Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

15542 resultaten - Pagina 19 van 1037

...  7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32  ...
[6] De overste zegt: 'Als die kerels nog tien jaar zo doorgaan, dan zullen er in Judéa niet veel mensen in leven blijven. Het is maar goed dat er in hun hoge raad een gematigd persoon zit, anders was er niet lang nadat U zo dapper de tempel gereinigd heeft van het gespuis, een kolossale herrie ontstaan! Maar een echt rechtschapen man, Nicodémus genaamd, is het gelukt om deze kerels, waarvan er nu al bijna net zoveel zijn als er gras is op de aarde, in toom te houden. Het was bijna om je dood te lachen, hoe buitengewoon slim hij het voor elkaar kreeg hen te doen geloven, dat deze tempelreiniging met opzet door God werd toegelaten om Zijn dienaren daardoor veel geld te verschaffen, ten nadele van de verkopers, wisselaars en duivenverkopers, die behalve hun kleine plaatshuur nooit een offer in de tempelkas deden terwijl ze toch het meeste geld van heel Jeruzalem bezaten! De meesten waren het daar mee eens, en sommigen zeiden zelfs: 'Nu, laat die op het volgende feest maar weer komen met zijn toverkracht; we kunnen hem gebruiken!' Maar degenen, die zelf in de tempel als bijverdienste ook via vertrouwde agenten wisselhandel bedreven hadden, waren het natuurlijk met deze wens helemaal niet eens. Maar desalniettemin sta ik er toch voor in, dat U wegens een eventuele tempelreiniging bij een volgend feest door het gespuis geen haar gekrenkt zal worden; want U heeft hen de laatste keer aan een aanzienlijke som gelds geholpen. Wanneer U daarom bij een zelfde gelegenheid weer eens naar Jeruzalem zoudt gaan, sluip dan maar heel in het geheim naar binnen, anders zult U de tempel van zelf al gereinigd vinden; want deze kooplui, wisselaars en veehandelaren hebben naar alle richtingen spionnen uitgestuurd, die al Uw doen en laten in de gaten moeten houden, net zoals de ons bekende ontzettend slechte tempeldienaars dat doen. Degenen, die ik onderweg gevangen liet nemen, waren voornamelijk dat slag kerels en ik geloof niet dat er ook maar twee eerlijke bij waren!
Hoofdstuk 88: Overste Cornelius en de tempelreiniging. (4.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Van de leerlingen, die Mij van Bethabara, waar Johannes doopte, gevolgd waren, ging alleen Thomas naar huis met het voornemen daar nog meer volgelingen voor Mij te werven, wat hij dan ook deed. Maar daaronder was ook een zekere Jood, die geen oorspronkelijke Galileeër was, genaamd Iskariot, die Mij later verried. Deze was tot aan dat bepaalde moment de ijverigste van al Mijn volgelingen. Hij speelde voor betaalmeester, betaalde overal alles en gedroeg zich een beetje als kwartiermeester en leider op die plaatsen, waar Ik vervolgens heentrok. Maar hij wist in het geheim ook goede munt te slaan uit Mijn daden en leringen, en deze geldhonger veranderde hem tenslotte in dat, wat hij geworden is, namelijk een verrader van Mij! Petrus en de andere leerlingen, die Mij ook reeds vanaf Bethabara gevolgd waren, bleven echter.
Hoofdstuk 89: Twee rustdagen in Kana. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Petrus zei, toen Ik hem vroeg, of hij ook niet voor een paar dagen naar huis wilde gaan: 'Heer, alleen de dood of een bevel uit Uw mond kan mij van U scheiden! Ik heb Thomas een opdracht meegegeven voor mijn zoon Markus, dat hij hierheen moet komen, want omdat hij bijna net zo goed schrijft als Matthéus, zou hij hier goed te gebruiken zijn! Dat is dan ook alles, wat ik nu in mijn huishouding te regelen heb; voor al het andere zorgt U toch al, mijn Heer en mijn God!' Ik zeg: 'Niet zo luid, Mijn Simon Petrus; want we zijn hier niet in Sichar! Er zijn hier sommigen, die nog niet zo ver zijn als jij; die zouden zich kunnen ergeren. Daarom is het voldoende als je Mij van nu af aan 'Heer' noemt; dat andere moet je maar zolang in je hart, dat Mij welbekend is, bewaren!'
