Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

15097 resultaten - Pagina 3 van 1007

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[6] DE FARIZEEËR zei: 'Ja, U heeft wel helemaal gelijk, en de mensen zijn Uw liefde niet waard en kunnen U van nu af aan niet genoeg danken dat U in het vlees gekomen bent om hun het ware licht te geven en hun de ware weg naar het eeuwige leven te wijzen. Maar één ding is er toch door ons mensen ten opzichte van U op te merken, en dat is het volgende: U bent zo, als deze keer, nog nooit bij de mensen geweest om hen te leren Uw wil en hun bestemming te onderkennen. Steeds waren het zeer ervaren en geestdriftige mensen - profeten genaamd - die beweerden door Uw geest gegrepen te zijn; en niet zij hebben gesproken, maar Uw geest door hun mond. Zij deden ter bekrachtiging van hun verklaringen ook tekenen, vaak van de meest buitengewone aard zoals men in de boeken leest; maar zij waren toch mensen en moesten sterven, hoewel zij heel vaak over het eeuwige leven spraken en schreven. Zelfs Mozes was daarvan niet uitgezonderd. Alleen van de unieke Elia zegt de Schrift, dat hij in een vurige wagen naar de hemel is opgevaren en alleen zijn mantel achterliet voor zijn leerling Elisa. Deze geschiedenis is echter toch wat ongeloofwaardig en kan niet als norm dienen, omdat men zoiets nooit daarvoor en ook nooit daarna bij welke grote wijze dan ook heeft meegemaakt.
Hoofdstuk 224: Het weerwoord van de Farizeeër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[6] Het is dus van het begin af aan al verkeerd geweest van de mensen, dat de ouden de hel voor hun kinderen zo heet mogelijk maakten en de hemel afschilderden met alle kleuren van het licht en met alle geneugten die de menselijke zintuigen strelen. Daardoor veroorzaakten zij wel een soort vroomheid, die echter vanwege de hel, waar je erg gemakkelijk in terecht kon komen, en vanwege de hemel, die te moeilijk bereikt kon worden, nooit in ware liefde tot God en de naaste overging, maar bij de zwakke re karakters ontaardde in een steeds grotere vrees en bij de sterkere, die meer verlicht waren, overging in een totale onverschilligheid ten opzichte van God en de medemens. Want deze sterkere mensen geloofden zelf helemaal niets, maar deden pro forma mee, om het gewone volk het geloof te laten behouden, opdat het niet in opstand zou komen tegen hen voor wie het moest werken, zodat die zich in de plaats van het verloren geloof in God, hemel en hel op de wereld een hemel non plus ultra konden bereiden.
Hoofdstuk 243: De gevolgen van de verkeerde voorstelling van het hiernamaals - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[9] De dochter zei: 'Ik ben niet weerbarstig en al helemaal niet ijdel, maar ik richt mij naar hetgeen deze verheven man en grote meester ons leert en ik ben hem van ganser harte dankbaar voor de overgrote weldaden die hij ons heeft bewezen. Wat kan ik en wat kunnen wij allen nog meer doen? Maar ik wil ook niet onwillig zijn om deze verheven meester als een ware Messias en Heiland van de mensen te beschouwen, want dat was immers in zekere zin iedere grote en onder bepaalde omstandigheden ook iedere kleine profeet, omdat hij de mensen die in de algehele nacht van het leve? verzonken waren, weer het licht der levenswaarheden bracht en hen Uit het slijk der zinnelijkheid weer naar een zuiverder geestelijk en waarachtig leven verhief. En dat doet, zoals ik dat nu heel goed bemerk, ook deze man, die vol heerlijkheid en vol waarachtig goddelijke kracht en macht is en daarom is hij dan ook beslist een ware Messias voor de mensen die zich door hem laten onderwijzen.
Hoofdstuk 26: De uitvlucht van de jodin - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] Toen wij hun ruime vertrek binnenkwamen, waren ze buiten zichzelf van vreugde en allen riepen: 'Wees gegroet, enig echte en ware vader van ons, want u heeft ons goed te eten en te drinken gegeven, u heeft ons bevrijd van onze harde boeien en ons naakte lijf goed bekleed, en daarom bent u alleen onze echte en ware vader en wij allen hebben u nu boven alles lief! Maar onze gevoelloze ouders kunnen we nu niet meer zo erg liefhebben, want zij hebben ons nooit iets goeds gedaan, behalve dat zij ons een tijdlang vetgemest hebben om ons dan duurder te kunnen verkopen. Wij wensen hun daarom toch geen kwaad toe, maar wij wensen alleen dat zij spoedig tot het inzicht zullen komen dat het hoogst onrechtvaardig is als mensen andere mensen en zelfs ouders hun kinderen net als andere huisdieren aan op winst beluste kooplieden verkopen. Maar omdat we nu allemaal zo'n meer dan goede vader hebben gevonden, zij ook de oude misdaad die onze ouders aan ons, hun onschuldige kinderen, hebben begaan, hun vergeven, wat u, onbarmhartige koopman Hibram, hun thuis wel kunt vertellen, als er nog een eerlijke bloeddruppel door uw aderen vloeit!'
