Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1379 resultaten - Pagina 3 van 92

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[15] Let wel: leder, die Mij wil volgen, dient zo te handelen! Hij moet het aardse zaken en beroepsleven geheel loslaten en niet meer bezig zijn met zijn aardse levensomstandigheden, omdat hij anders niet deugt voor en in Mijn koninkrijk! Want wie de hand aan de ploeg slaat en achterom kijkt, is niet geschikt voor het Rijk van God!
Hoofdstuk 127: De dood van de dochter van overste Cornelius. (5/6.12.1851) In Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Want het aardse leven geeft de geest geen leven en ook geen vrijheid, maar de dood; de aardse dood is echter de overgang van de geest naar het eeuwige leven en de daarbij behorende ware eeuwige vrijheid.
Hoofdstuk 137: Troost voor de apostelen. (2.1.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Daarom kom je met je raad aan Mij veel te laat; want dat heeft allemaal al plaats gevonden en heeft voor de geestelijke weg ook datgene te weeg gebracht, wat het moest teweeg brengen; maar voor de uiterlijke aardse levensomstandigheden van de mensen kan en mag uiteraard geen merkbaar effect optreden, omdat deze nooit een reden waren om van boven iets te laten gebeuren.
Hoofdstuk 137: Troost voor de apostelen. (2.1.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Onthoudt dus wat Ik jullie zeg: Laat die belachelijke domme waan varen, dat Ik gekomen zou zijn om door jullie, Mijn leerlingen en Mijn knechten, de wereldse mensen de aardse vrede te zenden; Ik zend het zwaard! (Matth.10:34)
Hoofdstuk 139: Een belofte aan de getrouwen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Zeg hem echter ook, dat Ik niet ben gekomen om de aardse macht van de groten af te nemen, maar om hen op hun heersersstoelen te bevestigen. Maar wie met Mij twisten wil, die zal een harde strijd moeten doorstaan!'
Hoofdstuk 144: Het getuigenis over Johannes de doper. (26.1.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Ik zeg: 'Of Ik Mij nog begrijpelijker zou kunnen of willen uitdrukken?! Ja ja, Ik zou het wel kunnen, als Ik het wilde! Maar Ik wil hier niet begrijpelijker zijn en daarom zeg Ik daarover alleen nog maar dit, dat jullie oude gescheurde kleren en oude verweerde zakken zijn, die voor Mijn leer niet meer deugen! Mijn leer zou je je zoete aardse leven afnemen, dat toch jullie hoogste goed is, en voor de verbetering waarvan je alles doet. Waarvoor je zelfs op de sabbat zwaar werk verricht bij het vissen, alleen maar om in je aardse leven een beter en zorgelozer bestaan te hebben en zo mogelijk ook nog wat luxe erbij! De armen zie je echter niet, de zieken niet en de gebrekkigen ook niet, net zo min als de hongerigen en de dorstigen!
Hoofdstuk 124: Gelijkenis van de nieuwe kleren en de nieuwe wijn. (3.12.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[20] Wie ooit in het bezit is van kapitaal, eigendom en een bedrijf waarmee hij veel winst kan maken, maar die die winst voor zichzelf en zijn kinderen houdt, en afwerend neerkijkt op de arme broeders, en de arme kinderen vermijdt die door gebrek aan alle aardse bezittingen, honger, dorst en koude lijden, en ze wegjaagt als ze naar hem toekomen en hem om een aalmoes vragen, die is een vijand van God! En wie tegen een broeder zegt: 'Kom over een paar dagen of weken maar terug dan zal ik het een en ander voor je doen!', maar die, als dan de hoopvolle en op hem rekenende broeder komt en hem vraagt om zijn belofte gestand te doen, zich verontschuldigt met te zeggen dat hij ook nu niets kan doen, hoewel hij er heimelijk wel toe in staat is, waarlijk, waarlijk Ik zeg je: dat is een vijand van God! Want hoe wil hij God liefhebben Die voor hem onzichtbaar is, terwijl hij toch zijn broeder niet liefheeft die hij ziet en wiens nood hij kent!?
Hoofdstuk 125: Het vertrouwen van Matthéus de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Een Romein, die op dat tijdstip te gast was bij Cornelius, neemt nu het woord en zegt: 'Vrienden, een wijze heeft eens gezegd, dat ieder groot man door de goden vervuld is met hun adem. Als er echter ooit een man het sterkst door de goden beademd zou zijn, dan is het beslist deze Jezus, die naar aardse maatstaven van heel geringe komaf schijnt te zijn; maar de goden houden niet van de praal van de aarde, als ze de aarde betreden verbergen ze zich steeds achter het zo mogelijk nederigste uiterlijk en laten alleen door hun daden aan de sterfelijke weten, wie en wat ze zijn. En dat zal ook bij deze overigens zeer eenvoudige man het geval zijn. Jullie kunnen wat mij betreft menen en denken wat je wilt; maar ik zeg dat Hij een God van de eerste rang is! Want een dode is door geen sterfelijke meer op te wekken!
