Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

30690 resultaten - Pagina 21 van 2047

...  9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34  ...
[2] Jullie staan op een stralende wolk. Met verbaasde ogen zien jullie een enorm aantal bovenaardse werelden in eindeloos grote cirkels voorbijtrekken. Jullie zien ze overal omgeven door de meest grootse wonderwerken, die op elk van die werelden ontelbaar zijn. Elk van deze werelden lijkt eindeloos groot te zijn en toch kunnen jullie ze met één blik van pool tot pool overzien. Talloze scharen gelukkige wezens zien jullie op deze voorbijtrekkende werelden, af en toe jubelend, rondwandelen. Elke nieuwe wereld die jullie nadert, is weer met andere onbeschrijflijke wonderen bezaaid. Maar jullie zeggen: als ze maar niet zo vlug voorbij zouden trekken, deze grote allerprachtigste woonplaatsen voor talloze scharen van zalige geesten! O wacht maar, ook dit kunnen we meteen verhelpen. Kijk, daar gaat juist een buitengewoon grote stralende, op een hoofdmiddencentraalzon lijkende wereld. We zullen haar tegenhouden zodat jullie haar nader kunnen bekijken. Daar is ze al.
Hoofdstuk 8: De sfeer van de derde geest. Een beeld van de oneindigheid - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[6] Nu noem Ik jullie echter een ander, ook oud spreekwoord, dat rechtstreeks uit de natuur der dingen is afgeleid en aldus luidt: wie blind is, ziet niets! Kijk, tegen dit spreekwoord is niets in te brengen, want zo is het in het algemeen in de wereld gesteld en in het bijzonder wat de innerlijke waarneming van de geest betreft. De hele wereld lijkt op een Thomas die zei: zolang ik niet mijn handen op Zijn wondtekens en in Zijn zijde heb gelegd, zolang geloof ik niets; anders gezegd: wat ik niet met mijn handen kan grijpen en bij heldere zonneschijn niet met mijn ogen kan zien, dat is voor mij zo goed als niets, betekent niets en zegt me niets.
Hoofdstuk 12: De sfeer van de zevende geest. Raadselachtige beelden van geestelijke toestanden - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[6] Maar kijk verder! Hiernaast is alweer een andere, heel smalle baan, die er armoedig uitziet. De baanchef zit echt zorgelijk bij de ingang en lijkt zich om niemand te bekommeren. Zijn weinige helpers volgen zijn voorbeeld. Zie hoc verscheidene gasten naar deze baanchef toe gaan en hem heel heimelijk vragen: hoc staat het met jouw baan? Hij zegt daarop niets anders dan slechts deze woorden: mijn haan spreekt voor zichzelf. Wie haar wil bewandelen, zal zich ervan overtuigen of ze hem al dan niet naar zijn doel zal brengen. Deze eigenaardige en geheimzinnige woorden doen velen verbaasd staan en vrij veel baangasten beginnen zich bij hem aan te sluiten.
Hoofdstuk 14: De ringmuur in zijn overeenstemmend beeld. Vormen van de verschillende christelijke kerken - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] Deze plek is een bron vol levend water. Maar deze bron is goed dichtgestopt en als het ware met lood afgedicht; er kan dan ook niet één druppel opborrelen. Maar toch zeggen alle pocherige waterradbelanghebbenden dat al het water in het bassin een zuiver levend water is en dat het leven van dit water alleen van hen afhankelijk is. Zij hebben de macht om het water te laten leven of het te doden. Het rad zou hen door God gegeven zijn en het vermogen hebben het water tot leven te brengen zolang het door hen wordt aangedreven. Wordt het water echter niet door hen aangedreven, dan zal het daardoor dood worden en niemand meer tot leven dienen. Zij zeggen ook: alleen dit ene waterbassin is onder de vele andere gelijksoortige die zich er nog omheen bevinden, het enige bassin dat het waarachtige levende water bevat. In alle andere is het water dood en de beweging daarvan, die lijkt op die van dit levende water, is niets anders dan pure na-aperij, dus puur bedrog. Wie zich ook maar laat verleiden om zijn roeiboot in een van die andere waterbassins te leggen, gaat zonder meer ten onder.
Hoofdstuk 15: Het bassin met het liggende schoepenrad. De profetische sfeer van Daniël - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[25] Kijk daar eens, diep in dat vuile dal, daar zien jullie zelfs meerdere huizen in brand staan. Jullie vragen: wat betekent dat? Dat betekent dat daar deze vleselijke lust ontaardt in kwaadaardigheid die lijkt op jaloezie bij jullie op aarde. In zo'n huis mogen jullie niet naar binnen kijken, want een dergelijke aanblik zou jullie, als je er niet op bent voorbereid, het leven kosten! Zodoende hebben we in dit ravijn dan ook niets meer te zoeken en daarom zullen we de volgende keer naar een ander dorp gaan. We zullen zien hoe het daar toegaat. Ik zeg jullie: verwacht er maar niet te veel van, want daar zullen we nog heel andere dingen te zien krijgen. En dus laten we het nu hierbij!