Hoofdstuk 39: De opvattingen van de jonge slaaf De toekomst van Rusland. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[17] Agricola zei: 'Ik kan me heel goed herinneren in Rome meermalen over deze gebeurtenis gehoord te hebben, en ik was daarover heel verbaasd. Ik moet die twee Romeinen beslist persoonlijk kennen! O, deze geschiedenis is buitengewoon wonderbaarlijk en prachtig! Als er maar veel van zulke ware mensen op aarde waren, dan zou het er met alle mensen beter Voor staan! Zou die echte mens nu nog lichamelijk leven?'
Hoofdstuk 90: De Romein waarschuwt de tempeldienaren voor de macht van de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[17] Lazarus nam met Rafaël zijn vroegere plaats naast Mij weer in en wilde met Mij gaan spreken over de ware mensen uit Opper-Egypte die morgen naar Emmaüs zouden komen; maar de beide reeds genoemde herbergiers waren hem voor en vroegen Mij of ook zij niet een aantal dagen bij Mij mochten blijven om de genoemde echte mensen uit het achterland van Opper-Egypte te zien.'
Hoofdstuk 91: Voorziening in levensbehoeften door overgave aan de wil van de Heer. De materiële en de geestelijke zondvloed. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[11] In het begin zeiden jullie wel, naar het uiterste westen te gaan om daar, als het ware aan het einde van de wereld, het ondergaan van de zon, van de maan en van de sterren van zo dichtbij mogelijk te waar te nemen en te onderzoeken, maar jullie kennen de vorm van de aarde best; want er waren mensen in jullie land die de aarde heel goed bestudeerd hebben en ook heel goed wisten wat zij van de zon, de maan, de planeten en van de vaste sterren moesten denken. Maar dat hebben jullie het volk niet alleen nooit meegedeeld, maar je hebt het zelfs met zware straffen bedreigd als het ooit waagde over de sterren en de aarde iets anders te denken, te zeggen en te geloven dan wat jullie het daarover altijd hebben voorgelogen. En voor die schaamteloze leugens moet het arme volk jullie nog de grootste offers brengen en zich ook nog op alle mogelijke manieren gruwelijk door jullie laten kwellen.
Hoofdstuk 96: Raphaël ontmaskert de magiërs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] De hoofdmagiër zei: 'Ja, het begint mij nu een beetje te dagen; maar voortdurend komt de vraag bij mij op, waarom wij al deze verheven en goddelijk ware zaken met goedvinden van de enige, ware en beslist alwetende God niet reeds lang als een openbaring hebben gekregen. Sinds onheuglijke tijden smachten wij reeds in onze nacht en grote duisternis, en wij hebben hetgeen wij nu gevonden hebben, toch altijd gezocht. Wij zijn toch ook mensen, en hebben God onder de veelzeggende naam Delailama (schept en vernietigt) ook altijd aanbeden en vereerd en hebben de leer van Zorouasto niet aangenomen, en toch hebben wij als priesters nooit enige openbaring gekregen. En dat was dan ook de oorzaak, dat juist wij, priesters, alle geloof verloren hebben, hoewel wij het volk voortdurend vast lieten geloven. Wat was daarvan dan de eigenlijke reden? Lag er dan al van oudsher een zekere geheime vloek op ons, of waren wij, zonder dat te willen, daar zelf de schuld van, of was dat de schuld van ons klimaat?'
Hoofdstuk 104: De schuld van de magiërs - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] De magiër zei: Ja, nu pas begrijpen we het beter; want we dachten eerst nog te veel volgens onze vanouds vertrouwde menselijke voorstellingen, volgens welke wij de zaak zo bekeken, dat God als het allerhoogste, als het ware boven alle sterren wonende wezen, Zich op deze aarde alleen maar aan die mensen zou kunnen openbaren, die dank zij hun hoogst mogelijke aanzien hier op aarde in zekere zin in rang aan Hem gelijk waren. Als dan de een of andere heel eenvoudige persoon pretendeerde van God Zelfeen openbaring te hebben ontvangen, dan werd zo'n verklaring door de priesters als een hoogst strafbare misdaad tegen de eindeloze heiligheid en majesteit van God beschouwd en verdoemd, en de eenvoudige profeet moest die misdaad meestal met de dood bekopen. Dat is helaas maar al te waar.
Hoofdstuk 105: De magiër vraagt naar de weg van de openbaring - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[25] O, waren alle mensen toch zoals jullie, dan zou het er op aarde heel anders uitzien! Maar de traagheid van de mensen is het oude vangnet van de satan, waarin ze zich gewillig laten vangen tot hun eeuwige verder[ En toch konden de mensen niet volkomener geschapen worden dan ze zijn! Ze hebben verstand, inzicht, een volledig vrije wil en een geweten dat hen altijd waarschuwt, en overal en te allen tijde door Mij gewekte mannen en leraren, die zeer actief zijn en een even grote wijsheid hebben als de engelen. Maar hun genotzucht en traagheid trekt hen voortdurend af van al het juiste, ware en goede. En zo vallen ze ten offer aan het rijk van het verderf, en kan niets anders hen helpen dan het ene gericht na het andere en de ene straf na de andere. En zelfs dat helpt alleen maar een uiterst kleine minderheid.
