Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

5767 resultaten - Pagina 22 van 385

...  10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35  ...
[17] Kijk, dat besef ik, die door jullie een blinde heiden genoemd wordt! Wat denken jullie dan van Jezus, die slechts door één woord, zonder welke medicijn dan ook, jullie doden opwekt en onze kreupelen Iaat huppelen als jonge herten?!
Hoofdstuk 117: Toespraak van de jonge Romein. (24.11.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[18] Ik vraag jullie, zo blind als je bent: Wie moet degene dan wel zijn, die slechts één simpel woord behoeft te zeggen, en storm en wind gaan liggen, de doden staan op en de lammen beginnen te springen als herten?!'
Hoofdstuk 117: Toespraak van de jonge Romein. (24.11.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[15] Petrus zegt: 'Kijk, ik kan veel verdragen; maar een brutale leugen kan ik niet verdragen! In Jeruzalem, waar menje verder niet kent, behalve dan dat je een Galileeër bent, kun je je er wel op laten voorstaan, dat je een bezorgde huisvader bent; maar dat kun je bij mij beslist niet! Want ik en allen, die je buren waren en nog zijn, kennen jou en je huiselijke omstandigheden maar al te goed, zodat we geen woord van je verhaaltjes geloven. Je vrouwen je kinderen lijden nog steeds gebrek en moeten met zwaar werk nog steeds hun karige dagelijkse brood verdienen. Van de vissen die je gevangen hebt, hebben ze nog maar weinig genoten; de kleding hebben ze van mij, en hoelang is het geleden sinds je op de markten rondtrekt, dat wij uit medelijden het totaal vervallen huis van jouw familie bijna geheel hebben laten vernieuwen?! Hoeveel heb jij daar aan bijgedragen?! En dat noem je -zorgen voor je vrouwen kinderen?! Maak dat je weg komt en schaam je tien jaar lang, omdat je het waagt, om tegenover ons op zo'n manier zo vermetel te liegen, terwijl we je maar al te goed kennen!'
Hoofdstuk 114: Een les voor Judas. (18/ 20.11.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Ik zeg: 'Hij bespotte noch Mozes noch de profeten, maar alleen u en uw nieuwe voorschriften, en Mij liet hij ongemoeid; waarom moet Ik hem dan een terechtwijzing geven?! Hij had het over u en heeft derhalve alleen maar u wat misdaan; daarom is het nu dus slechts uw zaak om met hem in het reine te komen! Als hij niets tegen Mij heeft, wat zal Ik dan tegen hem hebben?! Vereffen zelf die zaak maar met hem! Tussen Mij en hem is tot nu toe alles volkomen in orde.'
Hoofdstuk 118: Onthullingen over de tempel. (25/26.11.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] Ik was dit jaar toch Zelf in Jeruzalem en heb tot Mijn grote ergernis gezien, hoe het bedehuis van God veranderd is in een volkomen moordenaarshol!
Hoofdstuk 118: Onthullingen over de tempel. (25/26.11.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] En de jonge huisheer Matthéus, de tollenaar (die niet verward moet worden met de Matthéus die slechts schrijver was, daarom staat In de Schrift het bijvoegsel 'tollenaar', als het over hem gaat), riep Mijn leerlingen, de Farizeeën en de schriftgeleerden binnen, en ze kwamen en zetten zich aan tafel en aten en dronken dat het een lieve lust was. Alleen Judas was dit keer erg matig, want hij was bang voor een hoge rekening, en van betalen was hij, zoals maar al te bekend, geen grote vriend.
Hoofdstuk 122: De twijfel van Johannes de doper. (28.11.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Nu kijken de leerlingen van Johannes raar op en weten niet, wat ze Petrus zullen antwoorden. Alleen merkte één van hen op, dat het bericht niet juist was, dat Johannes door Herodes gevangen genomen zou zijn; Herodes zou hem slechts in zijn residentie hebben ontboden, om daar alles van hem te weten te komen over de komende gezalfde van jehova. Herodes had te veel achting voor Johannes, dan dat hij hem op zou sluiten.
Hoofdstuk 122: De twijfel van Johannes de doper. (28.11.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Ook al weet hij dat Degene, Die ongetwijfeld alleen door God gestuurd is, slechts het zuivere woord van God spreekt, dan nog waagt hij het niet dat tegenover de wereld toe te geven, omdat hij de slechte wereld, die de vijandin van God is, méér dan God vreest vanwege zijn ellendige lichaam, dat bij de wereld hoort en van de wereld houdt! Wat heeft het echter voor nut, als je vervuld bent van God, maar het wereldse niet los kunt laten?! God geeft Zijn geest aan niemand op een wereldse manier, en daarom zijn diegenen verworpen, die Gods geest wel herkend hebben, maar aan het wereldse vastzitten en het eeuwige leven niet in zich hebben!
