Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1654 resultaten - Pagina 14 van 111

...  2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27  ...
[1] JARAH zegt: "Ja, waarde vrienden, over de Heiland uit Nazareth zou ik u duizend jaar lang aan één stuk door de buitengewoonste dingen kunnen vertellen, tenminste als het al het moment zou zijn om al het geziene en beleefde te mogen vertellen. Maar Hij heeft het mij om heel wijze redenen verboden, en daarom mag ik niet alles over Hem vertellen wat ik weet, maar alleen een paar dingen waarvoor Hij Zelf mij welwillend toestemming heeft gegeven.
Hoofdstuk 242: Het wonder met de steen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] Natuurlijk gaven wij hen onderricht en voor er een jaar voorbij was, wisten zij al heel goed dat ook wij slechts mensen waren. Zij leerden veel van ons, gingen zich tenslotte zelf kleden en het gaf hen veel vreugde toen zij hadden geleerd om zelf kledingstoffen te maken en daaruit allerlei mannen en vrouwenkleding te vervaardigen. Na een paar jaar keerden zij toegerust met alle mogelijke kennis naar hun vaderland terug en hebben daar zeker scholen opgericht en zó een beetje licht in hun natuurlijke wildernis gebracht.
Hoofdstuk 2: Over verschijningen van hogere hemelse wezens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[2] Neem nu eens een jong meisje, dat fysiek vroegrijp is. Zij is nauwelijks twaalf jaar, maar haar hele lichaam is al zo gevormd, dat zij er uitziet als een huwbaar meisje. Zo'n meisje bekoort dan iedere wat zinnelijke man meer dan honderd nog zo mooie meisjes van rijpere leeftijd. Zo'n vroegrijp meisje staat lichamelijk aan honderd gevaren bloot, en haar ouders zullen erg moeten oppassen om hun te vroeg rijp geworden dochter voor al de vijanden te bewaren, die haar vanwege haar grote aantrekkingskracht achtervolgen. Als zij te vroeg aan een wellustige man wordt uitgehuwelijkt, kan zij gemakkelijk haar vruchtbaarheid verliezen. Als zij te veel wordt opgesloten en weggehouden wordt van alle kwade begeerte, wordt haar lichaam, zoals men wel zegt pafferig. Zij wordt bleek, kwijnt weg en wordt zelden oud. Geeft men haar weinig te eten, en geen vet eten, dan wordt zij treurig en kwijnt tenslotte ook vroeg weg; als men haar goed te eten geeft, wordt zij nog vetter en onbeholpener en daardoor traag, zodat haar bloed weldra afbreekt en zij er uit gaat zien als een lijk, en daardoor zal haar lichaam zeker vroeg moeten sterven.
Hoofdstuk 217: De geestelijke ontwikkeling van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] Als een geringe uitwisbare trek van een oerstamvader fysiek en moreel nog na een paar duizend jaar bij al zijn nakomelingen heel goed te herkennen is, hoeveel te meer dan een karaktertrek van de eerste mens op aarde in al zijn nakomelingen. Want zijn ziel was in het begin veel ontvankelijker en daardoor veel gevoeliger dan de latere zielen, bij wie het merkteken van de vader, meteen bij de verwekking, in de stroom van het levenszaad ingeprent werd, en vervolgens op de natuurlijke weg niet meer uitgewist of zelfs vernietigd kon worden. Jammer genoeg vervormt dat lidteken de ziel erg, en God heeft altijd alles aangewend om een ziel zelf de mogelijkheid te geven om dat kwade lidteken voor altijd te laten verdwijnen. Maar dat wilde tot op heden niet zo erg goed gelukken, en Ik kwam nu Zelf daarvoor op deze aarde om dat oude onaangename lidteken uit te wissen.
