Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

368 resultaten - Pagina 23 van 25

1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25
[1] De derde Geest in God is de bittere Geest, welke ontstaat in het licht des levens, want het licht des levens gaat op in 't zoete water, door wrijving van de wrange en de warme eigenschap; het licht blijft in 't zoete water, als het hart heel zacht vertoeven en het licht is sidderend en wordt door vuur en water, schrik en wrange geest bitter, ter oorzake van het water waarin het opstijgt.
Hoofdstuk 15: Over de derde gestalte der zonde in Lucifer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[24] Deze toon nu is het goddelijke vreugdenrijk; het triomferen, waarin het goddelijke en zachte liefdesspel in God opstijgt, evenals vormen, beelden en allerlei figuren. Ge moet hier echter weten, dat deze eigenschap zeer zacht en lieflijk alle geesten doordringt op de wijze, waarop in een mensenhart een lieflijk en zacht vreugdevuur opgaat. Een hart, waarin de zielegeest hoogtij viert, als ware hij in de Hemel.
Hoofdstuk 15: Over de derde gestalte der zonde in Lucifer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[45] Ik houd het er voor, dat in deze zesde smelting voor de alchimisten met hun zilver- en goudmaken, het grootste gevaar ligt, want hiertoe is nodig een echt fijn vuur, en het kan gauw opgebrand en dof worden, en ook veel te week door een te koud vuur. Het moet een middelmatig vuur zijn, opdat de geest in het hart niet opstandig worde doch integendeel heel zacht heen en weer schommele, dan behoudt het zijn zoete en zachte klank en verheugt zich immer, als het zich weer in het Godslicht zou ontsteken.
Hoofdstuk 22: Over het ontstaan der sterren en over de schepping van de vierde dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[15] Deze eigenschappen nu zijn in het lichaam vermengd, als waren zij alle tezamen slechts één eigenschap; toch borrelt ieder van hen in zijn eigen kracht omhoog en werkt naar buiten toe. Een ieder dezer kwaliteiten gaat over in alle andere en brengt deze in beweging, dat wil zeggen: zij doet de andere aan, en daardoor bekomen de andere hoedanigheden de wil, van de bepaalde hoedanigheden, die zich met hen heeft verweven. Zij erkennen haar scherpte en haar geesten vermengen zich steeds met haar. Nu veroorzaakt wrange, scherpe en zure eigenschap altijd, dat de andere eigenschappen zich samentrekken. Deze wrangheid, scherpheid doet het lichaam verdrogen; alle andere krachten verdrogen erdoor, en door haar aanraking komen de andere hoedanigheden niet tot hun recht. De zoete kwaliteit verzacht en bevochtigt alle andere, ze matigt de andere en daardoor worden zij lieflijk en zacht. De bittere maakt alle andere levend en bewegend en deelbaar in onderdelen, zodat ieder apart deel ook deel ontvangt van de krachten der oerbron, waardoor de beweeglijkheid ontstaat. De hitte ontsteekt alle eigenschappen, het licht verheft zich hieruit, zodat de ene eigenschap de andere kan opmerken, want wanneer de hitte in de zoete vochtigheid werkzaam is, zo doet zij het licht in alle eigenschappen geboren worden. Daaruit ontstaan de meningen en gedachten, zodat de ene hoedanigheid de andere ziet en erkent, die ook in haar aanwezig is, opdat zij beide als één worden, één wil, die in het lichaam opstijgt vanuit de eerste bronwel in de bittere kwaliteit. Dan doordringt de bittere kwaliteit de hitte, door de zuurheid heen, en de zoetheid in het water laat haar rustig er doorheen dringen, dan vaart het bittere in de hitte door het zoete water uit het lichaam en geeft het lichaam twee open poorten; dat zijn de ogen, de eerste uiting van lichamelijkheid.