Hoofdstuk 123: Het getuigenis van Johannes de doper. (29.11.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] De leerlingen van Johannes zeggen: 'Dat is alweer een belachelijk domme vraag! Waar op aarde is er Iemand te vinden, die een door God, gegeven eigendomsbewijs kan laten zien?! God heeft in zijn plaats het staatshoofd aangewezen, en deze schrijft in Gods plaats de eigendomsbewijzen uit; en wie door de staat als bezitter is aangemerkt, die is dat ook wettelijk voor God. Bovendien moet iedere rechthebbende voor zijn duur gekochte recht ook nog ieder jaar allerlei tienden en andere belastingen aan de staat betalen en is daarom dubbel gerechtigd, de nodige winst te maken met zijn bezit!'
Hoofdstuk 124: Gelijkenis van de nieuwe kleren en de nieuwe wijn. (3.12.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Toen echter uit die mensen de kinderen van Kaïn een deel van de aarde in vast en erfelijk bezit hebben genomen en daarvoor wetten en een zelf en heerszuchtige orde hebben gemaakt, toen duurde het dan ook geen duizend jaar meer!
Hoofdstuk 124: Gelijkenis van de nieuwe kleren en de nieuwe wijn. (3.12.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Stel dat een paar arme mensen niet meer bezitten dan een eigen gebouwd hutje en voor de winter een spaarzame voedselvoorraad, waarmee ze zelf slechts ternauwernood in leven zullen kunnen blijven totdat de aarde weer vrucht zal gaan geven. En er komen tien mensen naar hen toe, dus naar die twee die zelf nauwelijks ruimte genoeg hebben in hun hut, en deze tien vragen om binnen gelaten te worden, en om onderdak en voedsel. Zeg dan eens, kan welke leer dan ook deze twee opdragen, of zelfs maar adviseren of aanpraten, dat het goed en zegenrijk is om tegemoet te komen aan de wens van de tien aan de deur staande mensen, en zichzelf daardoor geheel en al te gronde te richten?!'
Hoofdstuk 125: Het vertrouwen van Matthéus de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Dan komt het keukenmeisje geheel buiten adem binnen en zegt tegen Matthéus: 'Heer, heer, kom eens kijken! Daarnet kwam een groot aantal jonge mannen en bracht allerlei voedsel in zo'n hoeveelheid, dat we het in een jaar nauwelijks op kunnen! En alles ziet er zo vers en goed uit! Ook de korenzolders zijn van boven tot onder gevuld, en de zakken in de kelder zijn helemaal vol met de beste wijn! Heer, heer, wie bezorgt dat nu allemaal op de Joodse sabbat?'
Hoofdstuk 126: Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] En Ik zei tegen hem: 'Vriend, je was bij Johannes toen men hem het bericht van Mij overbracht dat Ik de mensen doopte, en dat velen Mij volgden! Zeg hier nu eens hardop: wat gaf Johannes voor antwoord?' De leerling van Johannes zegt: 'Toen sprak en antwoordde Johannes: 'Een mens kan niets nemen, tenzij het hem door de hemel gegeven wordt. jullie zijn mijn getuigen, dat ik gezegd heb dat ik de Christus niet ben, maar alleen vóór Hem uitgezonden. Wie de bruid heeft, die is de bruidegom; de vriend van de bruidegom hoort hem staande aan en verheugt zich over de stem van bruidegom! Die vreugde is nu de mijne! Hij moet groter worden, ik moet echter kleiner worden! Die van boven neerdaalt, is boven allen; wie van deze aarde is, is slechts van deze aarde en spreekt alleen maar over deze aarde. Alleen Hij, die van de hemel komt, is boven allen!'
Hoofdstuk 123: Het getuigenis van Johannes de doper. (29.11.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Nu wil echter ook Judas, wat verhit door de wijn, zijn stem verheffen en zijn buren, de leerlingen van Johannes, iets vertellen. Maar Thomas, zijn nog heel kalme tegenpartij, is hem voor en zegt: 'Vriend, als de meesters spreken, dan moeten de leerlingen zwijgen en slechts toehoren, maar vooral niets zeggen! Want hier zou ieder woord uit onze mond een grote en grove domheid zijn! Als je je echter niet kunt inhouden, ga dan naar buiten in het open veld en schreeuw zo hard je kunt en wilt, en als daardoor je mond moe is geworden, kom dan terug!'
Hoofdstuk 127: De dood van de dochter van overste Cornelius. (5/6.12.1851) In Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Thomas zegt: ' Jouw wijsheid kennen we nu al van jaren her en we zitten er echt niet op te wachten om, naast de wijsheid van onze grote Meester, die van jou hier voor de duizendste maal te moeten horen, en zo wijs als jij zijn wij allemaal van huis uit! Je kunt echt geen betere en uitgebreidere leer geven dan die welke we hier al hebben, en hopelijk zie je daarom wel in, dat het hier helemaal niet nodig is dat jij ook spreekt! Wij, leerlingen, moeten slechts dan spreken als ons wat gevraagd wordt; we mogen zelf ook vragen, maar dan moeten we er wel op letten dat onze vraag voortkomt uit een echte en zuivere noodzaak! Als we echter puur uit nieuwsgierigheid vragen stellen, om onze praatgrage tong z'n gang te laten gaan, dan zijn we een geseling waard; want een waanzinnige dwaas moet altijd met gesels bestraft worden!'
Hoofdstuk 127: De dood van de dochter van overste Cornelius. (5/6.12.1851) In Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35  ...