Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1562 resultaten - Pagina 17 van 105

...  5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30  ...
[6] Als wij aannemen dat alle organische wezens ook bezield zijn en de ziel overal het werkende principe is -hetzij meer of minder volmaakt, dat maakt hier niets uit -, dan kan men deze veronderstelling als evidente waarheid aannemen, doordat men logisch op juiste wijze vanuit de werking terug redeneert naar de oorzaak, of van de handelingen naar de kracht,/die wij dan de 'ziel' willen noemen. Afhankelijk van de graad van volmaaktheid en ordelijkheid van de werken van een ziel leidt men dan ook op logische wijze ten eerste haar bestaan en ten tweede haar bekwaamheid af. Vinden wij echter de een of andere chaotische wirwar, wild en ordeloos door elkaar, zonder enige actie of beweging, dus zonder enig spoor van leven, dan denken en zeggen wij: Daar heerst de dood, die van zichzelf totaal onbewust is en wiens bezigheid bestaat uit een volledig tenietgaan, -een verschijnsel dat men in de herfst bij zeer veel bomen en struiken kan waarnemen, wanneer het vroeger zo mooie, goed geordende loof van de boomziel in wilde onordelijkheid naar beneden valt, verdort en in de loop van de winter vrijwel geheel vergaat.
Hoofdstuk 22: Roclus bewijst zijn atheïsme - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[4] Dat is op zichzelf zeker heel loffelijk, maar met het geloof aan een god doet zich een grote moeilijkheid voor; want het is bij hen een volkomen uitgemaakte zaak, dat er buiten de geheime krachten in de natuur eeuwig nergens een god bestaat en zou kunnen bestaan. En daarom is het moeilijk een echte Esseen tot geloof aan een god te brengen. Men moet hem eerst nog veel meer gelegenheid geven om zich helemaal naar hartelust vrij in en over alles en iedereen te uiten. Pas wanneer hij zich helemaal aan je heeft blootgegeven, zal er nog wel iets heel bijzonders met hem te verwezenlijken zijn. Maar nu is hij daarvoor nog niet rijp, omdat er nog veel in hem schuilt waarmee hij tengevolge van zijn achterdocht tegen jouw Romeinse uitoefening van het zwaardrecht nog lang niet tevoorschijn is gekomen.
Hoofdstuk 25: Het karakter van Roclus, zoals de Heer hem ziet - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Of kun jij vloeistof in een bak doen die alleen in je gedachten bestaat en verder nergens, of -als er wel een bak is -deze echter aan alle kanten zoveel gaten heeft, dat ze nauwelijks te tellen zijn? Zal daar ook maar één druppel in blijven? ..
Hoofdstuk 71: Wat aan gene zijde het lot is van de materieel geworden ziel - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] IK zeg: 'iets gemakkelijkers bestaat er vast in de hele wereld niet! Als men Gods werken bekijkt, Zijn goedheid en wijsheid, en men zich nauwkeurig aan Zijn geboden houdt, zijn arme naaste liefheeft als zichzelf, dan heeft men daardoor ook al God boven alles lief!
Hoofdstuk 73: Hoe men God boven alles liefheeft en hoe God graag ziet, dat de mens werkt - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] Wie in vlees is gehuld, zal dit ook weer moeten afleggen, met of zonder pijn, dat maakt helemaal niets uit; want als men het vlees heeft afgelegd, is alle pijn die men op deze wereld voelde, opgehouden. Want de lucht die de ziel van een mens in de andere wereld zal inademen, zal een heel andere zijn dan de lucht van deze materiële wereld hier. Waar geen dood meer bestaat, daar is in feite ook geen pijn, omdat lichamelijke pijn altijd alleen maar veroorzaakt wordt doordat de ziel zich gedeeltelijk van het lichaam losmaakt.
Hoofdstuk 75: Pijn, ziekte en dood - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[11] Zou dat dan echter de vrije wil tot ontwikkeling brengen als zijnde het hoogste goed van iedere mensenziel, en de wil verheffen tot de hoogste kracht van de goddelijke, volkomen vrije wil, waarin alleen het allerhoogste levensgeluk bestaat en kan bestaan?!'