Hoofdstuk 17: De sfeer van de negende geest (ev. Marcus). Rondleiding in de eigenlijke geestenwereld. Hoe het kwaad van de vleselijke liefde zichtbaar wordt in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[4] Waarom springen jullie zo verschrikt achteruit? Ik heb je toch gezegd dat deze aardhopen niet zo leeg zijn als ze op het eerste gezicht lijken. Jullie zeggen nu: in hemelsnaam! Wat is dat? Toen we slechts een paar passen dichter bij deze aardhoop kwamen, staken onmiddellijk een aantal van de ons bekende giftige slangen hun koppen door de kleine onzichtbare gaten en sperden hun giftige bekken open. Werkelijk, als we niet zo vlug waren weggesprongen, zouden ze zich zeker op ons hebben gestort en ons kwaad hebben kunnen doen. Zijn deze aardhopen dan louter slangennesten? Is hier nergens iets dat op mensen lijkt?
Hoofdstuk 19: Hoe de heerszucht gestalte krijgt in het hiernamaals - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] Jullie zeggen: hoe is dat nu mogelijk? We kunnen inderdaad het einde van deze bergketen niet meer zien en het lijkt ons toe alsof hij zich ook achter ons oneindig ver uitstrekt. De mooie sterren boven de piramiden zien we heel in de verte alleen nog maar als verlichte zonnestofjes glanzen. Ja, beste broeders en vrienden, in dit land reist men buitengewoon snel, zonder dat men iets van de snelle voortbeweging merkt. Hoewel we nu, zoals jullie zien, heel rustig stap voor stap wandelen, bewegen we ons toch zo buitengewoon snel voort, dat niemand op aarde zich van deze snelheid een begrip kan vormen. Jullie kunnen het geloven: als het jullie mogelijk zou zijn om je met je aardse lichaam zo snel te verplaatsen, dan zouden jullie daarmee in één ogenblik door vele miljarden zonnewereldgebieden flitsen. Maar hoe zoiets mogelijk is, daarover zullen we nog wel een woordje wisselen.
Hoofdstuk 21: Bezoek aan de avondlijke streek - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[2] Wat mij betreft wil ik liever de Heer volgen dan Mozes. Probeer dus met mij het wateroppervlak te betreden en heb niet de minste angst, want we zullen even gemakkelijk over het water lopen als over het land. Kijk, we staan al op het water; hoe vinden jullie deze bodem? Jullie zeggen: men loopt hier bijzonder goed. Overal waar we lopen is de bodem heel fijntjes, maar toch veerkrachtig en laat zich niet indrukken. Het water is heel helder en lijkt ook bijzonder diep te zijn. Maar het boezemt ons toch geen vrees in omdat we elkaar overtuigen dat het stevig genoeg is om ons te dragen.
Hoofdstuk 22: De voorgrens van het kinderrijk - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Aangezien we nu toch even halt hebben gehouden, kijk dan ook even naar het oppervlak van dit grote water. Wel, jullie schrikken en zeggen: in godsnaam, de hele oneindigheid lijkt wel te zijn gevuld met dit water, want nergens valt er nog iets van land te ontdekken. Zo ver het oog reikt, ziet het in de verste verten niets anders dan de golvende en witachtig glanzende oppervlakte van een eindeloze zee. Ik zeg jullie echter: maak je daar niet druk om maar bedenk dat het ons met dit enorme wateroppervlak om ons heen toch niet zo slecht vergaat als eens Christoffel Columbus, toen hij met zijn slechte vaartuigen midden op de Atlantische Oceaan voer en daar angstig om zich heen keek of hij ergens land kon ontdekken.