Hoofdstuk 225: De macht van de erfelijkheid. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[8] JARAH zegt: "Oh, maakt u zich maar zorgen over andere zaken! Mijn borst is sterk en kan wel wat verdragen. Kijk en luister dan! Zoals u heb ook ik al veel over de nieuw opgestane wonderheiland gehoord. Onze streek was steeds een der ongezondste van heel Galiléa, want iedere vreemde die erheen ging en zich daar maar een paar dagen ophield, werd altijd zo ziek, dat hij beslist niet meer verder kon reizen: Er waren er, die vaak langer dan een jaar daar moesten blijven; de eigen bevolking had er niet zo'n last van. Geheel kerngezonde mensen waren er niet veel, maar toch vond je er onder het eigen volk weinig waarvan gezegd kon worden dat ze ziek waren. Alle reizigers vermeden daarom zorgvuldig deze plaats, en wie niet door beslist noodzakelijke, dringende zaken daarheen werd gedreven, kwam zeker niet naar Genezareth.
Hoofdstuk 240: Het getuigenis van Jarah over de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Als de opperpriester op een keer zegt: 'Vandaag zal de zon de hele dag niet schijnen!', dan mag geen lagere priester ook maar in de verste verte op die zonverlichte dag zich heimelijk een opmerking veroorloven, die aan zou geven dat de zon toch scheen. Dan was het voor een heel jaar uit! Niemand mag dan iets anders geloven dan: natuurlijk schijnt de zon op die dag niet, - ook al moest hij voor de vaak te warme stralen van de zon in de dichtste schaduw vluchten! Zegt de opperpriester: 'Vandaag zal er zeven uur lang alleen maar bloed door de beek Kidron stromen!' -wee dan degene, die na die uitspraak toch geen bloed zag stromen! Er komt een zieke naar de opperpriester en die zegt: 'Mijn zoon, je bent genezen, ga nu, offer je gave, en keer dan getroost naar huis terug!'; wel, de genezen mens is daarna nog net zo ziek en ellendig als eerst. Zegt hij echter: 'Vriend, ik ben nog net zo ziek als eerst en kan daarom geen offer geven!', o God, o God, wat zou hem dat slecht vergaan! Kortom, het woord van de opperpriester móet helpen en voor het helpen moet betaald worden, ook al is er van een werkelijke hulp niets te bespeuren. En wee degene, die zo'n hulp van niks ook maar het minst verdacht zou maken; nou, in diens huid kon je beter niet zitten!
Hoofdstuk 241: Het oogmerk van de tempel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[12] Dank God de Heer daarom dat Hij jullie deze heilige genadevolle kans heeft gegeven, waardoor jullie in één uur meer kunnen bereiken voor je geest, dan anders met jullie wereldse onderwijs in tienduizend jaar!
Hoofdstuk 3: Over de bestemming en ontwikkeling van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[14] Als God ergens een profeet zendt of opwekt, moeten allen zich om hem heen verdringen om voor hun eigen bestwil het heilige woord van God te horen, want God wekt met diepe, ware, hemelse wijsheid dergelijke mannen slechts eenmaal in de honderd jaar .
Hoofdstuk 3: Over de bestemming en ontwikkeling van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[15] Gróte profeten echter, door wie God de mensen van de aarde zeer vele en belangrijke dingen meedeelt, worden hoogstens iedere duizend tot tweeduizend jaar naar de mensen van deze aarde gezonden. Hun doel is de mensen enerzijds zo ruim en uitgebreid mogelijk de verdere, nieuwe wegen van God tot nog grotere volmaaktheid te wijzen en anderzijds weg te voeren van de vele dwaalwegen die zij voor zichzelf hebben gemaakt en terug te brengen naar de ene, juiste weg.
Hoofdstuk 3: Over de bestemming en ontwikkeling van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] De FARIZEEËR zegt: "Hoge gebieder, alles wat u zegt is zo overtuigend goed en waar, dat wij niets anders kunnen zeggen dan dat Ieder mens met een beetje geest, door één uur met u te verkeren, zichtbaar meer voor zijn hoofd en voor zijn hart wint, dan wanneer hij honderd jaar lang de domheden van de tempel aan zou kunnen horen, die uit niets anders bestaan dan loze kreten.
