Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

476 resultaten - Pagina 20 van 32

...  7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32
[12] Jozef vervloekte de slang en zei tegen zijn drie jongens: 'In der eeuwigheid zal voortaan nooit meer een slang deze bodem be­kruipen!
Hoofdstuk 88: De morgenstond heeft goud in den mond. Jozef en zijn jongens op het land aan het werk. De dood van Joël tengevolge van de beet van een gifslang. De terugtocht naar huis en de daar veroorzaakte angst. Troostende woorden van het Kindje. Opwekking van de dode - Jakob Lorber - De jeugd van Jezus
[11] Weliswaar zou ik de hardste straf wel hebben verdiend, - maar wanneer ik nu weer bedenk, hoe onuitsprekelijk lief ik U nu heb, zodat ik zelfs in iedere vezel liefde ondervind, alsof er duizend harten in zouden zijn die volledig in brand stonden van liefde, dan zou dat de door mij verdiende straf toch opheffen omdat ik daardoor alleen maar de eindeloos machtige drang in mijn hart zou kunnen volgen! Daarom wil ik hier mijn grote dwaasheid bewenen! En al ben ik naar mijn weten de aarde nog nooit tot nut geweest, dan zullen toch nu mijn tranen haar bodem bevochtigen! Wie weet of niet ergens een dorstig grasworteltje zich daarmee zou kunnen verkwikken, - maar misschien ook sterven door de wrede tranen van een grote zondaar?!
Hoofdstuk 178: Kisehels gebed van berouw - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[16] En ze hielden dit voor dit jaargetijde voor des te verwon­derlijker, omdat Neptunus, naar hun geloof hen leerde, juist in dit seizoen zijn element grillig te keer placht te doen gaan, daar hij op de bodem van de zee zijn scheppin­gen ordende, en daar met zijn ge­trouwen beraadslaagde.
Hoofdstuk 41: Jozef voorspelt de kindermoord. Cyrenius is woedend op Hero­des. Voorspoedige zeereis naar Egypte. Jozef geeft zijn zegen aan de schippers als loon - Jakob Lorber - De jeugd van Jezus
[15] Toen dus Maria -op aan­wijzing van de priester -de duif losliet, vloog deze onmiddellijk naar Jozef toe en liet zich neer op diens tak, om vervolgens aan­stonds op het hoofd van Jozef plaatste nemen!. ..
Hoofdstuk 1: Het beroep van Jozef. Maria wordt in de Tempel verloot. Gods getuigenis over Jozef. Jozefs gebed. Maria in Jozefs gezin opgenomen - Jakob Lorber - De jeugd van Jezus
[12] Vervolgens nam Het wat zachte leem, die langs het beekje te vinden was, en, in minder dan geen tijd vormde Het daarvan twaalf vogeltjes, die op mussen leken. Nu plaatste Hij bij elk kuil­tje een musje.
Hoofdstuk 280: Het nu vijf jaar oude Kindje speelt bij een beekje. Van twaalf kuiltjes en de twaalf lemen mussen. Verklaring van deze afbeelding. Ergernis van een aartswettische jodenman; een nieuw wonder van het Kindje - Jakob Lorber - De jeugd van Jezus
[9] Toen de ziel zich gedrongen voelde om het lichaam te verlaten, werd Ik steeds zwakker. En het omringende volk had leedvermaak om Mij en bespotte Mij. Maar Ik moest de beker tot op de bodem leegdrinken en voorzag ook, dat de tierende menigte onbewogen zou blijven onder Mijn pijn en doodsstrijd. En zo sprak Ik, toen het laatste ogenblik van Mijn aardse leven was aangebroken, het laatste woord op aarde: "Het is volbracht!"
