Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1253 resultaten - Pagina 17 van 84

...  5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30  ...
[2] Ik houd je voor wijs genoeg om op deze vraag zonder meer een goed antwoord te kunnen vinden. Bij jullie Joden vind je altijd plaatsen waar mensen leven die door boze geesten bezeten worden. Pas enige weken geleden zag ik er een bij de Gadarenen en dat moet nog de beste geweest zijn, want de andere, die in de donkerste nachten kwalijk huishoudt, moet haast wel bezeten zijn door jullie joodse duivel! De dagduivel was echter voor geen kleintje vervaard, want hele horden mensen konden niets met hem uitrichten. De dingen die hij deed waren huiveringwekkend en om kippenvel van te krijgen. Als deze genoemde bezetene nu mogelijkerwijs van zijn kwaal genezen zou kunnen worden, vertel mij dan eens welke os van een menselijke rechter dan zo blind en dom zou kunnen zijn om de genezen mens alle ontzettende gruwelen te tonen die hij tijdens zijn bezetenheid gepleegd had en hem aan te manen tot tranen van berouwen het beloven van beterschap? Kon die mens er dan wat aan doen dat hij tijdens zijn bezetenheid die gruweldaden had gepleegd?!
Hoofdstuk 70: Zorel rechtvaardigt zijn karakter. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Vóór de extatische slaap zou hij echter ook niet met zo'n gerichte scherpzinnigheid gesproken hebben, maar door deze slaap heeft zijn geest een zekere nawerking in zijn ziel achtergelaten en daarom geeft deze nu zo'n scherpe kritiek. Die scherpzinnigheid zou echter al gauw weer verloren gaan als hij hierna weer terug zou vallen in de oude levenssfeer. Deze behandeling maakt hem echter steeds scherper van oordeel, hetgeen Ik ook speciaal terwille van Mijn leerlingen toelaat opdat zij bij deze gelegenheid i.ets kunnen proeven van de grootst denkbare scherpzinnigheid van het menselijke, wereldse verstand, hetgeen zeer heilzaam voor hen is. Want hoewel zij zeer deemoedige mensen zijn en een hart bezitten dat al erg verstandig is, hebben zij toch zo nu en dan wat zelfgenoegzame gedachten, en ten opzichte daarvan is zo'n mens een voortreffelijke steen des aanstoots.
Hoofdstuk 71: Cyrenius' verwondering over Zorels scherpzinnigheid. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] ZOREL zegt: "Ik vind de les die je mij nu hebt gegeven heel wijs, waarachtig en goed. Het moet allemaal wel zo zijn, anders zou je mij niet mijn meest verborgen daden als uit een boek hebben kunnen voorlezen. Het is dus zeker dat men als mens een nauwelijks voor te stellen volmaaktheid kan verwachten, en deze overtuiging geeft mij thans de meeste voldoening. Ik verlang ook helemaal met naar een volmaaktheid zoals ik die nu bij jou heb waargenomen, om bij andere soortgelijke gelegenheden arme zondaars hun begane zonden voor te schotelen, maar ik zou die toestand willen bereiken terwille van de menselijke volmaaktheid zelf, om daardoor mijzelf een ware troost voor het leven te bezorgen en mij zo in stilte over mijzelf te verheugen! Ik wil nooit leraar of de een of andere rechter zijn, ook al is die nog zo zachtzinnig; als volmaakt mens wil ik slechts dienstbaar zijn, opdat in het vervolg geen mens door mijn domheid enig nadeel zal ondervinden.
Hoofdstuk 77: Zorels besluit om zich te verbeteren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[8] Maar toen Raphaël hem heel dichtbij bracht, was zijn licht zo sterk dat niemand hem kon zien. Hij gaf haast net zoveel licht als de zon op aarde tijdens een zeer korte winterdag, dat wil zeggen die indruk maakte het op de menselijke, lichamelijke ogen. Er bleef Raphaël dus niets anders over dan de lichtsteen meteen op de plaats van bestemming te leggen. Vanaf die plaats verlichtte zijn intense licht de omgeving zo sterk, dat men tot in de verre omtrek alles nog heel goed kon waarnemen.
Hoofdstuk 89: De lichtgevende steen van de Nijlbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[4] Een kind is tot aan het zevendejaar altijd nog veel meer dier dan mens. Want wat bij het kind mens is, ligt voor het merendeel nog in diepe slaap verzonken. Omdat een kind dus veel meer dier is dan mens, heeft het ook alleen maar veel dierlijke en daarbij zeer weinig werkelijk menselijke behoeften.
