Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

6869 resultaten - Pagina 20 van 458

...  8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33  ...
[7] Een Engel kan dat doen, zowel als een mens; al heeft hij ook aan het element lucht niet op dezelfde wijze behoefte als de mens. Hij moet toch door middel van de mond de geest in zich opnemen, waardoor de lucht in deze wereld is ontstaan. Want in de Hemel bestaat de lucht niet in dezelfde vorm en op dezelfde wijze, maar de lucht is daar zeer zacht en vreugdevol, ze is als een lieflijk suizen en de Heilige Geest is in alles aldaar aanwezig. Een Engel moet uit dit alles ook leven, anders zou hij geen levend en bewegend schepsel zijn; hij moet ook van de hemelse vruchten kunnen eten met zijn mond. Dit moet ge echter niet op aardse wijze verstaan, want een Engel heeft geen ingewanden, vlees of been­deren; hij is door de goddelijke kracht geformeerd naar het voorbeeld van de mens, ook wat betreft zijn ledematen en andere lichaamsdelen. De geslachtsdelen en ook een uitgang onder aan het lichaam heeft hij niet; dit behoeft hij ook niet. Want deze dingen heeft de mens eerst ontvangen na zijn droevige val. Een Engel doet niets van zich uitgaan dan de goddelijke Kracht, die hij met de mond tot zich neemt, opdat zijn hart daardoor zal worden aangestoken en het hart doet alle andere leden ontbranden. Datzelfde gaat door zijn mond wederom van hem uit, wanneer hij spreekt en God prijst. De hemelse vruchten echter, die hij eet, zijn niet aards en al gelijken zij in vorm en verschijning op de aardse vruchten, zo zijn zij toch goddelijke Kracht en hebben een zeer lieflijke smaak en geur, zodanig, dat ik het met niets in deze wereld kan vergelijken, want zij smaken en geuren voor de Heilige Drievuldigheid. Ge moet niet denken, dat wat er in de Hemel is, een flauwe afschaduwing is van datgene, wat op aarde is. Neen, de Geest toont helder en duidelijk aan, dat in de Hemelse heerlijkheid goddelijke bomen, heesters en bloemen groeien en velerlei andere gewassen, zoals ook op de aarde. Zoals de Engelen zijn, zo zijn ook de gewassen en de vruchten; alles uit goddelijke Kracht ontstaan. Ge moet dit gewas des Hemels niet vergelijken met dat der aarde, want in deze wereld bestaan twee eigenschappen, een goede en een boze en veel is er dat groeit uit de kracht van het boze. Dàt groeit in de Hemel niet. Want in de Hemel groeit slechts dat, wat goed is. Er groeit niets, dat niet goed is.
Hoofdstuk 6: Hoe Engel en Mens Gods Beeld en Gelijkenis kunnen zijn. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[7] Alzo vergaat het ook het lichaam; wanneer het eenmaal de zoetheid van God gesmaakt heeft, zo hongert en dorst het zonder ophouden daarnaar. Maar de kracht van Gods toorn staat tegenover hem en voert strijd met hem en een mens moet in deze wedloop steeds blijven strijden een kamp. Dit heb ik de lezer tot troost geschreven, opdat hij wellicht zou gaan verlangen met mij het smalle pad te bewandelen. Dat hij dus niet ver­twijfele, wanneer hij de poorten der hel op zijn weg ontmoet, d.w.z. de toorn van God.
