Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

25552 resultaten - Pagina 20 van 1704

...  8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33  ...
[6] 'Ik zeg je echter nog meer: Ik kan deze schaal door Mijn almacht dit schijnleven voor eeuwig laten behouden. Zal hij daarom ooit een eigen, zelfstandig en vrij leven hebben zoals Ik? Eeuwig niet, want zolang Ik de schaal enkel door Mijn macht levend houd, is hij op zichzelf zo goed als helemaal dood. Want zijn schijnleven is slechts de kracht van Mijn wil daarin, en dus Mijn hoogsteigen leven. Als Ik dat terugtrek, is ook de oude dood en het oude, noodzakelijke gericht van alle materie weer aanwezig, en dan zul je er niets levends meer aan ontdekken, - hoe monter hij nu ook in alle richtingen heen en weer beweegt.
Hoofdstuk 62: Verwijzing naar het zesde en zevende boek van Mozes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[9] De mens wordt weliswaar alleen maar door God en in God zalig, maar slechts voor zover hij door zijn eigen wil de wil van God tot de zijne heeft gemaakt en in zijn zelfbewustzijn in zekere zin één is geworden met God. Als God echter de mens zijn vrije wil zou afnemen en daarvoor in de plaats door Zijn almacht Zijn eigen wil in het hart van de mens zou brengen, dan zou de mens, zoals reeds gezegd, zo goed als volkomen dood zijn, omdat alleen de opgedrongen almachtige wil van God die mens levend zou maken zoals Mijn wil deze schaallevend gemaakt heeft. Maar God heeft de mens geschapen en tot leven gewekt en hem zo gemaakt, dat hij zich stap voor stap zelf kan en moet ontplooien, en dat is zo wijs, dat de mens zich met al zijn kennis en al zijn verstand niets voor kan stellen wat nog wijzer is. - En Ik ben nu van mening dat Ikje dit alles voldoende heb uitgelegd. Als je het nu begrijpt, dan staan wij van tafel op en gaan weer naar buiten om te zien wat daar allemaal gebeurt!'
Hoofdstuk 62: Verwijzing naar het zesde en zevende boek van Mozes - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[4] Goed, zeg ik, wanneer het echter in de zomer niet regent -zoals dat in Rome vrijwel altijd het geval is -dan moeten je knechten de tuin met de gieter bevochtigen. Heb je dan voor iedere soort vrucht soms ook een eigen soort water? Je zegt weer: 'Nee, ook dat niet, ik laat alle planten, struiken en bomen slechts begieten met één en dezelfde soort water, dat door de waterleidingen in de tuin wordt gebracht!' Weer goed, zeg ik! Dus ook slechts één en dezelfde soort zoet water, omdat zeewater niet erg geschikt is om planten op het vasteland in leven te houden.
Hoofdstuk 73: Het zuiver geestelijke in de materie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] De tekenen die wij in deze nacht te zien kregen, ons gegeven door het raadsbesluit van God, waren werkelijk van een dergelijke aard dat daarbij zelfs de heidenen begonnen te beven en geen jood, zelfs geen Sadduceeër en geen Samaritaan, ze zonder angst in zijn hart kon aanzien. Maar Ik dacht bij mijzelf in mijn onschuld: Goede Jehova! Vanwege mij heeft U deze ontzettende tekenen aan Uw sterrenhemel toch beslist niet laten verschijnen, zoals U ook Uw goede zon nooit alleen om mijnentwil heeft laten opgaan en laten schijnen; want zij heeft immers al duizenden jaren deze aarde verlicht en zal haar na mij ook -wie weet hoeveel duizenden jaren nog verlichten! Ik, als bijna honderdjarige grijsaard, zal niet zo lang meer de weldaad van de goede goddelijke zon genieten. Want in de graven waar de ontbinding plaatsvindt, dringt geen zonlicht binnen; en zou het er ook in doordringen, dan zou het de dode lijken toch beslist niet meer kunnen blij maken. Alles op deze wereld, die werkelijk voor iedere nuchtere denker volledig vreugdeloos is, is vergankelijk, alleen de macht van God niet, die blijft eeuwig; onze zielen zijn alleen maar afhankelijk van de wil van de Almachtige. Of zij na de dood verder leven, kan geen mens geheel en al duidelijk en naar waarheid beoordelen, inzien en erkennen; maar Mozes en alle latere profeten hebben ons dat geleerd en wij moeten het geloven, - en geloven we het niet, dan lijken we op de Sadduceeën, die afvallig zijn geworden van de tempel, omdat de Griekse filosofen hen daartoe hebben verleid.
