Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1972 resultaten - Pagina 21 van 132

...  9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34  ...
[1] ZOREL zegt: "Ik vind de les die je mij nu hebt gegeven heel wijs, waarachtig en goed. Het moet allemaal wel zo zijn, anders zou je mij niet mijn meest verborgen daden als uit een boek hebben kunnen voorlezen. Het is dus zeker dat men als mens een nauwelijks voor te stellen volmaaktheid kan verwachten, en deze overtuiging geeft mij thans de meeste voldoening. Ik verlang ook helemaal met naar een volmaaktheid zoals ik die nu bij jou heb waargenomen, om bij andere soortgelijke gelegenheden arme zondaars hun begane zonden voor te schotelen, maar ik zou die toestand willen bereiken terwille van de menselijke volmaaktheid zelf, om daardoor mijzelf een ware troost voor het leven te bezorgen en mij zo in stilte over mijzelf te verheugen! Ik wil nooit leraar of de een of andere rechter zijn, ook al is die nog zo zachtzinnig; als volmaakt mens wil ik slechts dienstbaar zijn, opdat in het vervolg geen mens door mijn domheid enig nadeel zal ondervinden.
Hoofdstuk 77: Zorels besluit om zich te verbeteren. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[9] Daarmee wil ik echter helemaal niet beweren dat de een of andere geestelijk volmaakte mens ook niet in staat zal zijn wonderbaarlijke dingen te doen; misschien zal hij als geheel volmaakte, reine geest zelfs ook een kleine wereld kunnen scheppen, -maar zonder medewerking van de goddelijke wil zeker eeuwig niet! Zo'n geest zal ook beslist heel wijs kunnen spreken en onderwijzen, maar zonder de goddelijke geest in zijn borst ook eeuwig niet!
Hoofdstuk 87: Cornelius en Zorel spreken samen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[27] IK zeg: "Vaak denk jij ook nog zeer aards! Daar, waar deze lichtbol vandaan komt, zijn er nog heel veel; of het nu in Afrika is of in de zon zelf, voor Mijn engel is het overal even ver. Natuurlijk zal geen sterveling ook maar een paar korreltjes van deze lichtbol af kunnen halen zonder deze te beschadigen, en als hij de kogel stuk zou willen slaan, zouden de stukken de lichtende eigenschap ook meteen verliezen; maar de kleine bolletjes zullen de lichtende eigenschap blijvend behouden. -Maar nu in alle ernst genoeg hierover!"
Hoofdstuk 89: De lichtgevende steen van de Nijlbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[12] Na een poos, als de nood erg hoog geworden is, moet de leider, die er nu veel beter uitziet, zich reeds voordoen als heer en eigenaar van vele bezittingen en de ziel vragen hoe ze er bij gekomen is zo achteloos met de baan om te springen die zo goed en veelbelovend was. De ziel zal zich nu verontschuldigen met de uitvlucht dat de moeite te groot en te inspannend was voor haar krachten; maar dan moet haar getoond worden dat haar moeite en inspanning hier op het onvruchtbare, kleine bezit nog veel groter is en er toch geen uitzicht is ooit ook maar het poverste resultaat te behalen.
Hoofdstuk 92: De leiding in het hiernamaals. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] Hierop zegt CYRENIUS, die alles met gespannen aandacht had aangehoord: "Heer, ik kan bepaald niet zeggen dat ik alles niet begrepen heb; het is mij allemaal heel duidelijk, -alleen komt het mij voor dat dit alles mij gedurende dit aardse bestaan ook weer eens onduidelijk zou kunnen worden en dat zou mij dan ongelukkig maken! Want alles wat wij nu uit Uw heilige mond vernomen hebben, gaat zelfs het meest ontwikkelde mensenverstand toch wel wat te boven; daarom zou een kleine nabeschouwing over het een en ander misschien niet overbodig genoemd kunnen worden!"