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[27] Judas neemt weer het woord en zegt: 'Dat is allemaal heel wijs en mooi gezegd, en het is in die vorm ook beslist waar; maar wat helpt dat allemaal? De leer is buitengewoon heerlijk, zuiver en waar - dat staat als een paal boven water -, en ook Uw daden zijn in ieder geval voor ons zoals we hier samen zijn, een meer dan voldoende bewijs van Wie Degene is, Die deze doet. Maar bij de gegeven gedragsregels zal de leer en zullen haar daden bezwaarlijk ooit algemeen op en aangenomen worden. Omdat ze eigenlijk zonder meer onvrede brengt in ieder huis dat haar aanneemt, zal ze zeer streng door de staat vervolgd, of geheel verboden worden, en dan zijn wij nergens meer. Wat dan? Als wij dan als aardse verkondigers van Uw leer en daden zeker maar al te gauw onder stenen of onder het zwaard, in het vuur, of misschien wel aan het kruis of in de leeuwenkuil opgehouden hebben te bestaan, wie zal dan wel onze plaats innemen en ons werk doen?'
Hoofdstuk 138: De vraag van Simon van Kana. (3/10/12.1.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[16] Ik zei: 'Ik wil het doen; echter niet vóór het aardse middernachtelijke uur, maar daarná. Onderhoudt je nu met de geesten, maar verraadt niet aan hen dat Ik hier ben; want daar hebben ze vóór de tijd niets aan; want iedere geest moet zijn rijpheid in volle en ongedwongen vrijheid verkrijgen!'
Hoofdstuk 152: De geestenwereld. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] Kijk, net als jouwaarde, is ook onze maan een wereld! Jouw aarde is rond; en onze maan is dat ook. Jouwaarde wordt steeds maar voor de helft door de grote zon beschenen, en onze maan ook. Bij jou duurt de nacht gemiddeld ongeveer dertien van jullie korte uren, en je aardse dag is ook ongeveer even lang; op de maan echter duren zowel de nacht als de dag ongeveer veertien aardse dag en nachtlengtes, en daardoor ziet je oog vanaf je aarde de voortdurende wisseling van het licht op de maan, - en dat is een groot verschil tussen de maan en jouw zoveel grotere aarde.
Hoofdstuk 153: Drie maangeesten spreken over de maanwereld. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Mozes geeft bij zijn uitbeelding van de schepping alleen maar beelden, die betrekking hebben op het ontwaken van het eerste godsbegrip bij de aardse mens, en niet op de stoffelijke schepping van de aarde en alle andere werelden.'
Hoofdstuk 156: Het scheppingsverhaal van Mozes. (2.3.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Dan zeg Ik: Zeker, als hij geestelijk gesproken tegen de mensen iets onzinnigs had willen zeggen! Maar Mozes wist, dat alleen de avond te vergelijken is met de aardse toestand van de mens; hij wist dat de zuiver aardse verstandelijke ontwikkeling bij de mens op dezelfde manier plaats vindt, als het schemeren van de natuurlijke avond.
Hoofdstuk 157: De eerste scheppingsdag. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] Hoe meer de mensen met hun verstand de aardse dingen proberen te vinden, des te zwakker wordt in hun hart het goddelijke licht van de liefde en van het geestelijke leven. Daarom noemde Mozes zulk aards licht van de mens ook de avond.
Hoofdstuk 157: De eerste scheppingsdag. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] De andere sterren, die u vaste sterren noemt, lijken ergens aan vastgemaakt te zijn; maar dat is niet zo. Ze zijn echter zo ontzettend ver van de aarde verwijderd en hun banen zijn zo uitgestrekt, dat ze die vaak nauwelijks binnen honderdduizenden aardse jaren afleggen, zodat daardoor hun bewegingen ook zelfs door honderd mensengeslachten nog niet opgemerkt kunnen worden. En dat is dan de reden, waarom ze u als onbeweeglijk voorkomen; maar de werkelijkheid is anders, en er is nergens een zogenaamd uitspansel in de hele oneindige ruimte.
Hoofdstuk 160: De vierde scheppingsdag. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...