Hoofdstuk 81: De oude rabbi beschrijft de geschiedenis van het verval van het Joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Maar tegen de tijd van de laatste richters begonnen zij reeds in alles onverschilliger en trager te worden. De geboden en ook de andere voorschriften begonnen ze minder na te komen en meermalen te overtreden. Daarop kregen ze ook meteen allerlei waarschuwingen, waar de betere mensen zich wel naar richtten; de meer werelds ingestelde mensen deden slechts voor de schijn mee, maar in hun hart werd de dode wereld steeds belangrijker. Zulke wereldse joden werden al gauw rijke en aanzienlijke mensen die met hun eenvoudige woonhutten niet meer tevreden waren en ook niet met de door God ingestelde richters. Zij wilden evenals de heidenen, ook een schitterende, machtige koning hebben en een stad en stevige burchten. Tenslotte eisten zij onder Samuel in alle ernst een koning, en God de Heer sprak: 'Kijk dat ondankbare volk nu eens! Met Mijn vaderlijke regering, waaronder het gezond, rijk en groot en machtig is geworden, wil het niet meer tevreden zijn. Aan alle grote zonden die het al voor Mijn aangezicht heeft begaan, voegt het nog deze grootste zonde toe, dat het een koning eist! ja, het zal een koning hebben en steden en burchten; maar niet om er beter van te worden maar als een scherpe harde tuchtroede zal het een koning hebben!'
Hoofdstuk 81: De oude rabbi beschrijft de geschiedenis van het verval van het Joodse volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[25] Dat die man grote dingen presteert, bestrijdt heus niemand van ons; ook wat hij zegt is wijs en bondig. Maar dat zijn toch nog altijd zaken die ieder begaafd mens bij gelegenheid kan aanleren. We hebben toch zelf vaak genoeg magiërs uit het morgenland gezien die de ongelooflijkste wonderen konden verrichten, die door de heidenen vaak zelfs voor goden werden aangezien omdat zij niet wisten dat deze goden van vlees en bloed hun toverkunsten door hun geheime middelen tot stand brachten. Maar die middelen lieten de tovenaars absoluut aan niemand zien en door niemand nauwkeurig onderzoeken. En zoals het was en nog is met al dergelijke tovenaars, zo zal het ook beslist met de Nazarener zijn. Wat bijzonder gevaarlijk aan hem is voor ons joden, is dat hij alle mensen zonder enige schroom openlijk zegt dat hij de beloofde Messias van de joden is en dat alleen zij die in hem geloven het eeuwige leven zullen hebben.
Hoofdstuk 87: De heren van de tempel gaan op bezoek bij Nicodémus - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[12] Rafaël zei: 'We gaan weer opgewekt terug; want iemand die zo graag en gewillig als jij de wil van de Heer doet, hoeft dat voor de Heer niet met daden te bewijzen. Want een volkomen aan de Heer toegewijde wil is voor de Heer al de daad zelf; dan volbrengt de Heer Zelf de daad, zoals je hier ziet. O, als de mensen dat maar goed inzagen en daar volgens hun hart naar handelden, wat een gemakkelijk en onbezorgd leven zouden zij dan al op aarde hebben, en welke gelukzaligheden zouden zij dan al op aarde genieten! Maar nu zijn ze blind en verdwalen in de dode materie en stikken daarin. Vaak werken zij zich voor hun brood bloedig in het zweet, terwijl zij het zonder lichamelijke inspanning van de Heer konden krijgen, en dan nog zuiverder en beter dan dat waar zij zelf voor kunne~ zorgen.