Hoofdstuk 19: Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[8] Alleen Lucifer heeft deze wereld zo toegericht, als zij nu is. Daarom schaamde moeder Eva zich, toen zij gegeten had van datgene, wat ont­staan was uit het boze; zij schaamde zich ook voor haar vrouwelijkheid, die zij door het eten van de appel deelachtig geworden was. Iets dergelijks nu heeft nooit plaats met de Hemelse vruchten. Er zijn wel allerlei zeer geurige vruchten in de Hemel, niet alleen bij wijze van symbool; en de Engelen vatten de vruchten aan met hunne handen, eten ze als wij mensen doen, maar zij hebben daarbij geen tanden nodig, zij hebben ze ook niet, want de vrucht is van goddelijk maaksel. Dit alles nu, wat een Engel tot zich neemt, wat buiten hem is gelegen en wat hij verwerkt ten einde zijn leven op te bouwen, is niet zijn lichamelijk eigendom, dat hij heeft ontvangen uit het recht der natuur; de Hemelse Vader geeft alles uit liefde. Hun lichaam is weliswaar hun eigendom, want God heeft het hun tot een heiligdom gegeven en wat aan iemand ten eigendom gegeven is, dat is van hem, naar een natuurrecht, en hij, die dat wederom afneemt, zonder dat dat overeengekomen is, handelt verkeerd.
Hoofdstuk 6: Hoe Engel en Mens Gods Beeld en Gelijkenis kunnen zijn. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[11] Merk nu op: In deze drie hoedanigheden ligt het lichamelijke bestaan be­sloten, of het nu geldt de lichamelijkheid van de Engel, van de mens, of van het vee, de vogels of het gewas. Al het geschapene, in de Hemel en op deze aarde is hieraan onderworpen, zowel wat betreft de Hemelse, als­ook de aardse vormen, soorten, zo ook alle kleuren. Tenslotte: alles, wat vorm heeft aangenomen, is afhankelijk van deze drie hoofdeigenschappen; door hun kracht en gezag komt alles tot stand en geformeerd. Ten eerste is de scherpe eigenschap en de zure een bron of lichaam. Zij doet de kracht der zoetheid samentrekken en de koude in deze scherpte maakt, dat zij droog wordt. Want het zoete is als 't ware het hart, de kern van het hart, want het maakt soepel en licht en is met de Hemel te vergelijken; de bittere eigenschap maakt, dat het deelbaar is, zodat de krachten als aparte leden gevormd worden en in het gehele lichaam beweeglijkheid veroorzaken. En wanneer dan deze zoete eigenschap op de hierboven beschreven wijze droog is geworden, zo is zij als een volmaakt lichaam, maar met dit verschil, dat zij zonder verstand is. De bittere eigenschap dringt door in het lichaam, dwars door de wrangheid, zuurheid en zoet­heid heen en brengt allerlei kleuren teweeg. De eigenschap, die de boven­toon voert in een bepaald lichaam, of die eigenschap, die met het lichaam de meeste affiniteit vertoont, deze is het ook, die door de bittere eigen­schap het lichaam met zijn bepaalde kleur vormt en naar deze eigen­schap heeft het schepsel zijn grootste hang en neiging, zijn willen en streven.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[14] De mens is naar de aarde aards en zijn lichaam is aan de dood onder­worpen. Maar 's mensen hoop ligt in God; daar God hem geformeerd heeft. Maar het aan de dood onderworpen vleselijke lichaam is aan de toorn Gods en de hel onderworpen.