Hoofdstuk 22: De voorgrens van het kinderrijk - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Het tegenargument echter luidt: nadat het licht kennelijk is voortgekomen uit de duisternis, en dus vóór het licht slechts een totaal lichtloze toestand de hele oneindigheid doordrong, is het de vraag of de oneindigheid in lichtloze toestand minder oneindig was dan nu in het volle licht. Verder luidt het tegenargument: het is iedereen bekend dat het binnenste van de hemellichamen meestal volkomen lichtloos is en toch is de materie in zo'n lichtloze toestand evengoed en zelfs nog intensiever aanwezig dan op de oppervlakte van een hemellichaam, dat baadt in het licht. Als echter het hele hemellichaam, wat het inwendige betreft, heel goed kan bestaan zonder licht, dan lijkt het licht voor de dingen in de natuur toch zuiver een luxe te zijn. Verder luidt dit tegenargument: iedereen weet dat hij in de nacht van het moederlichaam werd verwekt en juist in deze nacht het leven heeft ontvangen. Om welke reden moet dan datgene wat in de nacht levend is geworden, aan het licht treden? Wie hierover ook maar een beetje nadenkt, moet vanaf het eerste moment inzien, dat het licht niet alleen totaal overbodig is, maar ook schadelijk voor de dingen omdat zij eraan wennen en vervolgens kennelijk ongelukkig worden als ze het door een of ander toeval verliezen. Bovendien zeggen ze nog: wanneer de mensen totaal blind geboren zouden worden, dan hoefden zij zich ook nooit zorgen te maken over het verlies van het licht; want het is voor een oog dat aan het licht gewend is toch het grootste ongeluk om blind te worden. Daar brengen de tegenstanders weliswaar weer het volgende tegenin: in zo'n blinde, gelukkige toestand zou er dan toch helemaal geen verschil zijn tussen een mens en een poliep diep op de zeebodem. Als een mens namelijk geen dingen zou zien, zou hij zich ook nooit een of ander denkbeeld kunnen vormen. Bij gebrek aan denkbeelden zou zich dan echter een grote vraag voordoen, namelijk hoe het er dan met het denken voor mag staan bij gebrek aan alle begrippen en vormen. Over het verlies van het gezichtsvermogen ten gevolge van een ongeluk zeggen de verdedigers van het licht: als men het als een ongeluk wil beschouwen en dit mede als argument gebruikt tegen het licht, kan men dat immers ook doen met betrekking tot de andere zintuigen die niet van het licht afhankelijk zijn. Om daarom ieder ongeluk te voorkomen zou de mens zonder enig zintuig in de duisternis geboren moeten worden. Hoe zich dan het denken van een mens zonder zintuigen kan ontwikkelen, zou men het beste aan een steen kunnen vragen! Kijk, zeer wijze man, tussen zo'n wirwar van gedachten wordt ons grote gezelschap heen en weer geslingerd. Wij hopen vol vertrouwen dat jij deze knoop zult ontwarren.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[16] Jullie zeggen: waarom zij zich hier in deze omgeving bevindt, zien wij eigenlijk niet zo goed in. Wat hem betreft lijkt dat, naar zijn uitlatingen te oordelen, gegronde redenen te hebben.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[2] Jullie zeggen: het lijkt bijna alsof hier bewaarheid wordt wat de Heer tegen de kinderen van het licht zei over degenen die in de uiterste duisternis zullen worden uitgestoten: daar zal `geween en tandengeknars' hun lot zijn! Ja, ja, beste vrienden, dat wordt daar ook mee bedoeld en het heeft helemaal dezelfde betekenis. Wat echter geestelijk gezien onder het huilen en tandenknarsen en liet uitgestoten worden in de buitenste duisternis wordt verstaan, zullen jullie dadelijk niet eigen oren en ogen ervaren. Nog enkele schreden en kijk, we zijn al waar we willen zijn.
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] De verstandspreses zegt: beste vrienden, alvorens op deze vraag een deugdelijk antwoord te kunnen geven, is het noodzakelijk om verschillende zaken goed van elkaar te onderscheiden. Vooreerst moet het begrip `liefde' volkomen verstandelijk uiteengezet worden; pas dan zal men daaruit kunnen opmaken hoe ze zich verhoudt tot zichzelf en tot alles wat haar omgeeft. Het begrip `liefde' is niets anders en kan onmogelijk iets anders zijn dan een behoefte die zich uit en waarvan de oorzaak kennelijk niets anders kan zijn dan een gebrek aan datgene waarnaar de behoefte uitgaat. De behoefte lijkt op honger. Wanneer een mens een stevige honger heeft, dan heeft hij zo'n enorme eetlust dat hij er als het ware van overtuigd is dat hij op zijn minst een wereld moet opeten voordat zijn honger gestild zal zijn. Maar wat zegt de werkelijke ervaring over deze fantastische voorstelling? Niets anders dan: jij hongerige mens, eet maar een enkel pond brood en je zult voldoende verzadigd zijn! Kijk, precies hetzelfde is het geval met de meer geestelijke behoefte van het begrip `liefde'. De naar liefde hongerende mens is van mening dat hij de maag van zijn hart met de hele oneindigheid moet vullen voordat hij behoorlijk verzadigd wordt. Wat