Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

368 resultaten - Pagina 22 van 25

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25
[15] Hebben ze de aarde bereikt, dan worden ze door de zacht geworden materie opgenomen en de vredelievende watergeesten weken weer los van hun vaste korrels. At heeft zo'n hagelstorm hier en daar aan het gewas schade aangericht, toch moet men daar niet te zwaar aan tillen. Want deze schade staat niet in het minst in verhouding tot die, welke ontstaan zou als de vredesgeesten naar Mijn wil niet zo actief de hand legden op de 'ontijdige' verstoorders van de wereld. Deze zouden anders dadelijk in hun vrijheid ontbranden en dan zou het de aarde vergaan als een grote hoop buskruit.
Hoofdstuk 10: Over aardschokken en weersverschijnselen - Jakob Lorber - Geheimen der natuur
[22] Wat de aantrekkende krachten betreft, deze komen overeen met de liefde, die steeds naar liefdevolle vereniging verlangt en wat ze eenmaal heeft gegrepen niet meer loslaat, maar dit geheel en al zacht maakt als de liefde zelf, om daardoor tot de meest innige vereniging in staat te zijn.
Hoofdstuk 12: De zuidpool - Jakob Lorber - Geheimen der natuur
[2] Dat dit waar is Iaat ook een ander voorbeeld zien. Bij grote, elementaire gebeurtenissen -zoals bijvoorbeeld een alles vernietigend onweer of overstromingen -worden zelfs de wildste dieren zo zacht en vertrouwelijk dat ze zich zachtmoedig als de duiven zonder schade aan te richten bij de mensen en de tamme dieren aansluiten.
Hoofdstuk 36: De bergen als liefde en wijsheidspredikers - Jakob Lorber - Geheimen der natuur
[1] Wat kun je verder nog leren van de bergen? Elk onbevangen mens die de bergen bestijgt kan in zijn gevoel heel duidelijk deze woorden horen: 'Kijk naar ons, jij pelgrim op aarde, hoe vrij en onafhankelijk wij vanaf onze hoge top in de wijde verte de scheppingen van God aanschouwen! Vrije lucht waait ons om het voorhoofd en de stralen van de zon worden op onze hoge ruggen zacht gebroken. Daarom ben jij, wandelaar, op onze hoogten volkomen thuis!'
Hoofdstuk 37: De sterking van het gemoed in de bergwereld - Jakob Lorber - Geheimen der natuur
[6] De pit van de druif is zo gevormd, dat hij in het midden van de bes als een kind in het moederlichaam groeit en tesamen met de bes rijper wordt. Hierin stijgt door het merg van de wijnrank in een fijner dan spinrag geweven haarvaatje een etherisch vurig sap omhoog, waarmee het binnenste hulsje van de pit wordt gevuld. Dit hulsje is zo klein dat het maar een tienduizendste deel van de grootte van de olieachtige pit inneemt, en dat wordt dus met deze vurige substantie gevuld. Dan wordt het haarvaatje afgesnoerd en vanuit dit buisje vormen zich dan meerdere kleine zijkanalen en deze omgeven, als het ware er omheen gewonden, het hulsje met genoemde olieachtige substantie, die daardoor olieachtig zoet wordt, omdat ze uit de edeler geestelijke substanties werd gevormd, die vroeger al in de lagere plantenwereld was gerijpt.
Hoofdstuk 7: Het evangelie van de wijnstok - Jakob Lorber - Geheimen der natuur
[11] De zenuwen, daardoor als het ware hongerig, zuigen dan een nog te weinig zuivere voeding uit het bloed op en waar zoiets * Levenslichaam of etherisch lichaam gebeurt, ontstaat heel natuurlijk een onnatuurlijk levensproces in het lichaam; alle mogelijke ziekten kunnen dan elk op hun eigen manier ontstaan. Volgens een diepe afweging van de ziel komen die lichamelijke ziekten overeen met een of ander deel dat in de ziel zwak is geworden.
