulsmaterie ingesloten geesten, méér jaren nodig hebben dan het onuitsprekelijk grote aantal fijne zandkorrels dat haar gehele wezen zou kunnen vullen, zo'n tijdsduur is bij God tenslotte toch ook niets meer dan één kort ogenblik.
Hoofdstuk 232: Omhulsel en ziel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[23] Er wordt wel verteld, dat ongeveer dertig jaar geleden een paar mensen uit Galiléa na het genot van het satanswater niet gestorven zouden zijn. Het is mogelijk - maar wij waren er niet bij!
Hoofdstuk 236: De uitoefening der naastenliefde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...