Hoofdstuk 21: Over de derde dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[24] Versta uw moedertaal juist: de diepte hiervan doet niet onder voor het Hebreeuws of Latijn; al verheffen de geleerden zich hierop als een trotse bruid; hun kunnen gaat ten gronde. De geest toont aan, dat nog vóór het einde daar is, menige oningewijde meer zal verstaan en meer zal weten dan de geleerdste doctoren nu weten; want de poort des Hemels wordt geopend. Wie nu niet de blinddoek voor het gelaat heeft, die zal Hem zien; de bruidegom kroont zijne bruid. Amen. Ziet, het woord “barm” is op uwe lippen en wanneer ge dit zegt, zo maakt ge de mond dicht en er komt een knarsend geluid. Dit is de wrange hoedanigheid, die in het woord aanwezig is, zodat het hard klinkt of schalt, en de bittere hoedanigheid verdeelt het woord weer. D.w.z. wanneer ge zegt “bar”, zo rolt de laatste letter, de r en klinkt als een sidderende adem; dat doet de bittere hoedanigheid, deze is sid­derend, bevend. Nu is echter het woord “barm”, een dood en onbegrijpelijk woord, dat niemand verstaat, d.w.z. dat de twee eigenschappen “zuur en bitter” zijn als een donker, koud, kort begrip; men kan hun kracht zonder de verklarende werking van het licht niet verstaan. Wan­neer men echter zegt: “barmhart”, zo stoot men de tweede lettergreep “hart” uit de diepte van het lichaam, uit het hart; de ware geest die uit de hartewarmte omhoog schiet, spreekt het woord “hart” uit, en uit het hart wordt het licht geboren en vandaar verspreidt het zich. Ziet, als ge zegt “barm”, zo stellen de twee eigenschappen, zuur en bitter, dit woord zeer langzaam tezamen. Dit bestaat uit een lange lettergreep, zonder klemtoon, hetgeen zijn oorzaak vindt in de zwakheid der genoemde eigen­schappen. Wanneer ge zegt “hart”, dan vaart de geest in en door het woord “hart”, snel als de bliksem en hij geeft het woord betekenis, inhoud en verstand. Wanneer ge evenwel zegt “ig”, zo vormt de geest het gehele woord zodanig, dat de klemtoon weer verlegd wordt en de geest als 't ware gevangen wordt gehouden tussen de twee andere eigen­ schappen. Alzo is de goddelijke kracht; de zure en bittere eigenschap zijn de “Salniter” der goddelijke almacht; de zoete kwaliteit is de kern der barmhartigheid; naar deze eigenschap is het, dat God ook God genoemd wordt met alle krachten, die aan Zijn wezen inherent zijn. De hitte is de kern van den Geest, waaruit het Licht voortkomt. Zij wordt ontstoken in de zoete kwaliteit en vormt een middelpunt tussen het zure en het bittere, waartussen zij als 't ware gevangen gehouden wordt; hier wordt de Zoon van God geboren, en Deze is het ware Hart van God. En de vlammen des Licht of de bliksem, die op 't zelfde ogenblik in alle krachten doorstralen, zoals de zon de gehele wereld bestraalt, is de Heilige Geest; deze gaat uit van de klaarheid van den Zoon van God, en is als een bliksem in zijn gestrengheid; want de Zoon wordt te midden der andere hoedanigheden geboren.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[6] De zure en bittere hoedanigheid zonder het zoete water worstelen zó zeer met elkander, dat zij de duistere hitte doen geboren worden en in zich doen ontbranden. En dit nu tezamen is de toorn Gods, de bron en oorsprong van het helse vuur, hetgeen te zien is bij Lucifer. Deze verhief zich en stelde zich mèt zijn regimen zó zeer te weer, dat de zoete bron in hem verdroogde, het zoete, waarin het licht ontstoken en de liefde opstijgt. Daarom is hij nu ten eeuwige dage een zure, harde, koude, bittere, vurige en onwelriekende bron; want, toen de zoetheid in hem verdroogde, zo werd hij gelijk een duister jammerdal en als een huis van verderf en ellende. Het licht wordt ontstoken temidden van de hitte, in het zoete bronwater. Dat is het begin des levens, wart de