Hoofdstuk 91: Voorziening in levensbehoeften door overgave aan de wil van de Heer. De materiële en de geestelijke zondvloed. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[9] Alle vissen en andere waterdieren gaan in het water van dat meer dood, evenals de vogels in de lucht erboven, zodat men ze dan ook maar hoogst zelden boven het meer ziet vliegen. ja, zelfs planten en gewassen van wat voor soort ook blijven noch op de bodem noch ergens aan de oevers voor langere tijd in leven; want onder dit meer bevindt zich een uitgestrekte en diep in het binnenste van de aarde gaande aardlaag, waarin grote opeenhopingen van zwavel en aardpek voorkomen, dat op bepaalde tijden ontbrandt en op sommige plaatsen - natuurlijk onder water -met groot geweld de bodem van het meer losscheurt, waarbij het vuur met geweld door en boven het water naar buiten breekt, maar al gauw weer moet doven, omdat het water in de opengereten spleet dringt en het verder branden van de zwavel en het pek belet. En al is zo'n scheur weer gedicht door het water of doordat hij zichzelf weer sluit, dan ontstaan er op een andere plaats weer nieuwe uitbarstingen, die natuurlijk op dezelfde wijze na korte tijd weer gedempt worden.
Hoofdstuk 110: De hevige noordenwind, de bedoeling daarvan. De Dode Zee - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] Alle kinderen zeiden: 'We hebben iedere dag tot God gebeden om ons te helpen en toen wij vanmorgen weer gebeden hadden, leek het alsof wij een stem hoorden die zei: 'Vandaag nog zullen jullie geholpen worden! , Dat zeiden wij tegen onze zieke ouders en die zeiden: 'Bij God is alles mogelijk; maar ons zal slechts de dood het zekerst helpen!' Wij troostten onze arme ouders zo goed wij maar konden en gingen op weg om te bedelen. En zie, beste goede vaders, we hebben niet voor niets gebeden, want de grote, heilige en lieve Vader in de hemel heeft u naar ons toegestuurd! O, we moeten nu dadelijk, voor we nog een stap terug naar onze ouders doen, de lieve Vader in de hemel danken dat Hij Zich zo genadig over ons ontfermd heeft!'
Hoofdstuk 133: De bedelende kinderen uit Emmaüs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] De man, helemaal kromgegroeid door de jicht, zei: 'Heer, wij zijn altijd arme mensen geweest en verdienden ons brood met het werk van onze handen, en het verging ons daarbij heel goed; maar drie jaar geleden kregen we jicht, ik het eerst, later ook mijn vrouw, omdat zij te hard moest werken. Tot het Paasfeest van dit jaar woonden wij in de stad; maar onze weldoener stierf en er kwam een andere heer in het huis, die ons niet langer in huis wilde houden, omdat hij niets aan ons had. We bedelden bij andere mensen om onderdak; maar niemand wilde ons hebben vanwege onze ziekte en de kinderen. Er bleef ons niets anders over dan deze hut, die ons gegeven werd, te betrekken om niet helemaal buiten te hoeven leven en zelfs geen bescherming tegen regen en ander slecht weer te hebben. Dat het met onze ziekte in deze hut niet beter, maar van dag tot dag erger werd, is wel aan ons te zien. Dat we haast helemaal geen kleding hebben, komt omdat we het weinige dat we nog hadden, moesten verkopen voor wat brood. Maar nu hebben we niets meer en zijn we aan de hongerdood overgeleverd als er geen hulp komt. Aan God de Alwijze en Almachtige willen we alles overlaten; Hij zal wel weten waarom Hij ons in deze ellende heeft laten komen!
Hoofdstuk 134: De Heer bij het arme gezin - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] De zeven kinderen huilden ook van blijdschap toen zij hun ouders zo volkomen gezond voor zich zagen staan als nooit te voren en de oudste jongen zei: 'O, lieve ouders, ik heb het immers gehoord en jullie ook vaak gezegd: Als de nood het hoogst is, dan is ook Gods hulp het meest nabij voor diegenen die hulp bij Hem zochten. En juist vandaag heeft onze aardse nood het hoogste punt bereikt, -en Gods hulp is gekomen! Hem, de lieve, goede, heilige Vader in de hemel zij alle dank, alle lof en alle eer! Door het geluk dat onze lieve ouders nu weer gezond en sterk zijn geworden, is onze honger, die eerst zo groot was, nu bijna verdwenen! O, als we nu nog het hoogst nodige aan kleren zouden hebben, dan zouden we gauw weer een goed stuk brood kunnen verdienen!'
