Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 3 van 1490

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...
[5] (Dat was het waarachtige licht, dat alle mensen verlicht, die op deze wereld komen. Joh. 1:9) Niet de getuige, maar zijn getuigenis en Degene, van Wie hij getuigde, waren de echte bron Die vanaf het begin alle mensen die in deze wereld komen licht en leven heeft gegeven, en hen nog steeds meer leven en licht geeft. Daarom staat in het negende vers, dat Dat het ware en echte licht is en was, Dat alle mensen in het oerbeginsel vorm gaf voor het vrije bestaan, en Dat nu kwam om dat bestaan in alle volheid te verlichten en weer aan Zichzelf gelijk te maken.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] (Het was in de wereld, en deze is Daardoor ontstaan, maar ze herkende Het niet. Joh. 1:10 ) Hoe Ik, de bron van alle licht, ondanks al de voorboden en verkondigers van Mijn komst miskend kon worden door deze wereld d. w .z. door de verduisterde mensen, die met hun hele wezen uit Mij of wat hetzelfde is, uit de bron (het Woord) ontstaan zijn, is reeds in het vijfde vers duidelijk naar voren gebracht. Alleen moet daarbij nog wel aangetekend worden, dat hier onder het begrip 'wereld' niet verstaan moet worden 'de aarde als draagster van verloren zielen, die tesamen de materie vormen', maar alleen 'de mensen' als zodanig. Zij zijn weliswaar voor een deel uit de materie genomen, maar als vrijgemaakte wezens behoren ze niet meer, of behoeven ze niet meer te behoren, tot deze vanaf de zondeval reeds veroordeelde zielsmaterie. Want het zou geen goede zaak zijn als Ik verlangen zou dat een steen, die nog in het diepste gericht ligt, Mij zou herkennen! Dat kan Ik alleen terecht verlangen van een vrij geworden ziel, die Mijn geest in zich heeft.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] (Allen, die Hem aannamen, gaf Hij de macht om kinderen Gods te worden, omdat zij in Zijn naam geloven. Joh. 1:12) Het spreekt haast vanzelf dat bij al degenen, die Mij niet opnamen of niet herkenden, de werkelijke orde verstoord bleef en dat met deze verstoring een lijdende toestand, het zogenaamde 'kwaad' of de 'zonde' bleef. Daartegenover verdween bij veel anderen dit 'kwaad' zodra ze Mij opnamen d.w.z. in hun hart herkenden, omdat ze weer met Mij en daarom met de orde en de oerbron van al het Zijn verenigd werden. Daarin vonden zij zichzelf, en zij vonden ook Mijn oorspronkelijke licht als het genoemde deel van zichzelf en daarin het eeuwige onverdelgbare leven.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Het is duidelijk, dat hier geen sprake is van een eerste geboorte als vlees uit het vlees, maar alleen van een tweede geboorte uit de geest van de liefde tot God, en uit de waarheid van het levende geloof in de levende naam van God, die Jezus-Jehova-Zebaoth heet. Een goede omschrijving van deze tweede geboorte is -de wedergeboorte des geestes door de doop uit de hemel.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[16] Deze genade is nu juist tevens de machtige aantrekkingskracht van God in de geest van de mens, waardoor deze als het ware door de Vader naar de Zoon getrokken wordt, d.w.z. naar de goddelijk bron van alle licht getrokken wordt, of, anders gezegd, tot de ware en levende machtige wijsheid van God komt.
Hoofdstuk 2: De oude en nieuwe getuige, Johannes de doper. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] (Uit zijn volheid hebben wij allen genade op genade ontvangen. Joh. 1:16) Deze bron van alle licht is ook Gods eeuwige grote heerlijkheid, en Gods wezen zelf in deze heerlijkheid; deze heerlijkheid was eeuwigdurend Godzelf in God, en aan de volheid van deze heerlijkheid hebben alle wezens hun bestaan en hun licht en vrije leven te danken.