zure en bittere eigenschappen zijn de aanvang en de oorzaak van hitte en licht. Alzo wordt het zoete bronwater een schijnend licht, zoals de heldere, blauwe Hemel. En datzelfde heldere bronwater ontsteekt de zure en bittere eigenschap; en de hitte, die door de zure en bittere eigenschap in het zoete water ontstaat, stijgt uit dat zoete bronwater ook op in de bittere en zure eigenschap, en in deze twee eigenschappen wordt het licht eerste droog en schijnend, daarna beweeglijk en over­winnend. En wanneer dan het licht in het bittere en het zure opstijgt, zo proeven zij beide het zoete en heldere water, en in het zoete water is ook weer het licht, maar slechts licht van een Hemelsblauwe kleur. Dan siddert de bittere eigenschap en verdrijft de hardheid in de zure eigenschap; en het licht schijnt helder in deze eigenschap, veel helderder dan de glans der zon. Hierdoor wordt zij zacht licht, lieflijk en soepel en krijgt leven. Dit nu is de juiste bronwel der liefde. Hoe zou daar niet de liefde en de vreugde zijn, waar temidden van de dood het leven geboren wordt en midden in de duisternis het licht. Ge zegt: hoe geschiedt dat? Ja, wanneer mijn geest in uw hart zou zetelen en in uw hart zou opstijgen, zo zou deze uw lichaam begrijpen; maar op andere wijze kan ik het u niet aantonen; ge kunt het ook niet be­grijpen of verstaan; de Heilige Geest ontsteke uw Geest, opdat dit licht in uwe harten schijne. Dan wordt dit licht in u geboren zoals in God en stijgt op in de zure en bittere eigenschap van uw wezen, in het zoete water, en zegeviert, zoals het in God zegeviert. Wanneer dit plaats vindt, zult ge mijn boek eerst verstaan en eerder niet. Wanneer het licht in de bittere hoedanigheid ontstaat, d.w.z.: wanneer het bittere en droge het zoete bronwater des levens opvangt en daarvan drinkt, zo woedt de bittere Geest levend in de zure, wrange geest en deze is nu gelijk een zwangere geest, die zwanger is van leven en voortdurend leven voort moet brengen.
Hoofdstuk 9: Over de lieflijke, vriendelijke en barmhartige Liefde Gods; het grote Hemelse en Goddelijke Geheimenis. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[4] Wanneer de bliksem zich in 't centrum verheft, zo is de goddelijke ge­boorte in volle werking; in God is het immer en eeuwig alzo, maar bij ons arme kinderen des vleeses niet. In dit leven duurt de zegevierende goddelijke geboorte in ons mensen slechts zó lang, als deze bliksemstraal aanhoudt; daarom is onze kennis stukwerk; in God echter blijft deze blik­semstraal onveranderlijk en eeuwig voortduren. Ziet, alle zeven geesten zouden zonder deze bliksemstraal zijn als een donker dal. Nu bewegen zich de vier geesten (bitter enz.) in de bliksem, want ze worden alle vier daarin levend gemaakt, deze viervoudige kracht stijgt op, alsof het leven zelf openging; en deze kracht, die is opgestegen, is de liefde; dit is de vijfde geest; deze is, alsof een dode geest wederom levend is geworden en plotseling in grote klaarheid zich openbaarde. De ene kracht maakt de andere beweeglijk; de zure, wrange klopt, de hitte veroorzaakt in liet kloppen een duidelijke klank of geluid; de bittere verdeelt deze klank en het water maakt hem zacht; dit is de zesde geest. Nu stijgt de toon op in alle vijf geesten, als een lieflijke muziek en blijft bestaan, want de wrange kwaliteit doet hem verdrogen. Nu is in deze toon of klank de kracht van de zes Oergeesten en hij is als 't ware het zaad van de zes andere geesten die tezamen gevoegd zijn tot een lichaam en waaruit een geest is gemaakt; deze heeft de eigenschap van alle geesten en dit is de zevende geest van God in de goddelijke kracht. Deze geest heeft de kleur van het blauw van de Hemel, want hij is uit de zes andere geesten geboren. Wanneer nu de bliksem, die zijn plaats heeft te midden van de hitte, in de andere geesten zijn licht afstraalt, zodat zij opstijgen en de zevende geest doen geboren worden, zo stijgt ook de bliksem op in de zevende geest, bij de geboorte der zes anderen. Dewijl echter de zevende geen aparte eigenschap heeft, waardoor hij zich van de anderen kan onderscheiden, zo kan de bliksem in deze zevende geest niet lichtender worden, want hij verbindt, door middel van de zevende geest, de zes andere geesten tot één lichaam en de bliksem woonte midden dezer zeven geesten en vindt zijn oorsprong in hen allen.