Hoofdstuk 77: Over juiste en onjuiste ijver - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] (ROCLUS:) 'Ik ben veel met joden omgegaan en al hun wetten ken ik wellicht beter dan velen van hen, want er was mij veel aan gelegen deze precies te leren kennen. Een oud spreekwoord zegt weliswaar: 'Wie zoekt, die vindt!', -maar tot op heden is deze spreuk bij mij nog niet bewaarheid geworden; want ik vond steeds alleen dat wat ik niet gezocht heb. Ik heb de echte, ware godheid gezocht en dat deed ik heel ijverig en met veel geldelijke offers, moeite en alle mogelijke inspanning, en dat ook steeds nuchter van geest en verstand, -ik vond echter niets, helemaal niets anders dan menselijk bedrog in vele vormen en gedaanten, waarin geen enkele godheid, ook niet ter grootte van een zonnestofje te vinden was. Overal vond ik in het gunstigste geval het geloof in de patriarchale autoriteit, maar steeds ingekapseld in een compleet oerwoud van mystiek, of in ergere gevallen het lichtzinnig bijgeloof, of in het allerergste geval een waanzinnig geloof onder de dwang van politieke onderdrukking, onder welks vleugels tenslotte zelfs een van nature zeer begaafde geest zich in de modder van de ergste domheden niet meer staande kan houden. In eigen ogen zal hij zich voelen als een huichelaar en een monster; want ten opzichte van de hoge waarde van de menselijke geest bestaat er voor mij niets monsterlijkers en ellendigers dan op gezag van een door een machtige tiran bekrachtigde wet aan te moeten nemen dat overdag alleen de maan schijnt en zorgt dat het dag wordt, en 's nachts alleen de zon; en wie dat niet gelooft, worden als aanvangsstraf voor het ongeloof de ogen uitgestoken, neus en oren afgesneden en de tong uit de mond gerukt.
Hoofdstuk 31: Roclus prijst de goddeloosheid en het niet-bestaan - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[5] Ik kan en wil dat beslist niet slecht noemen; want het schaadt niet als de mensheid een gevoelig geweten heeft, en zekere wassingen en het zuiver houden van het lichaam hebben nog nooit een mens geschaad. Maar mij en mijns gelijken mag men deze niet opleggen als voorschriften van een god die nergens bestaat! Ik en mijn metgezellen weten hetgeen wij weten en niemand kan ons ten laste leggen dat wij voor onze zuivere wetenschap ooit leerlingen hebben geworven. Maar het zal ons toch in het geheim tenminste wel geoorloofd zijn, dat wij een X niet voor een U houden?! Wij zullen nooit iemand te na komen, omdat wij allen mensenvrienden zijn; maar wij vragen ook om ons met rust te laten. Waarom geven de priesters in Jeruzalem nu voortdurend af op ons Essenen? Laat hen zijn wat zij zijn, en wij wat wij zijn; want zij zijn voor het forum van het zuivere verstand geen haar beter dan wij, - en wij uiteraard ook niet beter dan zij. Wij vervloeken hen echter niet, maar betreuren alleen hun grove blindheid. Maar wie geeft hun het recht ons te vervloeken, terwijl wij ons toch zelf de moeilijke opgave gesteld hebben nooit een mens te oordelen en te gronde te richten, maar alleen iedereen met raad en daad te helpen?!
Hoofdstuk 34: Roclus vergelijkt menselijke met goddelijke daden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[3] Of moet men een dergelijk oud en verroest, menselijk bedrog zelfs nog prijzen, om de joodse godheid, die evenals de Romeinse Zeus helemaal niet bestaat, een aangename dienst te bewijzen? Neen, zoiets zal een eerlijke Esseen nooit doen! Wij kennen een ander allerheiligste, en dat is een eerlijk en braaf mensenhart! Daarin zetelt de ware godheid! Deze moet ieder waarachtig en eerlijk mens in zichzelf, evenals ook in zijn medemens, erkennen! Doet hij dat, dan heeft hij ook achting voor de menselijke waardigheid in de medemens. Doet hij dat echter niet, dan geeft hij een erbarmelijk slecht getuigenis van zichzelf en verlaagt hij zich tot beneden het redeloze dier. ja, er kan een God zijn; maar die vindt de mens alleen in de ware levensdiepte van zijn eigen hart, en de naam van deze ware God is 'Liefde'! Dat is de enige, ware Godheid; daarbuiten bestaat er eeuwig geen! Wie deze echt gevonden heeft, heeft het principe van het leven gevonden en zal dan hierdoor nog meer vinden, misschien zelfs een eeuwig onverwoestbaar leven!
Hoofdstuk 35: Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] (RAPHAËL:) 'Overigens wordt een volk dat een grote fantasie bezit ook daarom al nooit te hoog wetenschappelijk ontwikkeld, omdat de te machtige verbeeldingskracht en de daaruit voortkomende fantasie dat altijd zou belemmeren en tegengaan. Het behaagt deze mensen meer om allerlei onnozele beelden in hun fantasie te zien, dan om logisch juist over het een of andere verschijnsel na te denken; overigens komen de strenge boetedoeningen die je gezien hebt niet zo vaak voor als jij denkt en men je verteld heeft. Want een rijke koopt zich ook vrij, en de arme wordt er alleen toe verplicht wanneer hij zich werkelijk aan een belangrijk vergrijp tegen de bestaande wetten heeft schuldig gemaakt. Er bestaat dus in Indië tot nog toe een dergelijke patriarchale orde, dat men daartegen nog niet meteen met bliksem en vuur uit de hemelen kan optreden. Wel bestaat er een ongehoord grote dosis aan dwaas bijgeloof, dat binnen de perken gehouden moet worden; maar omdat een dergelijk bijgeloof bij al die volkeren die een levendige fantasie hebben altijd rijkelijk voorhanden is, kan men daartegen ook niet meteen met alle geweld optreden.