Hoofdstuk 124: Over het opvoeden van kinderen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Maar dan vraag Ik: Ja, waarom dan, zolang de mensen nog enig geloof hechten aan de onsterfelijkheid van de menselijke ziel?! De oorzaak ligt dieper dan jullie je voor kunnen stellen, Ten eerste wordt deze droefheid veroorzaakt door de vrees voor de dood, en vervolgens nog door veel andere dingen, die Ik jullie echter nu niet in één keer kan en wil noemen, om je niet dan weer met het ene en dan weer met het andere in verwarring te brengen.
Hoofdstuk 127: De vrees voor de dood. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] IK zeg: "Die zullen jullie aanstonds krijgen; luister dus! Het nevelige uiterlijk dat echter altijd nog een menselijke vorm * (* weliswaar gerafeld, maar met de grootte en de globale vorm van een mens (J.L.)) heeft - is het gevolg van de grote benauwdheid van de ziel tijdens het moment van scheiding, waarbij zij van pure vrees en ontzetting enige ogenblikken helemaal buiten bewustzijn raakt.
Hoofdstuk 129: Het scheidingsproces van de ziel van het lichaam. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[6] Dus als de ziel aan de andere zijde al het grove en stoffelijke uit zichzelf wil verwijderen, moet een hogere kracht in haar werkzaam worden; en dat is de kracht die in Mijn woord en in Mijn naam ligt! Want er staat, komende uit de mond van God, geschreven: 'Voor Uw naam zullen zich alle knieën in de hemel, op aarde en onder de aarde buigen!' Dat laatste heeft betrekking op alle menselijke schepselen van de talloos vele andere werelden in de eindeloze scheppingsruimte; want in de hemel wonen de reeds voor eeuwig volmaakte kinderen Gods, -en daarbij enkel en alleen op deze aarde de kinderen Gods in wording. Als echter alleen aan deze aarde dit grote voorrecht is verleend, dan is haar waarde voor God hoger dan die van alle andere hemellichamen; die staan dan moreel onder haar en dus ook hun bewoners, die dan bedoeld worden met' die onder de aarde wonen' .
Hoofdstuk 93: De ontwikkeling van de ziel op aarde en aan gene zijde. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] RAPHAËL komt nu naar voren en zegt: "God is in Zich Zelf eeuwig en oneindig. De oneindige ruimte is alleen van Hem vervuld. Hij, die van eeuwigheid de hoogste, zuiverste en grootste gedachte en de eeuwige, meest volmaakte idee in en uit Zich Zelf is, kan ook slechts zonder onderbreking gedachten vormen in Zijn gehele oneindigheid, en deze is vol van Zijn gedachten. Wij echter (de 'oerengelen'), die al gerijpt zijn sinds naar menselijke begrippen onvoorstelbaar lange tijden en nu zelfstandige levensideeën vollicht, wijsheid, kennis en wilskracht zijn, hebben nog een oneindige hoeveelheid dienende geesten onder ons, die in zekere zin onze armen zijn, en die onze wil kennen en ook meteen uitvoeren.
Hoofdstuk 119: Raphaël toont het scheppen van organische wezens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[5] Als de ziel op het moment van scheiden het verwoeste, verscheurde en verder niet meer bruikbare lichaam verlaat, vibreert zij vaak met trillingen ter grootte van een handbreedte en wel zo snel, dat je kunt aannemen dat zij in een enkel ogenblik duizend maal heen en weer en op en neer gaat. Zolang de ziel zo in trilling is, is het voor een eventuele toeschouwer totaalonmogelijk ook maar iets van de menselijke vorm van de ziel waar te nemen. Na verloop van tijd komt de ziel meer en meer tot rust en wordt daardoor ook als menselijke vorm zichtbaar; is zij echter tenslotte geheel in de rusttoestand gekomen die direkt na de volledige afscheiding intreedt, dan is zij ook meteen in volmaakte menselijke vorm zichtbaar, vooropgesteld dat zij voordien door allerlei zonden niet te veel misvormd is. -Begrijp je dat nu?"