Hoofdstuk 134: De Heer bij het arme gezin - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] De goed toebereide spijzen werden op de tafels gezet. Allen gingen in goede orde zitten en aten en dronken. De zeven mannen uit Opper-Egypte zaten overeenkomstig Mijn wens aan Mijn tafel en aten ook mee. We kregen hier weer eens vis, en wel van de edelste soort uit de rivier de Jordaan, die bijzonder goed en smakelijk klaargemaakt was en alle gasten goed smaakte. De zeven Egyptenaren waren vol lof over de manier waarop de vis toebereid was en aten deze met ware lust, hoewel zij al wat brood en wijn genuttigd hadden.
Hoofdstuk 142: Vorm en geest van de schepselen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[13] We zijn er nu door de wonderman uit Opper-Egypte en nu ook door jouw harde woorden, geëerde, verheven jongeman, voor het eerst achtergekomen en er ook van overtuigd, dat er werkelijk een hoger leven in de mens aanwezig moet zijn. Welnu dan, de mens die hiervan volkomen overtuigd is, kan natuurlijk gemakkelijk praten en handelen; maar wij hebben vandaag voor het eerst dingen beleefd die ons zeiden, dat Mozes en ook alle andere profeten geen waanbeelden van een verhitte menselijke fantasie, maar echte waarheden zijn waarvan we voorheen geen vermoeden hadden. En daarom zien we ook nu ook pas in, dat wij volgens de zuivere wet van Mozes vreselijk tegen de mensheid gezondigd hebben. Maar dat kunnen we nu onmogelijk weer goedmaken, en het is ook totaal onmogelijk om, nu we zelf tot inzicht zijn gekomen, de hele tempel en alle Farizeeën in het hele joodse land ons inzicht als een levende waarheid mee te delen.
Hoofdstuk 148: Raphaël onthult de zonden van de Farizeeën - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Daarom ontvangt de een in de vervolmaking van zijn innerlijke leven de gave in de toekomst te kunnen zien, de andere de gave der wijsheid om zich uit te drukken in woord en taal, een ander de gave van het ontdekken en scheppen, weer een ander de gave van de wilskracht, een ander de kracht van de liefde en weer een ander de gave in de kracht van de ernst, een ander die van het geduld, en weer een ander speciaal de gave van de kracht tot erbarming, en weer een ander die van de kracht van de deemoed. En zo treedt tot in het oneindige bij de een dit en bij een ander dat op de voorgrond, opdat, zoals reeds gezegd, de ene geest de ander ergens mee behulpzaam kan zijn; maar in geval van nood zijn ook in iedere geest alle gaven verenigd en kan hij iedere denkbare en nog zo bijzondere gave van de geest uit God gebruiken.
Hoofdstuk 152: Verscheidenheid van gaven van de geest - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[6] Wie zijn de heidenen en wie de volkeren? - De heidenen zijn al diegenen die de enige, ware God niet kennen en in Zijn plaats dode afgoden en de mammon van deze wereld aanbidden en het meest vereren. Door zulke mensen wordt het jodendom aan alle kanten omringd, en waarheen jullie nu ook in de wereld willen gaan -naar de morgen, de middag of de avond -,jullie zullen niets dan allerlei verschillende heidenen aantreffen! Jullie weten echter, dat er nu van alle kanten van de wereld heidenen van hoge en lage stand en van dichtbij en van ver naar Mij zijn toegekomen. Zij hoorden Mijn woord en zagen Mijn tekenen, werden van geloof vervuld en namen Mijn leer aan, en Mijn woord richt en berecht nu onder hen, waardoor zij ophouden heidenen te zijn en overgaan tot het getal van de gezalfden van God en het getal van het ware volk van God.
Hoofdstuk 172: De Heer legt de toekomstbeelden van Jesaja uit (Jes. 2, 1 -5) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
...  8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33  ...