Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

614 resultaten - Pagina 19 van 41

...  7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32  ...
[17] Eén van..hen zei: 'Heer en Meester! Hoe kunt U nu een wijngaard hebben, terwijl U toch eerst gezegd hebt dat U nog geen steen bezit om onder Uw hoofd te leggen?'
Hoofdstuk 125: Het verzoek van de leerlingen van Johannes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[9] Of men zou al het water in steen moeten veranderen! Maar waar zullen in dat geval alle levende schepselen, zoals planten en dieren, hun belangrijkste en allernoodzakelijkste voeding dan vandaan halen? Opdat de zee echter blijft zoals ze is, evenals alle andere wateren, moeten ook de winden en de stormen blijven, waardoor de zee constant in onrust en de daaruit voortvloeiende werkzaamheid in stand gehouden wordt, opdat ze haar levenszout niet naar de bodem laat zakken en vuil wordt en gaat stinken als de pest.
Hoofdstuk 162: De ordening in Gods huishouding - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[18] Maar wanneer dat zo is, kan God er dan iets aan doen als de mensen, die in het bezit zijn van hun volkomen vrije wil, zich van God afkeren en een leven leiden volgens hun wereldse liefde? Of zou God ten gevolge van Zijn liefde, goedheid, wijsheid en macht soms voortdurend al die ellende en nood onder de mensen niet moeten laten bestaan? Luister, als God die niet zou toelaten, dan zou het er onder de mensen al heel gauw nog afgrijselijker uitzien dan nu! Wat zou er in de loop van de tijd van de mensen worden? Niets anders dan een uiterst grof en volkomen geestloos en levenloos onbehouwen werkstuk, net als de heidense afgoden van steen, metaal en hout!'
Hoofdstuk 181: Natuurfilosofische opvattingen (12.6.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] (De Heer:) 'Jullie weten dat iemand die rijk aan aardse goederen geworden is, meestal ook in zijn hart tot een steen van gevoelloosheid en liefdeloosheid is geworden. Wat interesseren hem de vele duizenden andere mensen, die door honger, dorst en nog andere kwaden gekweld worden; want hij is nu eenmaal uitstekend verzorgd, heeft nog nooit honger en dorst gevoeld en heeft een overvloed aan schatten om zichzelf ieder ander genoegen te verschaffen, zodat hij nooit enige verveling of een ander ongenoegen te proeven krijgt.
Hoofdstuk 182: Over komende dingen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Toen wij ons met z'n allen bovenop de heuvel bevonden, waar veel plaats was ging Ik op een klein rotsblok staan dat midden op de heuvel lag en precies een halve manslengte hoog was, en op dit punt, waar alle aanwezigen Mij goed konden zien en horen, zei Ik: 'Luister! Op deze steen, waar Ik nu op sta, stond eens Mijn knecht Jozua! Het is weliswaar voor de mens niet van levensbelang, maar toch doet het geen enkele ziel kwaad als zij thuis is in de geschiedenis van de oudheid, want een ziel die goed thuis is in de geschiedenis van de tijden en volkeren zal niet zo gemakkelijk tot bijgeloof vervallen als een ziel, die geen juiste kennis heeft van de oudheid en daarom alles ofwel naar het rijk der fabelen verwijst die voor haar geen waarheid zijn, ofwel naar het terrein van het bijgeloof, waarvan een mens dan weldra gemakkelijk alles letterlijk aanneemt, wat hij ergens aan bijzonders gehoord heeft.
Hoofdstuk 188: De Heer met de Zijnen op de heuvel Araloth (26.6.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[1] Toen de overste dat van Mij gehoord had, bedankte hij Mij van ganser harte; want daardoor was er een zware steen van hem afgevallen. Terwijl wij dit belangrijke gesprek met elkaar voerden, bereikten wij ook onze herberg, waar reeds een rijkelijk en welbereid ochtendmaal op ons wachtte. Wij gingen dan ook direct aan de grote voor ons gedekte tafel zitten, die vol stond met voedsel en dranken. Ik dankte, zegende de spijzen en de wijn, en vervolgens namen wij in een opgewekte stemming het ochtendmaal met mate tot ons, waarover de waard en zijn vrouw, die het maal voor ons bereid had, zich erg verheugden.
Hoofdstuk 201: De genezing van de zieken van de overste der Essenen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Ik zei tegen de Joodse Grieken: 'Geef hun van jullie overvloed;. want zij zijn net zo arm in de wereld als Ikzelf, die nog geen steen als Mijn eigendom bezit, die Ik als zodanig onder Mijn hoofd zou kunnen leggen!Vossen hebben hun holen en de vogels hun nesten; maar deze armen bezitten niets behalve zichzelf en hun schamele kledij. Schenk hun dus iets!'