is echter de oorzaak van dit onzinnige verlangen? Deze is nergens anders te vinden dan in het niet verzadigd zijn van de horizon van eigen inzichten, waardoor dan noodgedwongen de ene leegte op de andere volgt; het ene gemis volgt op het andere en bijgevolg de ene behoefte op de andere. Liefde begeert verzadiging. Daar dit vermogen tot begeren echter een puur mechanische eigenschap van de geest is, woont in haar ook niet het vermogen om te beoordelen wat ze voor haar verzadiging moet verlangen. Omdat juist door dit vermogen tot begeren een leegte in het inzicht tot uiting komt, kan dit gebrek aan inzicht, wat hetzelfde is als helemaal geen inzicht, de voor zijn verzadiging noodzakelijke voeding dan ook niet beoordelen. Bij zo'n gelegenheid keren zulke leeghoofden zich dan met hun blinde vermogen om te begeren inderdaad naar het gebied van het oneindige en zijn dan van mening dat hen uit deze eeuwige hoorn van overvloed het ontbrekende als zogenaamde gebraden vogels in de mond zal vliegen. - Hoe ijdel zo'n echt waanidee eigenlijk is, ligt toch voor de hand, omdat zulke `oneindigheidliefhebbers' in plaats van een of andere volledige verzadiging slechts een steeds grotere honger krijgen. Dat is ook heel vanzelfsprekend en aan de hand van een natuurgetrouw voorbeeld ook goed te begrijpen. Stel je eens een gewoon hongerig mens voor met naast zich een korf met brood, terwijl hij zijn mond naar de oneindige ruimte toe steeds verder openspert, alsof hij de gehele aarde, de zon en de maan en de hele sterrenhemel zou willen verslinden, maar naar het brood naast zich niet omkijkt. Dan is het toch duidelijk dat hij met zijn honger naar de oneindigheid van uur tot uur hongeriger wordt en als hij niet spoedig naar de korf grijpt, tenslotte aan de hongerdood zal zijn overgeleverd. Hieruit kunnen jullie, geachte vrienden, toch zonder verdere uitleg gemakkelijk opmaken hoe het staat met de zogenaamde `liefde voor God'. De ware liefde voor God kan bijgevolg immers niets anders zijn en uit niets anders bestaan dan dat ieder willekeurig mens zijn inzichten tot aan de hem gegeven horizon moet naleven. - Deze verwezenlijking kan echter pas op gang komen wanneer de mens zich zelf en dus het hem gegeven domein heeft onderkend. Maar om dat te kun nen moet de mens heel zorgvuldig alle hindernissen uit de weg ruimen, zich van alle uiterlijke onbelangrijke behoeften bevrijden, en zich dan in zijcc eigen middelpunt begeven van waaruit het hem pas mogelijk wordt zijti hele horizon te overzien en zijn domein dan op te vullen met datgene wat hem is gegeven. Heeft hij dat met volharding en grote zelfverloochening tot stand gebracht, dan heeft hij ook zijn liefde of zijn begeren volkomen verzadigd. Wat hij van dit alles zal verteren, zal hij gemakkelijk meteen uit zijn eigen hem gegeven overvloed aanvullen. Dat is dan, vanuit het standpunt van het zuivere verstand bezien, een volledige en verzadigde liefde, die niet meer als honger maar steeds als een verblijdende verzadiging tot uitdrukking komt. Kijk, dat is nu voor mijn horizon de meest duidelijke opvatting. Kunnen jullie hier echter iets tegenin brengen dan kunnen jullie dat, zoals gezegd, even onbevangen doen als het mij vrij staat om te reageren op iedere tegenwerping.
Hoofdstuk 27: De overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Jullie zouden wel graag wat licht willen hebben, zodat we plaatselijk toch wat konden waarnemen? Maar ik zeg jullie: het zou ons niet goed bekomen als we ons hier van licht zouden bedienen, want we zouden dan dadelijk door de bewoners van deze streek bijna zo omringd zijn als een wormpje dat op een mierenhoop valt. Heb nog maar wat geduld; onze ogen zullen zich spoedig zo verwijden dat we evenals een nachtuil ook in dit duister wat te zien zullen krijgen. Laten we daarom nog iets verder lopen. Wel, zien jullie al iets? Jullie zeggen: heel zwak beginnen we al waar te nemen dat de grond waarop we staan overwegend uit louter zand bestaat; en daar voor ons lijkt zich iets te bewegen.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] Als jullie eens heel goed willen kijken, dan zullen jullie wat meer naar rechts iets gewaarworden dat op een soort stofwolk lijkt. Jullie bevestigen dat je het ziet; dat is goed. Laten we ons daarom maar heel vlug naar deze stofwolk begeven, dan zullen we er spoedig dichterbij komen en haar gedetailleerder beschouwen. Jullie vragen: wat betekent hier zo'n stofwolk eigenlijk? Ik zeg jullie: niet bepaald veel; jullie hebben op aarde vaak iets gehoord over de zogenaamde grootdoeners, en kijk, dit is een overeenkomstig beeld van hen. Waarom en op welke manier, daarvan kunnen jullie je in de nabijheid van dit verschijnsel spoedig overtuigen. Daarom nog maar enkele schreden en we zijn bij het verschijnsel.
Hoofdstuk 33: Over geestelijke verschijningsvormen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
...  9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34  ...