Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

6281 resultaten - Pagina 17 van 419

...  5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30  ...
[10] Toen keken de Farizeeën elkaar aan en zeiden: 'Wat betekent dat, wat zal hij doen? Hoe komt hij in het midden van de aarde? Waar is dat? Dat is toch eigenlijk overal en nergens! Wie weet dan hoe groot de aarde is en waar haar midden is? Die mens is gek, of een boze geest wil hem in zijn macht krijgen! Men zegt toch, dat ieder mens, voordat hij gek wordt een aantal wonderen kan doen. Hoe komt hij erbij om zich met Jona, die in Ninevé gepredikt heeft, te vergelijken?!'
Hoofdstuk 186: Eén met de duivel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Terwijl Ik Mij nog onderhield met het volk, kwam moeder Maria met Mijn broeders; want in het huis van Kisjonah had zij gehoord dat Ik naar Jesaïra gevaren was en Mij daar ophield. Dat was voor haar een voetreis van een halve dag, en omdat ze zeer vroeg 's morgens van huis was weggegaan, was ze maandag 's middags in Jesaïra.
Hoofdstuk 188: Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders. (24.5.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Ik zeg: 'Wel, Maria is zijn tweede vrouw, hem door de tempel als vrouw gegeven; maar de beide mannen die bij haar zijn, zijn de zonen van Jozefs eerste vrouwen die zetten nu zijn handwerk voort. Maar Ik ben lichamelijk de zoon van Maria en Mijn naam is Jezus!'
Hoofdstuk 189: Duivelse aanval. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Onze kleine bezitting is verloren; de slechte Farizeeën hebben haar in beslag genomen en zij hebben onze woning samen met de tuin vol gewassen aan een vreemde verkocht! Weet Je, ik en Je broers en zusters zijn niet meer zo jong om het zware daglonerswerk te doen; en ook al zouden we dat willen, dan hebben deze slechte tempelheersers onder bedreiging van zware straffen alle Joden toch verboden om ons wat voor werk dan ook te geven, en evenmin een aalmoes! Wat moeten we nu doen, en waar moeten we van leven?!'
Hoofdstuk 190: De leer van het Rijk der hemelen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Dan zeggen Baram en Kisjonah tegelijk: 'Hooggeëerde moeder, die God de eindeloze genade heeft waardig bevonden, om door haar de allerhoogste zoon van alle hemelen in deze slechte wereld te laten geboren worden, maakt u zich daar maar geen zorgen over! Kijk, in de eerste plaats zijn wij staatkundig gezien geen Joden meer, maar naar buiten toe zijn wij Grieken, hoewel wij in onze harten echte Mozaïsche Joden zijn! Beiden zijn wij - de Heer zij alle lof - rijk; kom daarom met al uw verwanten bij ons wonen, en u zult niets te kort komen!'
Hoofdstuk 190: De leer van het Rijk der hemelen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[24] Ik spreek echter alleen maar over het geestelijke en niet over de materie, want het zou welonrechtvaardig zijn als men bij de weinig bezittende het kleine bezit weg zou nemen en het aan een rijke zou geven, wiens voorraadschuren en kamers toch al te vol zijn. Daarom betreft alles waarover Ik nu spreek, alleen maar het geestelijke en niet de materie, waarvoor slechts een dwingende en harde wet kan en mag gelden tot de tijd van haar eens komende ontbinding. Is dit nu duidelijk?'
Hoofdstuk 191: De gelijkenis van de zaaier. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Maar zo zal het ook aan het einde der wereld gaan: de engelen zullen er op uit trekken en de slechten scheiden van de rechtvaardigen (Matth.13:49) en zij zullen hen in de vuuroven van hun eigen boze hart werpen, en daar zal een groot gehuil en geklapper met de tanden zijn (Matth.13:50), hetgeen de echte duisternis is voor de slechte ziel, die daarna met haar verbrande wereldse verstand zoeken zal naar dingen om haar slechte liefde te bevredigen, maar nooit iets vinden zal!' - En Ik vroeg de over dit beeld wat piekerende leerlingen na een poosje: 'Hebben jullie dit beeld ook helemaal begrepen?'
Hoofdstuk 199: De gelijkenis van de grote parel en het net. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] In deze mededeling wordt U door Jeruzalem op een zodanige wijze als volksbedrieger, verleider en opruier in opspraak gebracht, zoals dat tot op heden, zo ver ik weet, nog met geen mens gebeurd is. De dochter van Jaïrus zou helemaal niet dood-- zijn geweest toen men U riep om haar te genezen of uit de dood op te wekken, maar ze was helemaal gezond geweest en had, om U te beproeven, alleen maar gesimuleerd! Toen U' kwam en 'talitha kumi' tegen haar zei, werd het de overste geheel duidelijk dat U een bedrieger was en geen verstand had van de echte geneeskunde; want als U als een genezer een mens en zijn kwalen had kunnen beoordelen, dan zou U op het eerste gezicht al gezien hebben dat het meisje niet alleen niet dood, maar daarbij ook nog kerngezond was!