Hoofdstuk 181: Terugkeer naar de Olijfberg - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[9] Toen de Farizeeën deze leer van Mij vernamen en Mij woedend aankeken, riep het hele volk Mij luidkeels toe: 'O meester, u alleen bent waarachtig; zo zou het onder alle mensen moeten zijn, dan zou deze aarde reeds een ware hemel zijn! Maar zoals het nu gaat onder de mensen, dat iedereen vaak om een nauwelijks voor te stellen kleinigheid meer en hoger wil zijn dan zijn naaste, is de aarde een ware hel; want in de ingebeelde grootheidswaan vervolgt de ene mens de andere en brengt met zijn onverzadigbare hoogmoed de zwakke in verdrukking. O arme en zwakke mensheid van deze aarde, voor velen zou het beter zijn als zij nooit geboren waren!
Hoofdstuk 199: De Heer spreekt over de schriftgeleerden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[14] De magiër zei: 'Heer en Meester, wanneer zulke mensen, die meestal heidenen zijn, er niets aan kunnen doen dat ze nooit iets van een ware God hebben gehoord en er daarom ook niet in konden geloven, dan is een zeer afschrikwekkend voortbestaan van hun ziel aan gene zijde toch een te zware straf! Ja, mensen zoals wij nu, die God hebben leren kennen en in Hem moeten geloven omdat Hij zichtbaar voor hen bestaat en hun Zelf de wegen van het leven leert -wanneer zij desondanks afvallig zouden worden en het kwade zouden doen, zouden ze wel zo'n afschuwelijk lot aan gene zijde, zoals dat nu door U beschreven is, verdienen; maar mensen, die het niet kunnen helpen dat ze bijna meer dier dan mens waren op de wereld, zou ik als ontoerekeningsvatbaar willen beschouwen, en een straf aan gene zijde voor hun hier bedreven slechte daden lijkt me niet in overeenstemming te zijn met de goddelijke orde en de aan de liefde van God ontspringende gerechtigheid. Want wanneer iemand op deze aarde geen God en derhalve ook Zijn wil niet kent en geen andere wet heeft dan alleen maar wat zijn natuur en zijn hartstochten hem voorschrijven, kan hij ten opzichte van Gods wil, die hij niet kent, ook geen zonde begaan en daarvoor gestraft worden. Heer en Meester, kijk, ook dat is nog een duistere hoek in mijn ziel, die U misschien nog allergenadigst een beetje meer zou willen verlichten!'
Hoofdstuk 16: Over het incameren van bewoners van de sterren (26.10.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Maar zoals jullie nu al goed kunnen merken, dat de tevoren zo dreigend Zwart uitziende wolkenmassa goud oplichtende randen begint te krijgen, zo zullen jullie in die tijd ook merken dat de mensen die tot kort tevoren nog helemaal duister en ware vijanden van het licht der waarheid waren, van alle kanten door de lichtstralen van de waarheid steeds meer en helderder verlicht worden, en vervolgens ook, zelf stralend, tot vijanden van de oude leugen worden. En een dergelijke verlichting door de zon der waarheid uit de hemelen, die zijn volle opgang nadert, zal Mijn teken van de Mensenzoon zijn voor alle waarachtige mensen op aarde en het beginnende grote gericht over de hoer van het nieuwe Babylon.
Hoofdstuk 46: Het gericht van het heidendom (8.12.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Zo is het ook niet absoluut noodzakelijk voor het zieleheil van de mensen dat nu juist de oude joodse sabbat bij uitstek een dag van onderricht dient te blijven; want daarvoor kan iedere dag gekozen worden, al naargelang de omstandigheden. Als de oude sabbat gunstig blijkt te zijn voor het verrichten van noodzakelijk werk voor het heil van de gemeente, terwijl sommige doordeweekse dagen als gevolg van slecht weer ongunstig waren, werk dan op de sabbat en stel een andere dag vast voor het onderricht! Want iedere dag waarop jullie in Mijn naam iets goeds zullen doen, zal een ware sabbat zijn; aan de naam van de dag is immers niets gelegen, maar alleen aan wat iemand op een dag gedaan heeft.
Hoofdstuk 89: Sabbat en priesterstand - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[5] En dan kan nu, zoals hier met U nu het geval is, de enig ware en allerhoogste Godheid wel komen en de vele duizendmaal duizenden het meest ware licht verkondigen, maar de mensen zullen het over het algemeen toch niet aannemen en heel velen zullen zeggen: 'Waren onze voorvaderen, die allang gestorven zijn, dan ook niet mensen zoals wij? Wat hebben ze dan voor verkeerds gedaan, dat de enige en eeuwig ware godheid, hun het levenslicht heeft onthouden?
Hoofdstuk 127: De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...