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[16] Hiervan hebt ge een voorbeeld in deze wereld, deze aarde. Allerlei ge­stalten nemen vorm aan in de aarde. Ten eerste bevindt zich in de aarde de zure, scherpe eigenschap, die de salniter samentrekt en de aarde vastheid geeft, zodat zij één geheel is en niet uit elkaar valt. Allerlei voor­werpen bevat zij, naar hun eigen aard en substantie, zoals stenen, ertsen en allerlei wortelen. Wanneer deze nu gevormd is, zo ligt ze daar als stoffelijke en bewegende substantie als in een eigengevormd lichaam; zij heeft echter nog geen leven, waardoor zij kan groeien en zich kan uitbreiden, wanneer de warmte er niet is, deze is de natuurgeest. Wan­neer de warmte der zon de aardbodem verlicht, groeien in de aarde aller­lei vormen van ertsen, kruiden, wortelen en al wat daar nog meer is. Versta dit goed: De warmte van de zon doet in de aarde de zoete eigen­schap van het water in alle gestalten, die gevormd zijn, ontstaan; nu ontstaat door de hitte in het zoete water het licht, dat verlicht, de zure, bittere en wrange eigenschap, opdat zij in het licht zullen kunnen zien en terwijl zij zien vloeit de ene eigenschap in de andere over en erkent de andere, d.w.z. zij proeft, terwijl zij ziet de scherpheid van de andere; daaruit komt de smaak voort. En wanneer de zoete eigenschap de smaak van de bittere proeft, wijkt zij uiteen evenals het gaat bij een mens wanneer hij bittere of wrange gal proeft; dan verwijdt zich in zijn mond zijn geHemelte en dit wordt als 't ware breder, dan waarmee hij geboren is; alzo is het gesteld met de zoete eigenschap ten opzichte van de bittere. En wanneer het zoete zich op deze wijze uitzet en- wijkt voor het bittere, zo probeert het wrange nader te komen en wil ook gaarne van het zoete proeven en maakt het lichaam droog. Want het zoete is de moeder van het water en zeer zacht. Wanneer nu het wrange, zure en bittere door de hitte hun licht ont­vangen, zo zien zij het zoete en proeven zij zoet water, dan jagen zij het zoete water voortdurend na en drinken er van, want zij zijn hard, ruw en dorstig en de hitte doet hen te enen male verdrogen. En het zoete vlucht altijd voor het bittere en het zure en wijkt steeds daarvoor en het bittere en het zure jagen altijd het zoete na en laven zich aan het zoete en doen het lichaam verdrogen.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[33] Datzelfde drievoudige begrip liefde, licht, vuur, verspreidt zich in de zoete, zure en bittere kwaliteiten en ontsteekt deze beide laatsten en spijzigt en drenkt hen met haar zoete liedessappen, versterkt hen en ver­licht hen, maakt hen levend en vriendelijk. En wanneer deze lichtende, zoete liefdekracht tot hen komt, zodat zij daarvan proeven en tot leven gewekt worden, ach dan is er een heerlik triomferen, een grote liefde breekt zich baan, een lieflijk welkom is bereid, het is een proeven der zaligheid. De bruidegom kust zijn bruid, o zaligheid en grote liefde; hoe zoet zijt gij, hoe vriendelijk zijt ge, hoe lieflijk is toch uw smaak, hoe zacht geurt gij, ach edel licht er zuivere klaarheid; wie kan uw schoon­heid meten? Hoe schoon is uwe liefde, hoe schoon zijn uwe kleuren! Wie in eeuwigheid kan dit uitspreken? Waarover schrijf ik toch, ik die toch slechts stamelen kan als een kind dat leert spreken. Waarmede zal ik dit vergelijken? Zal ik het vergelijken met de liefde dezer wereld? Deze is hierbij vergeleken slechts als een donker dal. Ik kan het nergens anders mee vergelijken dan met de opstanding uit de doden. Het liefde­vuur zal wederom in ons branden en het zal de mensen vreugdevol om­ helzen en onze bitterheid, zuurheid, koude, duisternis en dood zullen ontbranden ten leven en het liefdevuur zal alles omvatten o, edele Geest, waarom zijt gij van ons gegaan? O boosheid en zuurheid, gij zijt de oorzaak. O grimmige duivel, wat hebt ge toch gedaan; gij die u zelf en al uw schone Engelen in de duisternis gestort hebt! Ach en eeuwig­durend ach! Dewijl toch de lieflijke, schone liefde ook