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[5] De zeven geesten zijn de vader van het Licht en het Licht is dus hun Zoon, dien zij van eeuwigheid tot eeuwigheid baren. En het Licht ver­licht hen en maakt voortdurend de zeven geesten levend en rijk aan vreugde, want zij leven allen en bewegen zich allen uit de kracht van het Licht. Ziet, ik wil het u nog éénmaal tonen; of ge het ook begrijpen mocht, opdat deze grootse arbeid niet tevergeefs zal geschieden of zonder nuttigheid. De zure, wrange kwaliteit is de eerste geest; deze trekt tezamen, en maakt alles droog; de zoete hoedanigheid is de tweede; deze verzacht en kalmeert. De derde geest is de bitterheid, die ontstaat uit de vierde en de eerste; wanneer de derde vol woede met de wrange strijdt, zo ontsteekt hij het vuur, en de boosheid ontspringt in dat vuur en gaat op in de wrangheid. En deze zelfde boosheid of grimmigheid wordt de geest der bitterheid. Zelfstandig en in de zoetheid wordt hij verzacht, in de hardheid wordt hij lichamelijk concreet gemaakt; nu be­staat hij en ook de vierde geest is geboren. Nu gaat de bliksem in de kracht van deze vier kwaliteiten op in de hitte en stijgt op in het zoete bronwater en de bitterheid maakt hem triomferend en de zure maakt hem schijnend, droog en lichamelijk, de zoete maakt hem zacht. En het Licht staat in het midden van hen als een hart. Wanneer dit Licht, dat in het midden van hen is, in de vier geesten schijnt, zo stijgen de krachten van deze vier geesten op in dat Licht en worden levend, en zij hebben het Licht lief, dat wil zeggen, zij laten het op zich inwerken en worden zwanger van dat Licht en deze zelfde geest, die hen allen omvat is de liefde des levens; dit is de vijfde geest. Wanneer zij deze liefde in zich voelen, zo zijn zij in staat tot grotere vreugden, want de een ziet de andere in het Licht en de ene maakt de andere werkzaam; dan ontstaat de toon of klank, dit is de zesde geest/ In deze toon gaat de kracht van alle zes geesten op en komt er in tot uiting. Ze vormen tezamen één lichaam en dit is het lichaam der natuur, waarin alle Hemelse schepselen en gestalten en gewassen geformeerd worden.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[21] Zo ook wordt het hart of het licht van God in het lichaam dezer wereld steeds weer geboren en dat zelfde hart is één met het eeuwige, zonder begin of einde zijnde hart van God den Vader, die in en boven alle Hemelen is.
Hoofdstuk 24: Van het samenstellen der sterren. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[26] ,Daarentegen kan een geest niet bestaan zonder het stoffelijk lichaam, want is hij hiervan gescheiden, dan kan hij zich niet manifesteren. Want het lichaam is de moeder voor de geest, waarin de geest geboren wordt en waardoor hij in krachten toeneemt. De geest blijft wel alleen voortbe­staan, maar hij verliest alle bestuur. Deze drie manifestaties vormen de ganse mens, met lichaam en geest en zij hebben ten aanzien van 't begin en van hun manifestatie zeven aan­zichten, overeenkomende met de 7 Godsaanzichten of die der 7 planeten. Gods geboorte is eeuwig, zonder begin en zonder einde; zo is ook de ge­boorte en voortgang van sterren en planeten eeuwig en de spiraalgang van het mensenleven.
