Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

30690 resultaten - Pagina 13 van 2047

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[17] Ik zei: 'Wat je zei was goed, ofschoon je het zelf niet hebt begrepen. Maar als jullie deze verschijnselen al niet begrijpen, - wat zullen jullie dan wel zeggen als daarginds, verder zuidwaarts, nog een derde zon te voorschijn zal komen? Kijk maar, in aanleg is zij al in de in de vorm van damp in de lucht aanwezig en zo dadelijk zal daar ook een derde zon, die precies hetzelfde lijkt als deze twee zonnen, per verrassing te voorschijn komen! -Kijkt, zij straalt reeds!'
Hoofdstuk 182: Een merkwaardige zonsopgang - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] Julius Caesar zei: 'Ook dat, ten dele; maar ik zou hen zonder dat zij dat willen niet voor de geest kunnen halen en nog minder met hen kunnen omgaan, hen zien, horen en spreken. Maar dat lijkt ook heel sterk op het zien, horen en voelen van je medemensen op deze aarde. Want jij ziet de werkelijke mens ook niet, maar alleen een afbeelding ervan in jezelf, je voelt hem slechts door je eigen gevoel en hoort het geluid van zijn woorden in je oor, dat zo is ingericht dat het het geluid dat er door de lucht naar toe komt, nabootst. Maar wanneer jij blind, doof en zonder gevoel bent, bestaat er voor jou geen medemens, ook al zou hij zich heel dicht in je buurt bevinden. Maar al hoor, zie en voel jij nog zo veel mensen en stel jij je hen in gedachte voor, dan zul je toch in werkelijkheid niemand zien, horen en voelen als er niemand is.
Hoofdstuk 219: Het leven van Julius Caesar aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Tenslotte meende een veldheer, die tot nog toe geen enkel woord had gesproken: 'Het zou met betrekking tot de bouwkunst ook vooral bekeken moeten worden of de zeeschepen niet zodanig geconstrueerd kunnen worden dat men ten eerste beter weerstand zou kunnen bieden aan stormen dan tot nu toe het geval is. En ten tweede lijkt het me goed, als er bij grotere schepen geen riemen nodig zouden zijn; want als de riemen te hoog boven boord zijn aangebracht, zijn daar te lange stelen voor nodig, die moeilijk te bedienen zijn. Er is een groot aantal krachtige roeiers voor nodig, terwijl de riemen toch maar weinig kracht uitoefenen in het water en als het stormt gemakkelijk breken. En als de riemen zoals dat bij kleinere schepen het geval is, lager zijn bevestigd, dringt het water bij slechts iets hogere golven door de roei-openingen het schip binnen en kan men niets anders dan aan een stuk door water scheppen om niet onder te gaan. En ten derde hebben onze grote schepen tenslotte nog de fout, dat ze vanwege de vele roeiers te weinig ruimte hebben om een flink aantal andere reizigers mee te nemen, terwijl men ondanks de vele roeiers, bij ook maar een beetje tegenwind, toch niet van zijn plaats komt.
Hoofdstuk 222: De schijnbare waarde van uiterlijke cultuurontwikkeling - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[14] De magiër zei: 'Heer en Meester, wanneer zulke mensen, die meestal heidenen zijn, er niets aan kunnen doen dat ze nooit iets van een ware God hebben gehoord en er daarom ook niet in konden geloven, dan is een zeer afschrikwekkend voortbestaan van hun ziel aan gene zijde toch een te zware straf! Ja, mensen zoals wij nu, die God hebben leren kennen en in Hem moeten geloven omdat Hij zichtbaar voor hen bestaat en hun Zelf de wegen van het leven leert -wanneer zij desondanks afvallig zouden worden en het kwade zouden doen, zouden ze wel zo'n afschuwelijk lot aan gene zijde, zoals dat nu door U beschreven is, verdienen; maar mensen, die het niet kunnen helpen dat ze bijna meer dier dan mens waren op de wereld, zou ik als ontoerekeningsvatbaar willen beschouwen, en een straf aan gene zijde voor hun hier bedreven slechte daden lijkt me niet in overeenstemming te zijn met de goddelijke orde en de aan de liefde van God ontspringende gerechtigheid. Want wanneer iemand op deze aarde geen God en derhalve ook Zijn wil niet kent en geen andere wet heeft dan alleen maar wat zijn natuur en zijn hartstochten hem voorschrijven, kan hij ten opzichte van Gods wil, die hij niet kent, ook geen zonde begaan en daarvoor gestraft worden. Heer en Meester, kijk, ook dat is nog een duistere hoek in mijn ziel, die U misschien nog allergenadigst een beetje meer zou willen verlichten!'
