Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

9883 resultaten - Pagina 15 van 659

...  3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28  ...
[10] Ze kunnen geen veld bebouwen, omdat zij dat niet hebben; want alle velden en alle bossen en bergen behoren jullie toe, en jullie laten ze vele uren gaans braak liggen omdat je ze niet kunt bewerken. Waarom geven jullie de armen geen stukken grond om nuttig te bewerken?! Daardoor zouden deze mensen dan ook iets hebben, en jullie nog bovendien een matige schatting kunnen betalen zodra de woeste velden en bergen gecultiveerd zijn. Zeg nu zelf eens of dat niet beter zou zijn dan wanneer jullie met een paar rijken tenslotte zelf alles willen bezitten, wat jullie niets oplevert, maar wel een ongelooflijke schade toebrengt!
Hoofdstuk 116: De vloteigenaars en de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] IK zei: 'Bespaar je de moeite, want Ik weet immers toch al wat jij nog een tijdje hier in deze zaal zou willen houden! Kijk, deze hemellichamen zou je zo willen bewaren! Ja, ze zullen voor jullie verdere voorlichting nog een jaar lang zo blijven! Maak er gedurende die tijd een afbeelding van; daarna zullen deze wonderbaarlijke exemplaren echter verdwijnen, zoals ook eens deze hele zichtbare hemel en deze aarde zullen verdwijnen wanneer zij alles wat daarin gevangen is helemaal teruggegeven zullen hebben.
Hoofdstuk 122: De Heer waarschuwt voor de terugval in het materiële. Het wezen van de materie. De oneindigheid van de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[20] IK zei: 'Met niets van deze aarde kun je Mij belonen, want Ik neem van niemand betaling aan. Maar Ik zal je door Mijn leerlingen hier een nieuwe leer over God en het leven van de zielook na de dood geven; neem die aan en leef er met je hele huis naar. Mocht je echter meer van Mij willen weten, ga dan binnenkort eens naar Chotinodora, daar zul je wel uitvoeriger ingelicht worden. Morgen blijf ik echter ook nog hier, dus we zullen hier nog nader met elkaar kennis maken.'
Hoofdstuk 129: De genezing van de aan koorts lijdende zoon van de hoofdman - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] Daar waren allen het volkomen mee eens; maar toen kwam DE WAARD VAN DE HERBERG aangelopen en zei: 'ja, wat is dat nu?! Is mijn herberg dan niet goed genoeg voor jullie? Waarom willen jullie bij mij weg, en vooral jij, zoon van Jozef uit Nazareth, je bent met je ouders toch al zo vaak hier in de herberg geweest, en ik ben met Jozef zelfs heel nauw verwant?'
Hoofdstuk 148: Het bezoek van de Heer aan Lazarus in Bethanië - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[1] Toen wij het ons op de heuvel gemakkelijk hadden gemaakt, zei LAZARUS: 'Werkelijk, het is eeuwig jammer van deze grote mooie stad, om eens zo totaal verwoest te worden! Maar wie kan daar iets aan doen, als haar slechte bewoners het zelf zo willen?'
Hoofdstuk 155: Ongelukken en ziekten die al of niet door eigen schuld ontstaan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[9] Maar DE LEVIETEN zeiden: 'Met al onze slimheid krijgen we daar niets meer gedaan, - daar is het eens en voor al voorbij! Maar mochten jullie, heren van de tempel, dat niet willen geloven, ga dan zelf en laat je door zijn leeuwen verscheuren en opeten! Die beesten zijn zo afgericht dat zij de geheimste gedachten van de mensen ruiken; jullie hoeven alleen maar een bepaalde vijandige gedachte tegen Lazarus te koesteren, -en die beesten ruiken dat al op een afstand, en dan is het met jullie gedaan! Dat hebben we gezien en voor een deel ook enigszins ondervonden. Als Lazarus zelf niet op ons roepen met minstens honderd knechten te hulp was geschoten, bevond ons lichaam zich nu al in de buik van die grote verscheurende beesten! Dat is alles wat wij gezien en beleefd hebben; Mochten jullie ons echter niet geloven, ga er dan heen en overtuig je zelf!'