Hoofdstuk 26: Van de planeet Saturnus. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[9] Het lichaam van een Engel en het leven op de geboorte in dat lichaam ontstaat door de zes andere Oergeesten. De geest of het hart, waarin het licht opgaat en uit het licht de ziele-geest, die ook buiten of zonder het lichaam met de Godheid arbeidt, is het Hart Gods, waaruit de Heilige Geest ontspringt. En zoals in de zevende goddelijke natuurgeest, welke ontstaat uit de zes anderen, niet de ganse kennis en het volkomen inzicht der zes anderen ten volle geopenbaard wordt (want de 7e geest kan zijn oorsprong, de zes anderen niet peilen), zo kan een Engel óók niet de ganse goddelijke volkomenheid doorgronden. De geest, niet het lichaam kan het verstaan, dewijl deze arbeidt met het Hart en den Geest van God. De zevende oergeest is als het ware het huis of het eigendom der zes anderen. Zij bouwen dat huis naar hun welgevallen. Hij is als een lusthof, waarin de eigenaar van het huis naar zijn welgevallen allerlei vruchten, gewassen zaait en er vreugde aan heeft. Zo bouwen de zes geesten steeds deze lusthof en zij zaaien er hunne vruchten in en genieten van die vruchten tot versterking van hun lichaam en tot hun vreugde; dit is de tuin, waar de Engelen wonen en waarin zij wandelen. De wonderlijke verhoudingen evenwel, die aan de dag treden in de gewassen in deze tuin ontstaan door de werkingen en het liefdesspel der andere geesten. Wie de eerste van hen is in het spel der liefde, vormt de gewassen naar zijn inzicht en wijze, terwijl de anderen daarbij behulpzaam zijn. Nu eens is de een primair, dan weer een ander, soms de derde enz. Daarom ook bloeien er zo menigerlei gewassen, het­welk voor het verstand der Engelen totaal onbegrijpelijk is. De ziele­geest der Engelen echter begrijpt het volkomen. Dit is ook voor mij ten enen male verborgen, maar voor mijn ziele-geest niet. Zo lang deze met God verbonden is, begrijpt hij het. Wanneer hij echter in de zonden valt, zo wordt de deur voor hem gesloten. Dit doet de duivel, maar door grote geestesarbeid kan zij wederom geopend worden.
Hoofdstuk 16: Over de zevende gestalte of verschijningsvorm van het zondebeginsel Lucifer en zijn Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[19] Ziet, wanneer de lichamelijke Oergeesten hun wil gebruiken om toverij te plegen, zo is de zielegeest, die verborgen is in de hoedanigheden van sterren en elementen, en daarin heerschappij voert, een tovenaar en heeft zich in de toverij begeven. Het dierlijke lichaam echter kan dit zo gemakkelijk niet doen, maar het moet door tekenen en bezweringen en door allerlei, daartoe dienstige instrumenten betoverd worden, zodat de zielegeest het dierlijke lichaam onzeker maakt en het kan veranderen in de gestalte, die oorspronkelijk de bedoeling was van de Oergeesten. Het dierlijke vlees kan zich zelf niet veranderen, maar het wordt in een substantie voortgebracht, die is te vergelijken met dat van een dier, of met hout of iets dergelijks. Iets, dat in de elementen een bepaalde be­doeling en een bepaald aanzicht heeft. Maar de siderische geesten kunnen een andere vorm of gestalte aannemen, maar ook slechts zolang, als de natuur het hun toelaat. Want, wanneer zij zich, de natuur nml., in haar omwentelingen en doordringen van alles, verandert, zodat een bepaalde oergeest de eerste wordt, zo ligt haar kunst daar neder, en hare goddelijkheid, die er is in de eerste oergeest, neemt een einde. Bestaat zij langer, zo moet zij opnieuw, naar het beeld van de thans regerende oergeest ge­schapen worden. De natuur laat niet elk ogenblik met zich spotten, maar alles moet plaats grijpen naar de wil van die geest, die de eerste is. Niet dezelfde geest Gods, die in de natuur de eerste is, veroorzaakt toverij, maar deze ontstaat door de boosheid van de Salniter, dewelke Lucifer heeft aangestoken. Wanneer de macht van deze zelfde geest geëindigd is, zo kan het aangestoken vuur de maker der toverij óók niet meer dienen. Want het vuur des levens in de natuur is in deze tegen­woordige tijd niet het huis van satans geweld; nademaal de liefde in het vuur des toorns verborgen is, en Lucifer met zijn Engelen gevangen is in het gericht Gods, zo is zij het vuur des toorns, ontdaan van de liefde, deelachtig geworden en zijne tovenaars zullen, zonder twijfel, hetzelfde ondervinden.