Hoofdstuk 3: De zeven kruiswoorden - Antonie Grossheim - Antonie Grossheim: De zeven woorden van Jezus Christus aan het kruis
[31] Als zulke ongelukkige zielen eenmaal met verscheidene dui­zenden bij elkaar zijn -waarbij die massa's er in de geestenwe­reld voor het oog van zuivere geesten ongeveer uitzien zoals op aarde het gloeien van de lucht wanneer er ergens een huis in brand staat -kiezen ze diegene onder hen die het felst gloeit en die zij als de moedigste en wijste beschouwen, tot aanvoer­der. Deze leidt hen dan over een bodem die gewoonlijk over­eenstemt met de fantasie van zulke zielen en die er uitziet als een duistere zandsteppe of een onafzienbare vlakte, waarop niets anders groeit dan wat droog mos. Op zo'n bodem ont­dekken ze na lange omzwervingen, en door hevige honger en dorst gekweld, gewoonlijk niets anders dan nóg een soortge­lijke, rondtrekkende horde met een fel gloeiende aanvoerder. Wat er dan gebeurt is dat zij ofwel elkaar uit te grote wraak­zucht aanvallen, verscheuren en verminken, ofwel zij vereni­gen zich onder twee aanvoerders. Dat geeft echter voortdu­rend aanleiding tot wrijvingen, omdat elk van de twee aan­voerders de belangrijkste wil zijn, wat na korte tijd toch een oorlog tussen de twee horden teweeg brengt­
Hoofdstuk 13: Over het weerzien in het grote hiernamaals - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[31] Nu opent de astronoom voor het eerst in de geestelijke wereld zijn ogen en ziet heel duidelijk zijn omgeving. Hij is oprecht blij, omdat hij -naar zijn idee -nu weer mensen ziet en de bodem waar hij op staat. Maar nu vraagt hij: 'Beste vrienden, wie zijn jullie eigenlijk? En waar ben ik? Want het komt mij hier voor een deel heel vertrouwd en voor een deel toch ook weer heel vreemd voor. Ook ben ik zo licht en onge­woon gezond, en ik begrijp niet goed hoe ik hier gekomen ben en hoe de kracht van jullie woorden mij ziende heeft gemaakt. Want ik was werkelijk helemaal blind.
Hoofdstuk 3: Een geleerde neemt afscheid van deze wereld - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[11] En nog verder sprak ik tot jullie: `Kijk naar de wateren, de rivieren en de beken! Zolang zij bescheiden en onopvallend in hun bedding blijven, zolang blijven zij ook helder tot op de bodem, zodat het een ware lust is om er naar te kijken; beginnen zij echter te groeien en worden zij groter en machtiger, - dan worden zij ook al gauw troebeler! En wat vroeger door het bescheiden zuivere beekje gezegend werd, dat, en nog veel meer, wordt dan vernield en verwoest door de machtig gezwollen beek, rivier en stroom!
Hoofdstuk 9: Sethlahem spreekt woorden van dank en prijst de deemoed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)
[25] En Abedam vroeg daarop nog aan Henoch: 'Henoch, weet jij echter ook wie je nu dit beeld gaf? Of is het op jouw bodem ontsproten?'
Hoofdstuk 15: Ongehoorzaamheid uit liefde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)
[26] En Henoch antwoordde: 'Ja, Abba, het is waarlijk op mijn bodem ontsproten; want U, mijn liefdevolle, heilige Vader, bent immers mijn enige, eeuwige grondslag!'
Hoofdstuk 15: Ongehoorzaamheid uit liefde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)
[17] Zijn dan de sterren aan de hemel allemaal gelijk, en alle planten op aarde? Maar als een ster licht geeft - groot of klein - wakkert hij dan niet het licht van je ogen aan, opdat het in jou levendig terugstraalt?! En welke plant heb je ooit dood aan de bodem van de aarde zien ontgroeien?!
Hoofdstuk 40: De Heer en de onstuitbare lofprijzingen. De talloze liefdes- en levensstadia in de schepping. Adams tafelgebed en Abedams zegen - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)
[29] Want zie, de aarde is een groot veld waarop veel soorten gras, vele soorten struiken en vele soorten bomen groeien; en op de bodem kruipen talloze wormen en de wouden zijn vol van allerlei soorten gedierte en de wateren zijn vol en de lucht is vol.
Hoofdstuk 52: Garbiëls goede toespraak over de goddelijk-vaderlijke Geest in de woorden van Abedam - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)
[12] Wie zonder begeerte om te weten is, lijkt nog op een blok hout, waarin geen ander leven meer is dan alleen maar een ontbindingsleven, dat verteert en ten slotte alles om hem heen vernietigt, net zo als een vormeloze veelmond (poliep), die zich in de slijkerige bodem van de zee bevindt en daar alles om zich heen verorbert met zijn vele vormeloze armen, die ieder een eigen mond hebben, totdat hij zich dood gevreten heeft en vervolgens zelf weer tot slijk wordt, dat hoogstens tot smadelijke voedingsbodem dient voor zo'n gelijksoortige nieuwe veel en allesvreter.
Hoofdstuk 60: Het bestaansrecht van de behoefte aan kennis. Waarheid, het voedsel van de geest; liefde, de grond van alle waarheden - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)
[17] Toen ik er over nadacht dat U ons aller heilige Vader bent en dat U ons door Uw oneindige liefde tot Uw kinderen gemaakt heeft, zie, toen werd het plotseling uitermate licht in mij en wel zo, dat ik me innerlijk netzo kon bekijken als wanneer men de bodem van een rustige allerzuiverste drinkplaats aanschouwt.
Hoofdstuk 70: Juribaëls woorden over de grootsheid van de mens als kind van God. Het visioen van Juribaël: de talloze, eindeloos groeiende kringen van de ene levenscyclus - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 2)
...  7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32