Hoofdstuk 129: Het scheidingsproces van de ziel van het lichaam. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[15] Bij deze zeven begon zich nu ook ter hoogte van de borst een vreemd soort gitzwarte nevel en rook te ontwikkelen, die uitdijde tot tweemaal de grootte van degenen die aan het kruis hingen. Ik ontdekte ook die bepaalde nevelige draad, waarmee de naar buiten gekomen nevel met het nog koortsig en krachtig schokkende lichaam in verbinding stond. De zwarte nevel ging echter niet over in een menselijke vorm, maar in de verschrikkelijke vorm van een grote, geheel zwarte tijger, die echter als met bloed gestreept was. Nadat deze zwarte beesten al gauw hun vorm hadden, begonnen zij meteen op vreselijke wijze tekeer te gaan en zij probeerden zich uit alle macht geheel van het lichaam los te maken. Maar dat ging niet, want de levenssnoeren waren zo taai dat zij met geen mogelijkheid te breken waren.
Hoofdstuk 130: Wat de helderziende Mathaël zag bij de executie van de roofmoordenaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[16] Dat alles werd mij te gek en te afgrijselijk, en omdat het toch al ruim een uur na het midden van de dag was, gingen ik en mijn vader naar huis en pas onderweg vertelde ik mijn vader wat ik allemaal tijdens het verloop van de kruisiging gezien had. Hij bekende mij weliswaar dat hij niets dergelijks gezien had, maar dat hij mijn ogen goed in de gaten had gehouden en uit hun gefixeerde heen en weer glijden goed waargenomen had, dat ik daar iets bijzonders moest zien; daarom geloofde hij mij ook op mijn woord. Hij als geneesheer voor noodgevallen en als filosoof en tevens theosoof ontdekte daarin veel gedenkwaardigs, hoewel hij ondanks al zijn filosofie en theosofie evenveel van mijn verhalen begreep als ikzelf; maar hij nam zich voor tegen de avond toch weer erheen te gaan om door mij nog verdere waarnemingen te kunnen doen en om bij gelegenheid de Sadduceeën eens flink te kunnen zeggen, dat zij grote ossen en ezels waren als zij de onsterflijkheid van de menselijke ziel loochenden"
Hoofdstuk 130: Wat de helderziende Mathaël zag bij de executie van de roofmoordenaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[14] Dat, o Heer, is dan weer een klein verhaaltje uit mijn jeugd, waarbij mij alles wel duidelijk is, - behalve de gestalte van de zielen, die totaal niet op die van een mens leken, en al dat ontelbaar vele ongedierte, dat ik in de vorm van vleermuizen en kleine draken uit die verdoemde mensen zag komen. De grote geest gaf mij weliswaar in die richting enige uitleg door te zeggen dat het slechts uitwassen van de kwade wil waren, maar hoe dat in z'n werk ging, is een heel andere vraag die buiten U, o Heer, vast niemand beantwoorden en uitleggen zal! Als Uw heilige wil het daarmee eens zou zijn, zou U deze beide zaken wel aan ons uit kunnen leggen!"
Hoofdstuk 132: Het einde van de gekruisigde roofmoordenaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[11] Mijn vader zegt, nogmaals glimlachend: 'Ga je gang, ik zal er niets op tegen hebben; integendeel, ik offer graag mijn hebben en houden voor het terugwinnen van het leven van deze oude, godvruchtige, eerzame man, die ik zeer goed ken! En als je van mij verliest, verlang ik van jou alleen maar dat je gelooft in de ware, eeuwig levende God van Abraham, Isaäk en Jacob en aan de volle onsterfelijkheid van de menselijke ziel!'
Hoofdstuk 135: De rabbi probeert de oude Lazarus weer tot leven te brengen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Nu vroeg mijn vader hem of hij mee ging naar Golgotha. Maar hij zei: 'Voor geen goud van de wereld! Ik kan al geen dieren zien sterven of zelfs maar zien slachten, Iaat staan mensen, ook al zouden zij nog meer gruweldaden begaan hebben dan deze zeven! Als er verscheurende beesten in onze buurt komen, goed, Iaat men dan jacht op hen maken om ze onschadelijk te maken, dan heeft men de mensheid daardoor een goede dienst bewezen! Laat men dat ook doen met mensen die voor een vredelievende, menselijke samenleving absoluut niet meer deugen! Laat men ze eenvoudig doden, -maar Iaat men hen niet martelen, want zij kunnen er beslist het minst aan doen dat ze verscheurende beesten zijn geworden! Natuur, temperament, samenloop van omstandigheden en opvoeding zijn altijd de oorzaken van zulke ontaardingen.
Hoofdstuk 131: Kritiek op de Romeinse straffen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
...  5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30  ...