Hoofdstuk 2: Algemene beschouwing over de geneeskracht van de zon - Jakob Lorber - De geneeskracht van het zonlicht
[2] Dit wil zeggen de beweeglijkheid, het stuwen of drijven der dingen, zoals daar is de hitte, die brandt, verteert en alles opslurpt, wat binnen haar bereik komt, en wat niet van haar eigen “hoedanigheid” is. Daartegen­over staat, dat zij alles verlicht en verwarmt wat koud, nat en donker is en hetgeen zacht is, hard maakt. Ze heeft echter nog twee factoren in zich, nl. het Licht en het Verderf; daarover is 't volgende op te merken. Het Licht of het “Hart van de Warmte” is op zichzelf iets lieflijks en vreugdevols, een levenskracht, een verlichting van dingen die onduidelijk zijn, en het is een gedeelte, of ook kan men zeggen de bron, van het Hemelse Vreugdenrijk. Want het maakt in deze wereld alles le­vend en beweeglijk; alle vlees, zowel als bomen, loof en gras groeien op deze wereld door de kracht van het Licht en ontvangen hun leven hier door. Dit is het goede. Maar daar staat tegenover, dat het Licht óók het verderf in zich heeft, want het brandt, verteert en vernietigt; dit verderf ontstaat, werkt en verheft zich in het Licht en maakt het Licht beweeglijk; het worstelt en strijdt met het goede, dat er in het Licht is. Het Licht heeft dus een tweevoudige bron. Het Licht bestaat in God, zonder hitte, maar in de natuur bestaat het niet; want in de natuur zijn alle eigen­schappen in elkander verzonken, alsof ‘t één eigenschap was, naar zijn aard en wijze; evenals God “Alles” is en door Hem alles ontstaat en van Hem alles uitgaat. God is het Hart of de bronwel der natuur, uit Hem komt alles voort. Nu heerst de hitte in alle krachten der natuur en ver­warmt alles en is een bron van alles; wanneer dat niet zo was, dan zou het water veel te koud zijn en de aarde zou verstijven, en er zou geen lucht zijn. De hitte heerst in alles, in de bomen, in kruid en gras en ze maakt het water beweeglijk, opdat hierdoor op aarde kruid en gras zal groeien. Daarom is zij een eigenschap, omdat zij in alles heerst en alles doortintelt. De factor “licht” echter, in de eigenschap hitte, geeft aan alles datgene waardoor het lieflijk en vreugdevol wordt. De hitte zonder licht is van geen nut, maar eerder een vernietiging van het goede, een boze bron, want alles gaat teniet in haar razernij. Maar het element “licht” in de “hitte” is een levende bron, waarin de Heilige Geest kan leven. De hitte maakt het licht beweeglijk, zodat het werkt en stuwt, hetgeen men waarneemt in de winter; dan is het zonlicht ook op de aarde, maar de warmtestraal der zon kan de aardbodem niet bereiken; daarom groeit er ‘s winters ook geen enkele vrucht.
Hoofdstuk 1: Het onderzoek naar het Wezen der Godheid in de natuur; naar zijn beide hoedanigheden. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[16] God, De Heilige Geest is de derde Persoon in de triomferende Heilige Godheid en gaat uit van de Vader en de Zoon, de heilig werkende Vreugdebron die in de Vader aanwezig is, een lieflijk, zacht en stil zuchten, dat uitgaat uit de Vader en de Zoon, hetgeen te zien is bij de profeet Elias op de Horeb en op 't Pinksterfeest bij de apostelen van Christus (Handelingen der apostelen 2).
Hoofdstuk 3: Over de hooggebenedijde, triomferende, drie maal heilige Drievuldigheid, God de Vader, de Zoon, de Heilige Geest, een Enig God. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[4] De krachten, die in God verborgen zijn, zijn echter niet op dezelfde wijze aan het werk als de natuur werkt in de sterren en elementen of in de schep­selen. Neen, zo iets moet ge niet denken. Want Lucifer heeft in zijn opstandigheid de krachten van de reine natuur brandend, bitter, koud, ruw, zuur, duister en onrein gemaakt: in de Vader echter zijn alle krachten mild, zacht, gelijk de Hemel, vol van vreugde. Alle krachten gaan jubelend in elkander over en hun schallen stijgt op van eeuwigheid tot eeuwigheid. Daarin is niets anders dan liefde, zachtmoedigheid, barm­hartigheid, vriendelijkheid. Er is zulk een jubelende, verheffende bron der vreugden, dat alle stemmen van het Hemelse Vreugdenrijk zich laten horen. Men kan het met niets vergelijken, zo schoon is het. Wil men het echter toch ergens mee vergelijken, zo moet men het vergelijken met de ziel des mensen. Wanneer deze door de Heiligen Geest ontstoken is, zo is ze evenzo vreugdevol en jubelend; alle krachten stijgen jubelend in haar omhoog, zij doen het lichaam sidderen. Dit is een juist beeld van de Goddelijke hoedanigheid; in God is alles Geest.