Hoofdstuk 89: Twee rustdagen in Kana. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] (En er was een vorstelijke persoon, wiens zoon te Kapérnaum ziek lag. Deze vernam, dat Jezus uit Judéa naar Galiléa kwam en ging naar Hem toe en vroeg Hem, of hij af wilde dalen en zijn zoon helpen; want deze was doodziek. Joh. 4:47) Toen wij op weg wilden gaan, kwam Mij hardlopend en haast buiten adem een man tegemoet, die van koninklijke afkomst was en een naaste bloedverwant van de overste, die een paar dagen te voren naar Kapérnaum ging. Deze man had van de overste gehoord, dat Ik van Judéa weer naar Galiléa terug was gekomen. Hij had een enig zoon, die opeens door een kwade koorts werd overvallen, en toen de dokter in Kapérnaum de zieke zag besefte hij ogenblikkelijk, dat deze niet meer te redden was. De vader van de jongen was ontroostbaar en wist van verdriet niet wat hij doen moest. Toen kwam Cornelius, de overste, naar hem toe en zei: 'Broer, er is nog één mogelijkheid! Van hier naar Kana is voor een goede loper nauwelijks een uur gaans. Daar bevindt zich de beroemde genezer Jezus uit Nazareth! Ik heb Hem Zelf op mijn reis hierheen daar aangetroffen en gesproken! Hij zal daar zeker nog zijn; want Hij heeft mij beloofd, van daaruit rechttoe rechtaan naar mij in Kapérnaum te komen en mij te bezoeken! Wat Hij belooft, dat doet Hij ook zonder enige twijfel! Omdat Hij echter tot nu toe nog niet is gekomen, is Hij beslist nog in Kana! Ga daar zo snel mogelijk persoonlijk heen en vraag Hem, of Hij bij je zoon komen en hem helpen wil! En ik sta er voor in, dat Hij direkt komt en je zoon zal helpen!'
Hoofdstuk 90: De genezing van de vorstenzoon. (5/6.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Zodra de vorstelijke persoon dat van zijn broer Cornelius hoort, snelt hij in aller ijl naar Kana en komt dan ook, zoals reeds hierboven vermeld, helemaal buiten adem in Kana aan, op het moment dat Ik de eerste stap voor de verdere reis zette Nauwelijks bij Mij aangekomen, valt hij voor Mij neer en smeekt Mij om toch zo vlug mogelijk met hem naar Kapérnaum te gaan, omdat zijn enige zoon, die zijn alles is, al met de dood worstelt en er in Kapérnaum geen dokter is die hem helpen kan. Als Ik niet zo snel mogelijk met hem mee zou gaan, zou zijn zoon zeker sterven voordat Ik in Kapérnaum zou zijn, als zijn zoon al niet nu reeds gestorven zou zijn!
Hoofdstuk 90: De genezing van de vorstenzoon. (5/6.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] (Jezus zegt tot hem 'Ga heen, uw zoon leeft" De mens geloofde het woord, wat Jezus tegen hem sprak, en ging heen. Joh. 4.50) Ik zeg: 'Vriend, zo'n geloof ben Ik in heel Israël nog niet tegen gekomen! Ga getroost naar huis; het zal geschieden zoals je gelooft! Je zoon leeft!' En de vorstelijke persoon ging huilend van vreugde en dankbaarheid naar huis; want hij geloofde rotsvast in Mijn woord. Ik bleef nu deze avond en de volgende dag echter nog in Kana, hetgeen de gastheer erg veel genoegen deed. (En terwijl hij afdaalde, ontmoetten zijn knechten hem, verkondigden hem en spraken: 'Uw kind leeft" Joh. 4.51 )
Hoofdstuk 90: De genezing van de vorstenzoon. (5/6.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] (Toen merkte de vader, dat het op hetzelfde uur was, toen Jezus tegen hem had gezegd: 'Uw zoon leeft!' En hij geloofde met zijn gehele huis. Joh. 4:53) Toen hij dat van zijn knechten hoorde, rekende hij het na en stelde vast dat het precies op het moment gebeurd moest zijn, waarop Ik tegen hem gezegd had: ' Je zoon leeft'. Rustig liep hij toen verder naar huis. En toen hij daar aankwam, kwam overste Cornelius hem al met de geheel gezonde en opgewekte zoon tegemoet en zei tegen hem: 'Nu broer, heb ik je naar de echte genezer gezonden of niet?!'
Hoofdstuk 90: De genezing van de vorstenzoon. (5/6.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] (De vorstelijke persoon zei tegen Hem: 'Heer! Daal af, voor mijn zoon sterft!' Joh 4:49) Nu schreeuwt de vorstelijke persoon het uit: 'O Heer, praat hier niet zo lang met mij arme; U ziet toch dat ik geloof, anders was ik niet tot U gekomen! Ik smeek U, o Heer, kom slechts onder het dak van mijn huis, en mijn zoon zal leven! Als U echter treuzelt, dan zal hij gestorven zijn nog voor U er zijn zult! Begrijp me dan toch, ik heb veel knechten in dienst, en als ik tegen de één of tegen een ander zeg: Doe dat, of doe dit, dan zal hij dat doen. Als ik niet volledig in U geloofde, o Heer, dan had ik één van mijn knechten naar U toegestuurd! Maar omdat ik onvoorwaardelijk in U geloof, daarom kwam ik zelf; want mijn hart zei mij: ' Als ik U maar vind en zie, dan wordt mijn zoon gezond!' Heer, ik geef het toe, dat ik helemaal niet waard ben dat U onder mijn dak zou komen, - maar, als U slechts één woord wilde spreken, dan zou mijn zoon gezond en levend worden!'