Hoofdstuk 168: Lazarus en de tempelspionnen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[2] Toen zei NICODEMUS tegen hen (Joh. 7,50): 'Jullie hebben je weliswaar zeer geërgerd over de brutale tegenspraak van onze knechten, maar ik moet mezelf openlijk bekennen dat zij beslist gelijk hadden. Want zoek zelf maar eens uit of er een bepaalde wet is waarin staat dat een mens reeds veroordeeld moet worden voor men hem verhoord heeft en gebleken is, wat voor strafbaars hij mogelijkerwijs gedaan heeft! (Joh. 7,51) Ik als schriftgeleerde ken zo'n wet niet; volgens welke wet willen jullie dan iemand al veroordelen nog voor jullie hem gehoord hebben?'
Hoofdstuk 171: De Farizeeën en Nicodémus (Ev.Joh. 7, 50-53) De Heer op de Olijfberg (Ev. Joh. hfdst.8) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] Kijken jullie allemaal maar eens goed naar die grote stad! Heus, geen steen zal op de andere gelaten worden! Maar alle blinden en alle zwangere vrouwen zullen smeken dat het gericht toch maar niet op een sabbat zal losbarsten, omdat zij denken datje op een sabbat niet kan en mag vluchten; want dan komt er geen jood levend vanaf.
Hoofdstuk 173: De beschouwingen van de Heer bij de aanblik van Jeruzalem. Het gericht over Jeruzalem. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[4] Toen zeiden degenen die de hele dag gewerkt hadden: 'Heer, waarom geeft u degenen die maar een uur gewerkt hebben hetzelfde als ons, die toch de hele dag moeite en hitte hebben doorstaan?' Toen zei de heer: 'Wat gaat het jullie aan als ik goed en barmhartig ben? Ben ik soms onrechtvaardig als ik uit goede wil ook de laatsten hetzelfde geef als jullie? Waren wij het dan niet over een stuiver eens geworden? Jullie hebben zelf niet meer gevraagd! En als ik jullie nu geef watje gevraagd hebt, wat willen jullie dan nog meer van mij? Ben ik dan niet heer over mijn eigen vermogen, waarmee ik kan doen wat mij goeddunkt?!' Daar hadden de eerste arbeiders geen antwoord op, en zij waren tevreden met hun dagloon.
Hoofdstuk 176: Over de werkers in de wijngaard. Doel, wezen en werking van de openbaringen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[13] Maar AGRICOLA zei tegen de anderen: 'Zal ik jullie eens wat zeggen? We laten hem zijn gang gaan en dan zien we wel verder! Een paar dingen zijn me bij hem nu weer speciaal opgevallen! Wie vertelde hem hoe ik heet?! Want uit een zekere voorzichtigheid heb ik hier nog niemand mijn naam gezegd. Hoe kan hij hem dan weten? Maar nog meer! Wie kon hem onze gedachten verraden?! En kijk, toch wist hij alles! Ah, neem van mij aan dat dat echt geen kleinigheid is! Nu zei hij weer dat hij niet alleen hier is, maar dat er talloze scharen machtige geesten bij hem zijn! Vrienden, als dat zo is, is hij absoluut een volmaakt god in optima forma, en hebben wij het geluk, dat nog nooit eerder voorgekomen is, om de echte Jupiter persoonlijk te zien! Wij gaan dus er allemaal mee accoord om dat te zien en te horen wat hij ons zojuist heeft voorgesteld. Wel, we willen het dus en daarom vragen wij hem om ons zijn machtige reisgezellen te laten zien, als hem dat mogelijk is!'
Hoofdstuk 188: De waarde van het denken en de lichtgelovigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[3] Ook MIJN LEERLINGEN verwonderden zich bij zichzelf hogelijk over het verstand van de Romein en zeiden: 'Kijk nu eens hoe snel deze uitgesproken heiden alles begreep, terwijl de joden daar beneden nog steeds het bos vanwege de bomen niet zien! Het is toch wel in hoge mate vreemd dat zulke mensen zelfs ter wille van hun grote aardse belang niet vol vreugde het stralende levenslicht willen of kunnen zien!'