Hoofdstuk 16: Over het incameren van bewoners van de sterren (26.10.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Vraag: hoe zal men dan te werk moeten gaan, om ten eerste de ouders te laten zien en duidelijk te maken, hoe zij hun kinderen van huis uit op moeten voeden? En als het mogelijk zou zijn dat men wat dit betreft een gunstig resultaat bereikt heeft -hoe moet men daarna te werk gaan om de openbare volksscholen zodanig in te richten, dat er voor de mensen een waar zieleheil volgens Uw leer uit zal groeien? Heer en Meester, hoe onbeschrijfelijk goed en waar Uw raadgevingen op zichzelf ook zijn en door de levende en wellicht algemene toepassing nog meer zouden zijn, zo onmogelijk lijkt het bijna dat de mensen langs geheel natuurlijke weg zich overal daartoe zouden bekeren. Daar zal Uw almacht toch wel voor een groot deel heel duidelijk aan mee moeten werken, anders zal er met de mensheid, zoals het daar nu mee gesteld is, tot aan het einde der tijden niet veel te beginnen zijn.
Hoofdstuk 21: Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[15] Maak je daarom een precies tegenovergestelde voorstelling van de eeuwig oneindig grote ruimte; stel je voor dat daarin niet één enkel puntje levenloos en zonder intelligentie is, en dat zelfs datgene wat in jullie ogen dood en volkomen levenloos lijkt te zijn, niet dood en levenloos is, maar door Gods almachtige wil gericht is, zoals jullie dat zelfheel goed kunnen waarnemen bij een hemellichaam of de levenloos lijkende bestanddelen daarvan!
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[10] Een dergelijke ziel lijkt op een mens, die vele jaren lang zwak en ziek geweest is en eindelijk door een waar en juist geneesmiddel beter is geworden. Ja, gezond is zo'n mens nu wel en hij kan, wanneer hij van dan af aan heel ordelijk leeft, ook nog gezond blijven en een hoge leeftijd bereiken; maar de kracht van een mens, die vanaf zijn kindertijd volkomen gezond was, zal hij nauwelijks meer bereiken, omdat zijn inwendige spieren, zenuwen en vezels zich ten eerste door de lange ziekte niet goed hebben kunnen ontwikkelen, en ten tweede, wat het belangrijkste is, hebben ze ook niet in verschillende bewegingen en inspanningen geoefend kunnen worden.
Hoofdstuk 41: Veelwijverij - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[11] Nu zei Agricola: 'Heer, dat voorspelt niet veel goeds voor de latere heersers over het nieuwe Babylon! Het lijkt wel alsof hun macht nog groter, maar ook veel wreder zal zijn dan die nu is. Want nu worden alleen de ergste misdadigers met het kruis gestraft, maar alleen met een enkelvoudig kruis; maar hij daar houdt alle andere koningen zowaar een niet minder dan drievoudig kruis voor in zijn heersershand! Heer en Meester, verklaar ons dat toch enigszins!'
Hoofdstuk 47: De toekomst van Rome en van de antichrist - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en Meester, dat lijkt mij nu zelf ook al haast zo te zijn! Ik heb het gevoel dat ik het al weet; maar toch weet ik het eigenlijk ook nog niet! Heb voor mij en ons allemaal daarom toch nog de goedheid en genade om ons op de juiste weg te leiden! ,
Hoofdstuk 59: Hoe onze aarde zich verhoudt tot andere werelden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[14] Op kleine schaal lijkt deze in zekere zin verloren en daarna weer tot zijn vader teruggekeerde zoon mij in eerste instantie zeker de wedergeboorte van een mens van deze aarde aan te duiden, waarvan ons nu al bekend is wat dat is, maar op de grootste schaal tegelijk ook de toekomstige totale wedergeboorte van de gehele Grote Scheppingsmens. Want, Heer , Uw woorden zijn geen menselijke woorden, maar het zijn Gods woorden; en die hebben niet alleen betrekking op ons, maar via ons ook op de gehele oneindigheid, zowel in natuurlijk als in geestelijk opzicht. Want de hele schepping is immers sinds eeuwigheid ook Uw gedachte, Uw woord en Uw wil.
Hoofdstuk 60: De betekenis van onze aarde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Maar ik ben nu ook van mening dat de noodzakelijke volksleraren niet direct uit de stam Levi hoeven voort te komen, omdat dat op een kastenstelsel lijkt, maar ieder mens die geest, talent en tijd bezit zou het recht moeten hebben om zich ook in goddelijke zaken tot een leraar te ontwikkelen; maar als hij dan een bekwaam leraar is geworden, moet de gemeente die hij als leraar dient hem ook onderhouden en uit achting en liefde niet toestaan, dat hij naast zijn leraarschap zijn brood met de spade en de ploeg in het zweet zijns aanschijns moet verdienen.