Hoofdstuk 90: De genezing van de vorstenzoon. (5/6.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] De vorstelijke persoon zegt: 'Nu goed, gisteren heb ik overdag je raad opgevolgd en daarom wil ik ook nu in de nacht naar je raad luisteren en die opvolgen!'
Hoofdstuk 90: De genezing van de vorstenzoon. (5/6.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] (Hier moet naar aanleiding van het woord 'gisteren' een kleine verklaring bijgevoegd worden om haarkloverijen te voorkomen. Het was namelijk zo, dat de dag, speciaal in Galiléa, slechts duurde tot de zonsondergang. Na de zonsondergang sprak men over de afgelopen dag al als 'gisteren'. Met zonsondergang begon de eerste nachtwake voor de komende dag; een nachtwake duurde net zo lang als drie uren bij ons, en een uur overdag was in de zomer haast zo lang als twee uren bij ons en in de winter nauwelijks één, want de tijd tussen zonsopgang en zonsondergang moest altijd twaalf uren duren, of de zon nu lang of kort aan de hemel stond. Als daarom hier gezegd wordt, dat de vorstelijke persoon in één uur van Kapérnaum naar Kana ging, dan zou dat met onze tijdrekening neerkomen op bijna twee volle uren. -Deze korte ingelaste uiteenzetting is hier even noodzakelijk, omdat anders verscheidene voorvallen in dit Evangelie nauwelijks goed te begrijpen zouden zijn, omdat de overeenkomstige tijdsaanduidingen alleen op de toenmalige en niet op de huidige tijdsrekening betrekking hebben.)
Hoofdstuk 90: De genezing van de vorstenzoon. (5/6.10.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] (Dit was het andere teken, dat Jezus deed, toen Hij uit Judéa naar Galiléa kwam. Joh. 4:54) De volgende dag in Kana zei Ik tegen Johannes, die het eerste teken tijdens de bruiloft in Kana opschreef, dat hij dit tweede teken in deze zelfde plaats eveneens moest vastleggen; en Johannes deed dit ook in weinig woorden verdeeld over acht verzen, zoals het in de Schrift staat.
Hoofdstuk 91: De Heer en tweeduizend jaar evangelie. (7.10.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Nu vroeg Matthéus aan Mij, of hij deze gebeurtenis ook op zou schrijven. Maar Ik zei tegen hem: 'Dat hoeft niet! Als we morgen naar Kapérnaum gaan en als Ik daar weer Mijn leer verkondigen en tekenen doen zal, dan moet jij die opschrijven! Zet de genezing van de melaatse in Sichar, die Ik daar genas toen Ik van de berg afkwam, ook nog bij Mijn bergrede!'
Hoofdstuk 91: De Heer en tweeduizend jaar evangelie. (7.10.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Ik zeg: 'Voorlopig is je indeling wel goed; maar je zult, nadat Ik van deze aarde opgevaren zal zijn naar Mijn hemelse rijk, nog vier hoofdstukken er vóór moeten schrijven; daarom kun je nu al de drie bergrede hoofdstukken in plaats van met één tot en met drie, met vijf tot en met zeven nummeren, en het nieuwe wordt dan nummer acht!'
Hoofdstuk 91: De Heer en tweeduizend jaar evangelie. (7.10.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] Op de plaats waar de uitgekozen en geroepen profeet leefde en waar men hem kende, was hij helemaal niet in tel en kon daarom ook weinig tot stand brengen. In het algemeen denken de mensen namelijk, dat een profeet eigenlijk helemaal niet op de aarde moet wonen en ook geen mensengestalte moet hebben, hij moet ook niets eten of drinken en geen kleding dragen, maar hij moet minstens net als Elia in een vurige wagen door de lucht gaan, en van daaruit aan ieder mens alleen datgene verkondigen, wat die bepaalde mens graag hoort en wat hem vleit! Op zo'n echte profeet zouden zich zeker alle oren en ogen richten, zeker als hij tijdens zijn wonderbare reizen naar evenredigheid goud en zilvermunten onder de rijken en kleingeld onder het gewone volk zou strooien, waarbij dan de groten, rijken en machtigen geprezen en de arme duivels daarentegen meermalen ferm getuchtigd zouden worden, vooral als ze het waagden te morren tegen de rijken, groten en machtigen! Zo'n profeet zou dan voor de armen natuurlijk niet zo'n erg aangename verschijning zijn, en die zouden hem niet prijzen!
Hoofdstuk 91: De Heer en tweeduizend jaar evangelie. (7.10.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[20] Zodra Ik weer op de aarde zal komen, zal Ik een grondig onderzoek instellen; en niemand zal Ik aannemen, die met wat voor verontschuldigingen dan ook bij Mij aankomt! Want iedereen, die serieus zoekt, kan en moet het vinden! De zieke schapen en ezels aan de voerbak zullen een geneesmiddel krijgen, waarna ze zeker honger krijgen naar het voer uit de hemel; maar dan zullen ze als herstellenden heel lang homeopathisch gevoerd worden! En dan nu weer terug naar het Evangelie!'
Hoofdstuk 91: De Heer en tweeduizend jaar evangelie. (7.10.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32  ...