Hoofdstuk 205: De wilsvrijheid en de geestelijke opdracht van de mens op aarde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[13] Maar de waarheid herkent alleen hij, in wie de waarheid al thuis is; wie dit licht van de ziel echter niet heeft, kan ook net als jullie dit licht nooit herkennen. Jullie willen de werken en wat deze godmens leert onderzoeken?! Dan vragen wij, Romeinen, jullie, waarmee je dat wilt doen. Wie testen wil moet zich vooraf zelf allerlei kennis en vaardigheden grondig eigen hebben gemaakt. Maar waar moeten jullie je dat ooit eigen gemaakt hebben? In jullie verroeste tempel zeker niet, -en verder zijn jullie ook nergens heen geweest waar jullie iets goeds, nuttigs en degelijks hadden kunnen leren. Jullie oude Schrift begrijpen jullie niet en jullie nieuwe Schrift is geen stuiver waard. En wat kennen jullie nog meer?! Daar jullie dus heel zeker verder niets anders kennen, hoe en waarmee willen jullie dan deze godmens testen? Zeg zelf eens of wij Romeinen jullie niet helemaal door hebben!'
Hoofdstuk 210: De twijfel van de Farizeeën over de Heer als Messias - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[4] Maar ik stel je nu voor de negende maal een vraag en zeg: Hoe konden jullie dat doen, terwijl je er toch geen flauw vermoeden van hebt waaruit het eigenlijke heidendom bestaat? Jullie Schrift begrijpen jullie niet, in jullie God geloven jullie niet, en toch willen jullie rechters zijn over mensen die het belangrijk vinden hun geest te verheffen door elders opgedane ervaringen! Zeg mij eens waarom jullie dat doen!'
Hoofdstuk 215: Het orakel van Delphi. Over het verder leven na de dood - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[1] Daarop zei IK: 'En zalig is ook hij die zich aan Mij niet ergert! Jullie blinde Farizeeën zeggen: 'Als de lucht 's avonds rood is, zal het morgen een mooie dag worden; maar is de ochtend rood, dan zal de dag somber zijn!' Deze tekenen kunnen jullie beoordelen; waarom zien jullie dan de grote tekenen van deze tijd niet, die jullie door Mij gegeven worden? Die tekenen zien jullie ook wel en je begrijpt ze ook; maar vanwege jullie wereldse rijk wil je ze niet aannemen en houd je ook het volk ervan af. En dus willen jullie zelf niet in het hemelrijk, maar laten jullie ook niemand anders erin; en daarom zullen jullie eens ook des te meer verdoemd zijn!
Hoofdstuk 220: Het zich van de wereld afkeren en het Rijk van God - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] Als er maar één keer eens iemand kwam - natuurlijk wel op een manier dat men hem zou moeten herkennen als degene die hij op aarde lichamelijk was, dan zou dat het geloof bevestigen, en de mensen zouden dan ook beslist volgens zijn leer leven. Maar voor zover wij weten is dat nog nooit voorgekomen, en daarom is het ook heel natuurlijk dat de mensen wantrouwig en ongelovig worden. Dat thans en al heel lang de tempel vrijwel helemaal antimozaïsch is geworden, vindt zijn oorzaak voornamelijk in dat wat ik gezegd heb, en komt ook omdat de van ons afgescheiden Sadduceeërs heel openlijk aan geen onsterfelijkheid van de ziel meer geloven. En wie kan hun strikt genomen redelijkerwijs ongelijk geven? En daarom zijn de tempeldienaren dan eigenlijk niet helemaal alleen schuldig aan de slechtheid die nu in de tempel heerst, maar het steeds maar niet kunnen bewijzen van het leven na de lichamelijke dood. Ontbreken daarvoor sterke en overtuigende bewijzen, dan verdwijnt ook vanzelf het geloof in een god; en ook al gelooft men nog aan het bestaan van God, dan heeft men toch geen juiste achting en liefde voor Hem en beschouwt men de geboden die Hij aan de mensen gegeven heeft, als een menselijk bedenksel dat in een bepaalde tijd en voor de in die tijd geldende menselijke levensverhoudingen heel goed kon zijn, maar voor de tegenwoordige tijd nauwelijks meer te gebruiken is. Dat zeg ik niet om ons en de tempel eventueel goed te willen praten; maar het is toch geen onwaarheid dat het zo was en nu ook nog zo is.
Hoofdstuk 224: Het weerwoord van de Farizeeër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
...  3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28  ...