Hoofdstuk 88: Cultus en priesterdom - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] En kijk, precies hetzelfde is het geval wanneer de mensen Mij liefhebben, eren en prijzen! Wie Mij liefheeft en in stilte prijst en daarbij in alle deemoed zijn kleinheid en Mijn alles erkent, eert Mij werkelijk geheel en al in de geest en in de waarheid en Ik schep een groot welbehagen in hem, en wat zo heel gering lijkt, heeft grote gevolgen. Wie Mij echter met grote wereldse praal, met allerlei nietszeggende ceremoniën en lange gebeden en gezangen eert en prijst en daarbij gelooft, dat dat Mij genoegen doet, vergist zich flink; want een dergelijk prijzen is een gruwel in Mijn ogen, als het van de priesters uitgaat; en als het onwetende volk Mij daardoor meent te eren en Mij daarmee om genade wil vragen, zal het door Mij niet op grote schaal verhoord worden, zodat het tot het inzicht komt dat zulke grote en pronkerige gebeden en vereringen Mij absoluut niet bevallen
Hoofdstuk 95: Over de kracht van het kleine - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[18] De ouders kwamen daarop naar Mij toe en zeiden: 'Wij spreken u, onmiskenbaar grote mensenvriend, nogmaals onze buitengewoon hartelijke dank uit voor de grote weldaad die u onze kinderen bewezen hebt, en wij vragen u dan ook, of u ook onze oude moeder en indien mogelijk ook onze brave knecht zou willen helpen; want wij geloven vast en zonder enige twijfel wat onze kinderen over u verteld hebben, en wij worden in ons geloof bevestigd door de aanwezigheid van de ons welbekende Lazarus uit Bethanië en de beide herbergiers, die wij ook kennen. Want deze mannen zouden niet zo gemakkelijk naar ons toe gekomen zijn als u hen niet hierheen gehaald zou hebben. Maar de andere heren kennen wij nog niet nader; alleen zien we onder hen Romeinen en Grieken, naar hun kleding te oordelen. Zij zijn zeker ook alleen maar ter wille van u te voet hierheen gekomen; want zulke voorname Romeinen maken niet gauw een tocht van enkele uren te voet. Maar hoe dan ook, u bent in ieder geval meer dan u lijkt te zijn! Jullie komen zeker uit de omgeving van Bethanië en zijn vast wel moe; willen jullie misschien het huis binnengaan en daar uitrusten totdat het middagmaal helemaal gereed zal zijn?'
Hoofdstuk 111: De aankomst in de herberg (5.3.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Maar terwijl Ik zo met Agricola sprak, hadden de hoofdman, zijn beide metgezellen die bij hem in dienst waren, en ook de waard scherp opgelet, en de hoofdman zei na de woorden van Agricola: 'Heer en Meester en wonderbaarlijke Heiland, zoals U nu spreekt heb ik nog nooit een mens horen spreken! Ik heb de indruk -en wel heel sterk -dat er achter U heel iemand anders schuil gaat dan U in Uw onschuld lijkt te zijn! U bent zeker die grote man uit Galilea, over wie Cornelius en enkele andere Romeinen mij al verteld hebben? En als U dat inderdaad bent, dan is mij nu alles duidelijk en weet ik voor mijzelf al met Wie wij dan tot onze hoogste zaligheid te maken hebben. Maar wees niet boos op mij, omdat ik dat hier geuit heb!'
Hoofdstuk 116: De hoofdman en de waard herkennen de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] Hierop zei de waard: 'O Heer en Meester! U lijkt enigszins ontstemd te zijn wegens mij, omdat ik U niet direct dieper herkende, zoals de Romeinen U herkenden; maar daar kan ik toch niets aan doen! Heer en Meester, zeg ronduit dat in U de volheid van God lichamelijk woont, dan zullen ik en mijn hele huis het geloven! Want de tekenen die U doet, kan immers alleen God doen en de mens pas dan slechts enkele ogenblikken, wanneer hij door Gods geest gedurende enkele ogenblikken doordrongen en gegrepen is; want geen mens zou de veel te eindeloze macht en kracht van Gods beest in zichzelf kunnen verdragen en daarbij het leven behouden!
Hoofdstuk 116: De hoofdman en de waard herkennen de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...