Hoofdstuk 4: Over de schepping der heilige Engelen. Een aanwijzing of open poort des Hemels. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[7] En dit bewegen in de hardheid is wederom de toon, de klank, die het geluid voortbrengt, en het licht of de bliksem brengt de klank of echo voort, en het zoete water maakt de toon zacht en vloeiend, zodat men haar, om zich met het gesproken woord aan een ander kenbaar te maken, gebruiken kan. Hier kan men de oorsprong der bittere hoedanigheid nog beter zien. De oorsprong is dáár, waar de bliksem des levens in de hitte opgaat in de zure eigenschap; en wanneer dan de bliksem, in ver­menging met het water en de zure eigenschap geraakt, zo ontstaat daar­door een strenge, vurige, grimmige geest, die vernielt en rond woedt in zijn vurigheid.
Hoofdstuk 10: Over de zesde oergeest in de goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[14] Zo de Oergeesten zeer lieflijk gearbeid zouden hebben, zoals zij deden, voor zij lichamelijk werden, toen zij nog in gemeenschap met God waren, vóór de schepping, zo zouden ook zij een lieflijke zoon in zich weten, die gelijk zou zijn aan den Zoon van God en zo zou het Licht in Lucifer en de Zoon Gods als één geweest zijn; een samensmelting vol van lieflijkheid en verrukking. Want het grote Licht, hetwelk het Hart van God is, heeft zacht en lieflijk zich verenigd met het kleine Licht, dat in Lucifer is, als met een jongen zoon, want de kleine zoon in Lucifer is als een geliefde broeder voor het Hart van God.
Hoofdstuk 13: Over de verschrikkelijke, bedroevende en ellendige val van het Koninkrijk van Lucifer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[7] Een Engel kan dat doen, zowel als een mens; al heeft hij ook aan het element lucht niet op dezelfde wijze behoefte als de mens. Hij moet toch door middel van de mond de geest in zich opnemen, waardoor de lucht in deze wereld is ontstaan. Want in de Hemel bestaat de lucht niet in dezelfde vorm en op dezelfde wijze, maar de lucht is daar zeer zacht en vreugdevol, ze is als een lieflijk suizen en de Heilige Geest is in alles aldaar aanwezig. Een Engel moet uit dit alles ook leven, anders zou hij geen levend en bewegend schepsel zijn; hij moet ook van de hemelse vruchten kunnen eten met zijn mond. Dit moet ge echter niet op aardse wijze verstaan, want een Engel heeft geen ingewanden, vlees of been­deren; hij is door de goddelijke kracht geformeerd naar het voorbeeld van de mens, ook wat betreft zijn ledematen en andere lichaamsdelen. De geslachtsdelen en ook een uitgang onder aan het lichaam heeft hij niet; dit behoeft hij ook niet. Want deze dingen heeft de mens eerst ontvangen na zijn droevige val. Een Engel doet niets van zich uitgaan dan de goddelijke Kracht, die hij met de mond tot zich neemt, opdat zijn hart daardoor zal worden aangestoken en het hart doet alle andere leden ontbranden. Datzelfde gaat door zijn mond wederom van hem uit, wanneer hij spreekt en God prijst. De hemelse vruchten echter, die hij eet, zijn niet aards en al gelijken zij in vorm en verschijning op de aardse vruchten, zo zijn zij toch goddelijke Kracht en hebben een zeer lieflijke smaak en geur, zodanig, dat ik het met niets in deze wereld kan vergelijken, want zij smaken en geuren voor de Heilige Drievuldigheid. Ge moet niet denken, dat wat er in de Hemel is, een flauwe afschaduwing is van datgene, wat op aarde is. Neen, de Geest toont helder en duidelijk aan, dat in de Hemelse heerlijkheid goddelijke bomen, heesters en bloemen groeien en velerlei andere gewassen, zoals ook op de aarde. Zoals de Engelen zijn, zo zijn ook de gewassen en de vruchten; alles uit goddelijke Kracht ontstaan. Ge moet dit gewas des Hemels niet vergelijken met dat der aarde, want in deze wereld bestaan twee eigenschappen, een goede en een boze en veel is er dat groeit uit de kracht van het boze. Dàt groeit in de Hemel niet. Want in de Hemel groeit slechts dat, wat goed is. Er groeit niets, dat niet goed is.