Hoofdstuk 189: Duivelse aanval. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] En Ahab voegt daar nog aan toe: 'Voor mij zijn de bedorven en zieke vissen voornamelijk de Farizeeën en al die theoretiserende schriftgeleerden, die steeds maar hun oude rommel te koop aanbieden en de hele natuur en haar vruchtbaarheid loven, maar het heerlijkste van het heden verachten en vervolgen! Dat zijn toch zeker bedorven en zieke vissen? Hoe moet je het anders noemen, als je met je verstand Farizeeër en schriftgeleerde bent en daarom denkt dat je iets beter bent dan alle andere mensen, en dan daarvoor nog offers en belasting eist van de merendeels betere broeders en zusters, en tevens nog een leeg en steenhard gevoelloos hart hebt?!
Hoofdstuk 199: De gelijkenis van de grote parel en het net. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Nu vraag Ik de beide mensen uit Sichar om Mij te vertellen met welk verzoek zij hierheen gekomen zijn. En Jonaël, die voor beiden het woord doet, zegt: 'Heer, U heeft al eerder de kern aangeroerd, en daarover gaat het dan ook! Het is echt haast niet te geloven, dat mensen, die toch samen met ons de blijvende grote tekens van Uw puur goddelijke macht zien, zo slecht kunnen zijn! Ze erkennen de waarheid en vervolgen haar dan, juist omdat ze dat als waarheid moeten erkennen! Ze hebben mij verjaagd; als broeder Jaïruth mij en mijn familie niet opgenomen had in zijn huis, dan zou ik dakloos zijn!
Hoofdstuk 200: Bescherm ons daarvoor, o Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Hoe moeilijk zal het zijn voor degene die veel heeft, om zich eenmaal daarvan los te maken, en hoe licht zal diegene afscheid nemen van de wereld, die geen goederen uit haar schoot bezat en nog bovendien terwille van Mijn naam overal werd vervolgd! Die veracht de wereld, en hij zal zeker niet om haar treuren als hij, terwijl hij het hemelrijk helder voor zich ziet, deze duistere verderfelijke wereld verlaat.
Hoofdstuk 201: Twee redenen voor Gods afzijdigheid. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Weet, dat zoals het goud in het vuur niet verandert en pas daarin haar grote waarde krijgt, zo moet het ook gaan bij jullie, die werkelijk Mijn leerlingen en volgelingen willen zijn; want Mijn rijk, waarvoor wij allen nu werken, is niet van deze wereld, maar van die grote eeuwig onvergankelijke, die op dit aardse, materiële, korte proefleven volgt!
Hoofdstuk 201: Twee redenen voor Gods afzijdigheid. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Omdat Ik jullie het eerst Mijn geest gaf, moeten jullie niet denken dat je een haar beter bent dan welk ander mens ook, en die gave mag ook geen reden voor een speciale functie zijn, zoals bij de heidenen en de tweemaal zo duistere Joden en Farizeeën, maar jullie hebben slechts één Heer; jullie zijn als broeders en zusters allen evenveel waard, en daarin mag onder jullie nooit een onderscheid zijn!
Hoofdstuk 202: De ware vrije kerk. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] En Ik stond hen dat toe en zei: 'Toen Ik jullie daarnet zei, dat je meteen weer naar huis moest gaan, doelde Ik meer op de bereidwilligheid van jullie hart en haar begrip, dan op de wens dat jullie nu op dit ogenblik direkt hiervandaan naar Sichar zouden gaan; en dus kunnen jullie best die paar dagen die Ik hier nog bij Mijn vrienden zal doorbrengen, hier blijven.'
Hoofdstuk 203: Lofrede van Jonaël. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Er waren eens twee broeders, die een moeder hadden die veel schatten bezat. Beiden hielden heel veel van hun moeder, en wel zodanig, dat de moeder niet kon vaststellen welke van de twee het meest van haar hield, zodat ze aan hem het grotere erfdeel kon geven. Maar alleen de ene hield echt van haar; de andere had het slechts voorzien op het grote erfdeel en daarom was hij zeer attent voor de moeder en was daarbij niet zelden de broer, die echt van zijn moeder hield, voor.
Hoofdstuk 204: Gelijkenis van de moeder met haar twee zonen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30  ...