Hoofdstuk 39: De gevaren van hoge wetenschappelijke ontwikkeling - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] RAPHAËL zegt: 'Dat ik me in jullie gezelschap bevind, is niet mijn wil maar die van de Heer, en daar moeten wij evengoed aan gehoorzamen als jullie en alle geschapen wezens, van welke soort dan ook. Een klein verschil bestaat alleen in het feit, dat wij aan de wil van de Heer niet als blinden maar als zienden gehoorzamen, terwijl alle andere schepselen geheel blindelings moeten gehoorzamen aan de wil van de Heer .
Hoofdstuk 82: Over de wonderen van Raphaël - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] En tussen mij en jullie bestaat het verschil, dat ik als een geest die eveneens een volkomen vrije wil heeft gekregen, de wil van de Heer geheel tot mijn hoogst eigen wil heb gemaakt; terwijl het jullie tot nog toe amper bewust is, dat er een Heer bestaat. Van het kennen van Zijn wil kan nu nog geen sprake zijn; want deze zullen jullie pas nader leren kennen door dat geschrift, dat ik voorheen zelf voor jullie volgens de wil van de Heer heb geschreven en aan jullie heb overhandigd.
Hoofdstuk 82: Over de wonderen van Raphaël - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[15] Uit wat ik nu gezegd heb moetje welopmaken, dat ik ondanks dat ik zo veel eet, toch geen wezen ben waar men bang voor moet zijn, en dat er tussen ons niet zo'n groot verschil bestaat als jij voorheen hebt gedacht, maar dat we nu al ongeveer op gelijk niveau staan, ja, dat jij, omdat je nu al een mens met een lichaam bent, mij al een belangrijke stap vóór bent! Zeg me nu, of ik ten opzichte van jou nog te vergelijken ben met een olifant in het gezelschap van een mug! Is het nog nodig dat ik jullie verlaat omdat ik je niet aansta, of zal ik als dertiende toch nog maar als leraar bij jullie blijven?"
Hoofdstuk 83: Levensvervolmaking en wonderkracht door de liefde tot God en de naaste. Ware en valse profeten - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[2] Tegenover zichzelf kan hij zo streng zijn dat dit alle menselijke begrippen te boven gaat, omdat aan hen die dit zelf uit vrije wil doet, geen onrecht geschiedt; aan de andere kant zien we bij de Indiërs weer het goede verschijnsel, dat er bij hen geen slechte lasterlijke praat en geen verraad bestaat. Niemand klaagt zijn naaste aan en onder de vele miljoenen mensen is er niet één die leedvermaak kent! Dit is ook de oorzaak, dat de Indiërs op hun eigen wijze zo'n oud volk zijn geworden en erg ouder zullen worden. In de loop der tijden, als er vreemde volkeren bij hen komen die hun een andere religie en andere zeden en gewoonten bij zullen brengen, zullen zij ook onrustiger en ontevredener worden, zichzelf niet meer tot rechter zijn en geen boete meer doen; in plaats daarvan zullen zij recht spreken over anderen, hen vervolgen en de zwaarste boetes opleggen. Het zal niet lang duren of ze zullen zijn zoals de Farizeeën in Jeruzalem, die hun gelovigen de ondraaglijkste lasten opleggen en over iedereen een oordeel uitspreken; maar boven zich dulden ze absoluut. geen rechter en zelf raken ze geen enkele last aan, zelfs niet met het puntje van hun pink! Vind jij dat goed of zelfs beter dan hetgeen je bij de onschuldige Indiërs hebt gezien?"
Hoofdstuk 42: De staatsorde van de oude Indiërs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
[1] (RAPHAËL:) 'Kijk, voorbij Indië, aan de andere kant van de hoogste bergen van deze aarde, bestaat nog een heel groot keizerrijk dat minstens vijf maal zoveel mensen telt als het Romeinse rijk. Al die mensen hebben bijna dezelfde godsdienstige opvattingen als de Indiërs. Ze leven in de grootste rust en orde, ze zijn zeer matig, nuchter, tevreden, werkzaam, volhardend en vol blinde gehoorzaamheid tegenover hun leraren en leiders en hun keizer is hun absolute heer. Waakzaam zorgt hij ervoor dat er nergens een vreemdeling zijn grote land kan binnendringen. Met het oog hierop is zijn hele land dan ook op de plaatsen waar de grens merendeels door vlak land loopt, door middel van een kolossale muur van de aangrenzende landen van de aarde afgesneden, waar geen enkel vijandelijk leger overheen kan komen. Deze muur is ook overal voorzien van torens, waarin een sterke wacht voortdurend uitkijkt, die sterk genoeg is om iedere vreemde, die in de buurt komt, zonder meer terug te sturen.
Hoofdstuk 43: De religieuze band tussen Indië en China - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)
...  5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30  ...