Hoofdstuk 3: De menswording van het eeuwige woord. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] (Johannes getuigt van Hem, roept de mensen op en zegt: Deze was het van wien ik gezegd heb: Die na mij komt, is voor mij geweest, want hij was eerder dan ik. Joh. I: 15) Johannes geeft van dit alles een juist getuigenis, en hij maakt de mensen direct na de doop in de rivier de Jordaan er op opmerkzaam, dat de mens, die hij zojuist gedoopt heeft, Degene is, waarover hij al keer op keer in zijn boetepredikingen tegen het volk gezegd heeft dat men Hem waardig moest ontvangen en dat Hij, Die na hem zou komen, vóór hem geweest was, er dus eerder was dan hij. De diepere betekenis hiervan is: Dit is de bron van alle licht en de oerbron van al het licht en zijn, Die vóór al het bestaande was, en waaruit al het bestaande voortkwam.
Hoofdstuk 3: De menswording van het eeuwige woord. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] AI het leven is daarom een Goddelijke genade, die de levendragende vorm geheel en al vervult. De basis van het leven in ieder mens is, omdat deze gelijk is aan de heerlijkheid van God, het eerste teken van Gods gunst. Hieraan werd echter afbreuk gedaan door het afhankelijke gevoel van de mens omdat hij geschapen is, en daardoor volkomen afhankelijk van de bron van alle licht en de diepste grond van al het bestaan.
Hoofdstuk 3: De menswording van het eeuwige woord. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Omdat daardoor het eerste teken van Gods gunst in de mens bijna geheel te niet gedaan werd, kwam de bron van alle licht Zelf in de wereld, en gaf de mensen een zodanig onderricht, dat ze dit eerste teken van Gods genade weer herkennen zouden, om vervolgens geheel terug te keren tot de diepste grond van het leven en daar het oude licht in te ruilen tegen een nieuw leven. Deze ruil is het 'ontvangen van genade op genade' of als het ware het oude, verzwakte, voor niets meer deugende leven inruilen voor een nooit meer verloren gaand leven in de volheid van en uit God.
Hoofdstuk 3: De menswording van het eeuwige woord. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] (Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. Joh. I:17) Zo ziet de wet er uit die aan het eerste leven gegeven moest worden, en dat begon al in het begin bij de eerste mens en in het verdere verloop gaf Mozes deze nog eens door, waarom hij in dit vers ook als vertegenwoordiger van de wet aangehaald wordt. Uit de wet kon echter niemand ooit de echte levensvrijheid verkrijgen, omdat de wet een belemmering en geen aanmoediging van het leven is.
Hoofdstuk 4: Over wet en genade. Bij Bethabara. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Het wezen, de mens, was, hoewel oorspronkelijk op een bepaalde manier de godheid zelf, of wel: het diepste wezen van God Zelf, nu gescheiden van zijn diepste grond, die het nog wel kende, maar daarbij door onwrikbare wetten in een beperkte vorm gebonden en gehouden. Die toestand beviel het op deze manier vastgelegde wezen niet, en zijn hoogheidsgevoel kwam geweldig in opstand tegen zijn gedwongen beperking en buitensluiting.
Hoofdstuk 4: Over wet en genade. Bij Bethabara. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] In de tweede vorm van de wezens verschijnt dan de mens met een vleselijk lichaam, staande op de bodem van het resultaat van zijn eerste veroordeling. Ondanks dat hij nu op drievoudige wijze was gescheiden van zijn diepste grond, herkende hij deze in zich zelf toch al weer gauw, en werd trots, hoogmoedig en ongehoorzaam aan een niet zo strenge wet, die niets dwingend voorschreef, maar alleen aangaf wat wenselijk was.
Hoofdstuk 4: Over wet en genade. Bij Bethabara. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] Na deze tuchtiging kwam God in de vorm van Melchizedek naar de aarde en leidde de mensen; maar die begonnen al snel weer te vechten en moesten door nieuwe wetten worden gebonden en op zodanige wijze tot de orde worden geroepen, dat hen alleen een machinale beweging overbleef, die zich verzette tegen bijna al hun neigingen.
Hoofdstuk 4: Over wet en genade. Bij Bethabara. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Door de wet werd dus een grote kloof gemaakt, waarover geen geest en geen wezen meer kon springen. Daardoor werd ook het uitzicht op, en het innerlijke bewustzijn van een eeuwig voortduren van het innerlijke, op deze manier erg beperkte leven, zeer twijfelachtig.
Hoofdstuk 4: Over wet en genade. Bij Bethabara. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Tijdens deze beperking verschijnt dan de goddelijke oerbron in Zijn eigen diepste volheid en wel in de persoon van Christus.
Hoofdstuk 4: Over wet en genade. Bij Bethabara. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26  ...