Hoofdstuk 16: Over de zevende gestalte of verschijningsvorm van het zondebeginsel Lucifer en zijn Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[43] Ook beseft hij dan, dat hij alle uren en elke dag met hem worstelen moet, hetgeen het vernuft, de wijsheid des mensen niet begrijpen kan, zonder deze strijd te strijden. Want de vleselijke geboorte des mensen is des duivels woonhuis, waarin hij, als in een vesting, met de ziel des mensen strijd voert en haar menige stoot toebrengt. Deze vleeswording nu is niet een lichamelijk aanzijn, dat geschikt is om het woonhuis der ziel te zijn. Neen, er wordt strijd gevoerd met het licht, dat in de mens is, door de kracht van God tegen de duivel. Daaren­tegen spuwt de duivel zijn vergif uit op de zeven Oergeesten, welke de ziel doen geboren worden. Hij doet dit, teneinde haar te verderven, opdat het gehele lichaam hem ten eigendom zou worden. Zo nu de ziel haar licht en haar inzicht in het menselijk gemoed wil doen doordringen, zo moet zij een verwoede strijd voeren. De weg is smal en zij wordt door de duivel menigmaal ter aarde gestoten; zij moet echter standhouden als een ridder in de strijd. Wanneer zij nu zegeviert, zo heeft zij de duivel overwonnen. Zo de duivel evenwel zegeviert, zo wordt de ziel gevangen genomen.
Hoofdstuk 16: Over de zevende gestalte of verschijningsvorm van het zondebeginsel Lucifer en zijn Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[16] Neen, in de liefde Gods is enkel zachtmoedigheid. Ik zeg niet, dat de mens zondeloos en heilig door de moeder ter wereld wordt gebracht, maar niet is het waar, dat zoals de boom is, ook de vrucht is. Het is dus niet aan God te wijten, wanneer een moeder een onheilig kind baart, maar aan haar eigen zonde. Wanneer evenwel een wilde loot in een goede akker wordt geplant en goed verzorgd wordt en be­mest, zo groeit er een goede boom uit de twijg, hoewel deze wild was, want hier is alles mogelijk. Toch verkeert menigmaal het goed eerder in kwaad, dan het kwaad in goed. Een ieder mens is vrij, als 't ware zijn eigen God. Hij kan in dit leven toorn uitstralen of licht. En welk kleed hem omhangt, naar dat kleed wordt hij beoordeeld. Welk lichaam hij in de aarde zaait, een dusdanig lichaam zal ook worden opgewekt, alhoewel in andere vorm en verklaard, maar geheel naar de aard van het zaad, dat gezaaid werd. Want zo de aarde geheel van God verlaten zou zijn, zo zou zij nimmer een goede vrucht dragen; maar alleen boze vruchten. Dewijl echter de aarde nog leeft en bestaat door Gods liefde, zo zal de toorn niet eeuwig branden, maar de liefde, die heeft over­wonnen zal liet vuur des toorns t-, niet doen. Alsdan zal de hel, waar zich de liefde van de haat zal afscheiden, beginnen te branden. In deze wereld echter zijn liefde en toorn in alle schepselen dooréén ge­weven. Wat nu in de strijd de overwinning behaalt, is de erfenis, die overblijft, hetzij het Hemelrijk, hetzij het rijk der hel. Daarmee wil ik nog niet zeggen, dat de dieren het Hemelrijk zullen beërven, want zij be­horen bij de verdorven aarde met al haar goedheid en boosheid; zo zij echter uit de moederaarde voortkomen, zo zijn zij uit de aarde aards. Daarom zal ook in een goed dier de Salniter niet de duivel ten eigen­dom worden gegeven, maar hij zal eeuwig in Gods natuur groeien en bloeien. D.w.z. hun verschijning zal een afschaduwing zijn van de wonderen en de eeuwige magie op deze aarde en andere Hemelse ver­schijningen voortbrengen.
Hoofdstuk 18: Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
...  8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33  ...