Hoofdstuk 1: De Heer ontmoet een groep arme bedevaartgangers (ca. 17.8.1861) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[3] Als nu een slecht mens zijn slechte maat vol heeft gemaakt houden alle verdere vermaningen ook op, en dan zinkt hij vanaf dat moment steeds dieper weg in een steeds donkerder nacht en harder gericht van zijn reeds dode leven en bestaan, en door Mij wordt hij niet anders bezien dan een steen, waaraan geen leven maar alleen het gericht en de eeuwige dwang van Mijn wil zichtbaar is, die de ouden de 'toorn Gods' noemden.
Hoofdstuk 30: Over de maat van goed en kwaad - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[4] Hoe lang een heel harde steen echter nodig zal hebben, voordat hij ook maar enigszins zachter wordt tot een soort aarde die nog lange tijd onvruchtbaar is, dat is een vraag die de meest volmaakte engel die zich in het hoogste hemelse licht bevindt zelfs niet kan beantwoorden; want dat weet alleen de Vader, die in Mij is, zoals ook Ik in Hem.
Hoofdstuk 30: Over de maat van goed en kwaad - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[1] Ik zei: 'Waar je Mij nu om hebt gevraagd, heb Ik nu reeds gedaan en daarom zul je gemakkelijk verder kunnen gaan! Want voor wie Mijn levenslicht schijnt, die zal met zijn voeten onderweg niet gemakkelijk meer tegen een steen stoten en hij zal de doornen weten te vermijden. Wie met Mij wandelt, heeft overal al een goed gebaande weg; wie echter zonder Mij wandelt naar het rijk Gods, dat het innerlijke rijk van het leven en alle waarheid is, heeft een lange, smalle en zeer doornige weg te gaan, zoals dat bij heel veeloude wijzen van alle volkeren op aarde het geval was en ook in de toekomst het geval zal zijn en blijven.
Hoofdstuk 58: Het navolgen van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[11] Ik zei: 'Waarlijk, waarlijk Ik zeg jullie: datgene waar jullie de Vader in Mijn naam om zullen vragen, zal jullie ook gegeven worden! Waar is er een vader onder de mensen, die toch meestal alleen maar slecht zijn, die een kind dat hem om een stuk brood vraagt, een steen, of een dochter die hem een vis vraagt, een slang zou geven?
Hoofdstuk 74: De betekenis van het handelen volgens Gods woord - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[8] Daarop zei de schriftgeleerde: '0 Heer en Meester, Uw wijsheid is onmetelijk, en vergeleken bij U zijn wij mensen zo blind als een steen! Nu zie ik pas duidelijk in wat de reden is van het algehele verval van geloof en vertrouwen in God, en ik zie ook in dat het in de toekomst met deze licht en levensleer van U precies zo zal gaan als nu met de leer van Mozes en de profeten, en dat Uw liefde en erbarmen U er werkelijk weer toe zullen brengen opnieuw op deze aarde tot de mensen te komen. Nu is het alleen de vraag of U weer zoals deze keer of misschien op een andere, alleen aan U bekende manier zult wederkomen! Zou U ons dat niet nader willen aanduiden?'
Hoofdstuk 93: Over de wetenschap der overeenstemmingen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[15] Toen Ik dat tegen de verzoeker zei, zei hij tegen Mij: 'Heer en Meester, als U wat Uw lichaam betreft werkelijk Gods Zoon bent, laat U dan vanaf deze hoogte naar beneden vallen, dan zal God Zijn engelen zeker gebieden U op hun machtige handen te dragen, opdat U met geen enkel lichaamsdeel tegen een steen stoot!'
Hoofdstuk 134: De Heer vertelt over Zijn verzoeking in de woestijn (Matth. 4:1-11) De Heer in Jesaïra - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[6] Ik zal het mijzelf nu tot de voornaamste taak van mijn leven stellen om Zijn eer, Zijn goddelijkheid en Zijn waarlijk heiligste naam luid tegenover iedereen te belijden; want elke vrees voor de domheid en slechtheid van alle wereldse mensen heeft mij nu geheel en al verlaten. Wie zal zich tegenover mij handhaven met de leugen, als ik hem de waarheid als een brandende doornstruik in het gezicht slinger, zoals vroeger de herder David de reus Goliath een steen tegen zijn trotse voorhoofd slingerde, die hem tegen de grond sloeg?
Hoofdstuk 140: De moedige bootsman (6.3.1862) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
[6] Tóen vroegen jullie je af, evenals nu, waarom dat eigenlijk op die manier door God toegelaten wordt. Ik heb jullie echter ook al vaak, zoals ook deze keer, laten zien dat Ik de mensen, aan wie een volkomen vrije wil, een vrije zelfbeschikking is gegeven, met Mijn almachtige wil niet zo kan en mag leiden als al het overige geschapene, klein en groot, in de hele oneindigheid; want als Ik dat zou doen, zou de mens geen mens zijn, maar net als een dier of plant of steen, die door Mijn almacht gericht is. Hopelijk zullen jullie dat nu wel inzien en begrijpen en Mij niet zo gemakkelijk meer dingen vragen, die voor iedereen die ook maar enigszins helderder denkt toch voor de hand liggen.
Hoofdstuk 71: De laatste tijd vóór de wederkomst van de Heer (Luc. 17:37) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)
...  7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32  ...