Hoofdstuk 94: De ontwikkeling van het ziele-leven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[11] Vervolgens moet het zijn levensgeesten of in zekere zin zijn geestelijke substantiële deeltjes afgeven aan de planten. Als de deeltjes zich in de planten langzaam maar zeker steeds meer ontwikkeld hebben tot vormen met een bepaalde intelligentie, dan worden zij weer door het water en de vochtige lucht opgenomen, en het water moet hun materiaal voor nieuwe en vrijere levensvormen verschaffen. Het water blijft zo dus nog steeds dienstbaar in zijn eigen sfeer, hoewel er uit dit water per uur myriaden maal myriaden kleine intelligentiedeeltjes van het zieleleven vrijkomen en steeds meer zelfstandig worden.
Hoofdstuk 94: De ontwikkeling van het ziele-leven. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] Als iemand je echter een goede dienst heeft bewezen, moet je hem ook niet vragen: 'Vriend, wat ben ik je schuldig?', maar je moetje vriend uit alle liefde en blijdschap van je hart naar vermogen zogoed mogelijk belonen! Als degene, die je de goede dienst bewezen heeft dat gewaar wordt, zal hij je omarmen en zeggen: 'Edele vriend, kijk, ik heb je maar een heel kleine dienst bewezen en jij geeft mij daarvoor zo'n grote beloning! Kijk, een tiende daarvan is meer dan genoeg, en zelfs dat neem ik slechts aan ten bewijze dat je broederhart mij zo dierbaar is!'
Hoofdstuk 99: Over het ware en het verkeerde dienen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Wat heeft iemand aan alle inzicht en kennis, als hij die niet gebruikt maar zich vasthoudt aan vanouds gewend werelds gedrag?! Lijkt hij dan niet net zo dwaas als die man die een paleis totaal voor niets heeft gekregen om daarin met de zijnen in volkomen rust en met alle comfort te wonen?! De man is erg blij met de heerlijke en gerieflijke inrichting van het paleis, maar omdat hij van jongs af aan gewend is aan het zeer ongerieflijke wonen in zijn oude, kleine, vuile hut, blijft hij ondanks de opvatting dat het heerlijke en buitengewoon ruime paleis goed en erg doelmatig is, met de zijnen toch in de vochtige, ongezonde en ongerieflijke hut, maar klaagt daarbij onophoudelijk over de grote gebreken van zijn enge behuizing!
Hoofdstuk 100: De leer van Mozes en de leer van de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[7] Zolang de nieuwe omhulling teer en week is, heeft het gevangen leven het naar de zin en verlangt niets beters. Maar de aanvankelijk heel tere omhulling wordt door de inwendige activiteit van de geesten, die nu onophoudelijk doorgaan al het stoffelijke dat druk op hen uitoefent uit de weg te ruimen, ook weer harder en grover; daarom streeft het geestelijke leven naar boven, vormt daardoor de grashalm en in het verdere verloop de boomstam en probeert zich tegen de verharding, die van onder af ontstaat en steeds groter wordt, te beschermen door het maken van steeds nauwer getrokken ringen en inkepingen. Maar omdat van deze bezigheid tenslotte toch geen ontkomen aan het algehele verstarren te verwachten is, vernauwen zij het onderste deel van de stam zoveel als maar enigszins mogelijk is en vluchten verder naar kleine takjes, vezels, bladeren haartjes en uiteindelijk naar de bloesem; maar omdat ook dat allemaal al gauw ~eer harder en harder wordt en de geesten voor het merendeel zien dat al hun moeite tevergeefs is, beginnen zij zich weldra in zekere zin te verpoppen en hun toevlucht te zoeken in omhulseltjes, waar zij heel stevig een bij hen passende, betere materie omheen doen.