Hoofdstuk 6: Hoe Engel en Mens Gods Beeld en Gelijkenis kunnen zijn. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Ten eerste is het Licht zoals het licht der zon, maar niet zo weinig te verdragen als het licht der zon is voor onze ogen, maar zeer lieflijk en genotvol, als een aanblik der liefde. De duisternis echter is in het licht verborgen, dat wil zeggen, wanneer enig schepsel uit de kracht des lichts werd geschapen en in deze kracht hoger en hoger zou willen stijgen dan God zelf, zo zou dat licht in hem uitdoven (versta mij goed: Hij ont­steekt het vuur, wanneer de geest vol liefde oprijst in ootmoed) en in plaats van het licht komt de duisternis, dan ervaart men, dat in het licht de duisternis besloten kan liggen. Evenzo als wanneer men een was­kaars aansteekt, dan verspreidt ze licht, wanneer men ze echter uitdooft, zo is zij duisternis; als de krachten bezoedeld worden, dooft het licht uit en de duisternis komt, zoals bij Lucifer te zien is. De lucht is ook niet op deze zelfde wijze in God aanwezig, maar zij is een lieflijk zacht suizen en opstijgen; dat wil zeggen: De oorsprong der krachten is de oorsprong der lucht, waarin de Heilige Geest opstijgt. Het water is ook niet op een dergelijke wijze in God aanwezig, maar het is de bron der krachten, hoewel niet op aardse wijze. Zo ik het ergens mee zou willen vergelijken, zo zou ik het met het sap van een appel willen vergelijken, maar zeer licht, zoals de Hemel is. Lucifer heeft het zozeer bedorven, dat het in deze wereld woedt en werkt, loopt en snelt en vloeit, dat het donker en dik is en daarbij komt, dat het, wanneer het niet snel vloeit, onaangenaam gaat ruiken, hetgeen ik, als ik over de Schepping zal schrijven, nog uitvoerig zal behandelen. De warmte of hitte is in God een lieflijk zacht koesteren, uitgaande van het Licht en zich daaruit omhoog heffend. De koude is in God aanwezig als het afkoelen der hitte, een verzachting des Geestes, een opstijgen des Geestes. Merk hier op de diepte: God spreekt door middel van Mozes, als hij de kinderen Israëls de wet geeft: Ik ben een naijverig God, die de misdaad der Vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten. Ex. 20 : 5. Hierna noemt hij Zichzelf ook een barmhartige God. Ex. 20 : 6. En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en Mijne geboden onderhouden.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[6] De andere eigenschap of de andere uiting van den Geest van God is de eigenschap zoetheid; zij werkt door in alles, wat zuur en wrang is en verzacht dat, zodat dit lieflijk en zacht wordt. Zij is een overwinning op dit wrange en zij is zelfs de bron van Gods barmhartigheid, die de toorn overwint, waardoor het boze verzacht wordt en de barmhartigheid Gods zegeviert. Hiervan ziet ge een voorbeeld bij de appel. Deze is aanvankelijk zuur, wrang; wanneer echter de zoete eigenschap de zuurheid gaat overheersen, wordt de appel door en door zoet en heerlik om te eten; zo is het ook gesteld met de goddelijke kracht. Want als men over de barmhartigheid van God den Vader spreekt, zo spreekt men van Zijne kracht, van Zijn Oergeesten, waaruit de Zoon of het Goddelijk Hart ge­boren wordt.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[15] God is een God van liefde. God weet niet van het boze; God wil niet het boze en in Zijn liefde, hetgeen het enige is in God, openbaart zich niet het boze. Wanneer dat niet zo zou zijn, zo zou de liefde niet zacht­moedig en deemoedig wezen.
Hoofdstuk 14: Hoe Lucifer, de schoonste Engel in de Hemel, de vreselijkste duivel geworden is. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25