Hoofdstuk 7: De geloofsdwang van de tempel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[6] IK zeg: "Ook daar is voor gezorgd! Want na Mij blijft de hemelpoort steeds open staan en dat wat wij hier nu bespreken, zal over meer dan duizend jaar ook woordelijk gehoord en opgeschreven worden, alsof het voor de ogen plaats vond van degenen die bijna tweeduizend jaar na ons de aarde betreden zullen. En een ieder die in de toekomst ergens over zal twijfelen, zal uit de hemelen heel duidelijk ingelicht kunnen worden. Want hierna zal iedereen zelfs door God onderricht moeten worden en degene die zijn lering niet van God krijgt, zal niet in het vreugdevolle rijk der waarheid binnengaan. "
Hoofdstuk 15: Over de enige weg naar het levensdoel van de mensen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[6] Wanneer de VIJF vrij zijn, werpen zij zich voor Mij op de grond en roepen: "O, almachtige zoon van David, nu U ons al zover gered heeft, red ons dan helemaal van de eeuwige ondergang! De lichamelijke dood vrezen wij niet, maar wel de eeuwige ondergang! Want in deze nacht leden we niet alleen lichamelijk verschrikkelijke pijnen, maar wij werden ook nog gekweld door visioenen van de verdoemde geesten in de hel! Wij smeken U daarom, ons voor onze misdaden honderd jaar lang op deze aarde in onze slechte lichamen te kwellen, -maar ons te bewaren voor de verschrikkelijke, eeuwige kwellingen en pijnen van de hel die te verschrikkelijk zijn om te beschrijven!"
Hoofdstuk 21: De genezing van de vijf bezeten roofmoordenaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[2] Maar het is dan in zekere zin toch iets buitengewoon wonderlijks en dat blijft een grote vraag, hoe deze mens aan zulke uitzonderlijke, goddelijk lijkende eigenschappen is gekomen! Want voor zover wij door ons onderzoek naar hem en zijn afkomst te weten zijn gekomen, moet hij de zoon van een timmerman zijn, die ongeveer tot zijn dertigste jaar steeds thuis IS gebleven en met zijn vader en mogelijke andere broers nu eens hier, dan weer daar, timmerwerk heeft verricht. Niemand heeft daarbij ooit iets buitengewoons aan hem ontdekt. Men heeft hem ook nooit zien lezen, schrijven of rekenen. Ook in zijn omgang met mensen moet hij zeer weinig spraakzaam en allerminst een spiritueel mens zijn geweest!
Hoofdstuk 6: Gesprek tussen Julius en de Farizeeën over Jezus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] MATHAËL zegt: "Deze levensvoorwaarden laten zich ongetwijfeld minder prettig aanhoren dan de mooie verhalen over een lenteleven fantasie, waarin het leven rondfladdert als vogels in de lucht of als vlinders en gouden eendagsvliegen, die van bloem naar bloem dwarrelen en uit hun kelken de zoete dauw opzuigen. Daarom kan men zo'n wellustig leven alleen maar een vergankelijk dagleven noemen, dat zich ten eerste nauwelijks van zichzelf bewust is en daarom ten tweede eigenlijk ook helemaal geen leven is. Wat voor nut zou uiteindelijk zo'n vlinderbestaan voor de mens hebben? Denk eens aan de duur van dit leven! Zeventig, tachtig, negentig jaar is reeds een hoge ouderdom, dan wordt het lichaam al zwak en hulpbehoevend; slechts één wat kwade windvlaag en het is ten einde!
Hoofdstuk 32: De eenheid van het eeuwige leven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[11] JULIUS zegt: "Laat Mathaël maar niet met rust, want hij begrijpt meer dan ik en nog vele duizenden zoals ik! Als hij spreekt, wil ik graag duizend jaar lang zwijgen en naar hem luisteren! Overleg dus alleen maar met hem, hij zal in staat zijn om jullie vrijwel het beste advies te geven!"
Hoofdstuk 41: De raad van Mathaël. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
...  2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27  ...