Hoofdstuk 103: De ontwikkeling van de materie. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[10] Als zodanig is de hoogmoed echter zeer ontevreden, omdat deze nog steeds constateert dat alles nog altijd niet zo aan hem ondergeschikt is als hij zou wensen. Hij gaat nu al zijn middelen en overige mogelijkheden na en komt tot de conclusie dat hij alles aan zich ondergeschikt zou kunnen maken als hij zich uit tactisch oogpunt voor zou doen als een vlot en vrijgevig iemand. Zo gedacht, zo geprobeerd en gedaan! Omdat er altijd meer hongerigen zijn dan mensen die voldoende te eten hebben, heeft de royaal geworden hoogmoed heel gemakkelijk spel. Weldra verzamelen alle hongerlijdende, kleine krachten zich om hem heen en laten zich ringeloren omdat ook zij nu een graantje mee kunnen pikken van de rijkdom der hoogmoed. Zij gehoorzamen de hoogmoed al gauw slaafs en vermeerderen daardoor zijn kracht, en de hoogmoed probeert nu al meteen om zeer veel of liever gezegd alles aan zichzelf dienstbaar en schatplichtig te maken. En dit onverzadigbare streven is dan datgene wat men in de ware zin van het woord de allerverderfelijkste heerszucht noemt, waarin geen liefde meer heerst.
Hoofdstuk 104: De zelfzucht als oorsprong van de materie. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[2] Omdat het geheel echter op enkele brokken na volkomen week en voor de helft vloeibaar was en alles voortdurend ronddraaide, vormde zich tenslotte een grote bol, waarvan de asomwenteling voor haar kleine doorsnede veel te langzaam was om op haar toch niet geringe oppervlakte te zorgen voor een gelijkmatige verdeling van de vloeistof, terwijl daarentegen haar omloop om deze aarde erg snel was, zodat alle vloeistof steeds op de van de aarde afgewende zijde moest blijven op grond van het oude gewicht tijdens het uitstoten.
Hoofdstuk 107: Het ontstaan van de maan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[9] Maar Ik voeg het volgende daaraan toe: "Voor degene die niet gelooft en niet in en door Mijn naam en Mijn woord gedoopt wordt met water en geest, zal alles bij het oude blijven! Zij zullen aan gene zijde niet in Mijn rijk komen en Mij aanschouwen, maar zij zullen aan de buitenste grenzen van Mijn rijk blijven, waar veel duisternis en nacht zal zijn en veel gehuil en tandengeknars. En het zuivere levenslicht van de hemel zal hen slechts bereiken zoals het licht van een kleine vaste ster tot deze aarde doordringt, en zij zullen van Mijn ware levenshemelen evenveel weten als de mensen hier nu van het uiterlijk van de vaste sterren en wat zich daarop bevindt. En ook al denken de mensen dag en nacht gedurende duizendmaal duizend eeuwen erover na wat die glanzende punten daar boven zijn, dan zullen zij na deze lange tijdsduur evenveel weten als nu. Wel zullen er in de loop der tijd mensen komen die apparaten uitvinden om ver verwijderde voorwerpen zo te kunnen zien alsof zij vlak bij staan; maar met de vaste sterren zullen zij dat nooit bereiken, omdat deze veel te ver van de aarde af staan.
Hoofdstuk 109: Verlossing, wedergeboorte en openbaring. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[11] Maar uit de lucht zagen wij steeds een soort licht stof naar beneden vallen, soms meer, soms minder en vooral boven de watervlakten was het heel vaak zichtbaar.Als je dit stof beter bekeek, bleek het ook een vorm te hebben, die óf op heel kleine eitjes leek óf op ontzettend kleine waterdiertjes en dit stof werd ook meteen door het water opgenomen.
Hoofdstuk 114: Een blik in de wereld van de natuurgeesten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[1] Dan zegt JARAH die ernaast zat: "Maar Heer! Wat zijn dat voor kleine mannetjes? Ik zag ze uit het bos komen en nu staan ze in kleurige groepen om ons heen! Enkelen schijnen iets wazigs aan te hebben; de meesten zijn echter helemaal naakt en zij zijn allemaal zo groot als kinderen van nauwelijks twee jaar."
Hoofdstuk 115: Jarah en de natuurgeesten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
[12] Neem bijvoorbeeld de eierstok uit een hen en kijk eens goed naar de gevormde eiklompjes! Enkele zullen er nog heel klein uitzien, als kleine erwtenandere reeds als wijndruiven en nog andere als kleine appels. Binnen een dun omhulsel vind je alleen maar de gelige dooierstof! Hoe ongevormd is dit bestaan nog!
Hoofdstuk 119: Raphaël toont het scheppen van organische wezens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)
...  9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34  ...