in u was, o, gij hoogmoedige duivel, waarom was u dat niet genoeg? Gij waart toch een cherub, en in de Hemel was er niets schoners dan gij; wat zoekt ge dan nog? Wilt gij God zelf zijn? Ge wist toch wel, dat gij maar een schepsel waart en niet het meetsnoer in uw hand houdt! Wat beklaagt ge u dan, o gij vervloekte, boze duivel, wat hebt ge het voor ons be­dorven. Hoe wilt ge u zelf nog rechtvaardigen, of wat verwijt ge mij. Ge zegt, dat als gij niet gevallen waart, dan zou de mens niet bestaan hebben. O, gij leugenduivel! Als dat waar was, zo zou de Salniter, waar­uit de mens geschapen is, zowel als datgene waaruit ge zelf geschapen zijt, in eeuwige vreugde en klaarheid daar zijn en zou in God zijn opge­stegen en in de zeven Geesten Gods de zalige liefde en de Hemelse vreugden geproefd hebben. O gij, leugenduivel, wacht toch een stonde; de Geest zal u uwe schande openbaren. Toef nog een wijle, zo zal uw rijk ten einde zijn. Wacht, de boog is reeds gespannen; wanneer de pijl u treft, zo zult ge vallen, uw plaats is reeds bereid, deze moet nog slechts aangestoken worden. Draag ijverig hout naderbij, opdat ge niet zult bevriezen.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[15] Dat licht ontstaat in het midden der vier soorten, uit het vet van het zoete water, en vervult het gehele lichaam van deze geboorte. Het is echter zo zacht, weldadig, welriekend en goed smakend, dat ik niets anders weet, dat daarmede te vergelijken is dan wanneer midden in de dood het leven oprijst, of wanneer een mens die midden in een vuurzee staat, daar plotseling uit gered en in zachte weldadige omgeving ge­plaatst wordt, waar de smarten, die hij door het vuur ondervond, plotse­ling van hem weggenomen worden. Zo wordt de openbaring van de vier soorten in zulk een zachte weldadigheid omgezet, zodra het licht daarin opgaat.
Hoofdstuk 23: Van de diepte boven de aarde. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[19] Wanneer het zoete voor het bittere, het zure en het wrange vlucht, zo ijlen het bittere en het zure het na, alsof het zoete hun grootste schat ware, en het zoete weert zich zo heftig en tracht zo snel zich te ver­wijderen, dat zij het lichaam verscheurt en van het lichaam wijkt, buiten en boven de aarde. Zij vliedt zo snel, tot een lange halm groeit. Dan dringt de hitte op de halm aan, en de bittere hoedanigheid wordt alsdan door deze hitte ontstoken en ontvangt een schok, zodat zij schrikt; daarna doet de zure, wrange kwaliteit haar verdrogen. Dan strijden de zure, zoete en bittere eigenschap en de hitte met elkander, en de zure doet met haar koude altijd de droogte ontstaan, dan verdwijnt het zoete en de andere vluchten het na. Wanneer het evenwel ziet, dat het zal worden gevangen genomen, dat het bittere op het aandringt en ook de hitte, zo maakt het de bitterheid brandend en ontsteekt het. Dan werpt het zich te midden van het zure en wrange en stijgt er dan weer uit op; dan ontstaat daaruit een harde knoop op de plaats, waar de strijd heeft plaats gegrepen en de knoop krijgt een opening. Wanneer echter het zoete hiermee in aanraking komt, zo infecteert het het bittere zodanig, dat dit gaat sidderen en zodra het boven de knoop komt, zet het zich snel naar alle zijden uit, ten einde het bittere te ontvluchten. En in zulk uit­zetten blijft zijn lichaam in 't midden hol en terwijl het de sidderende sprong maakt door de knoop, ontvangt het steeds meer halmen en loof en is vrolijk, omdat het de strijd ontlopen is. En wanneer nu de hitte van buiten op een dergelijke wijze op zulk een halm toekomt, zo worden de eigenschappen, die in de halm zijn, ontstoken en doordringen de halm, en zij worden door de zon aangedaan en doen de kleuren in de halm geboren worden naar hun aard. Wanneer echter het zoete water in de halm is, zo behoudt deze zijn groene kleur, naar de aard der zoete hoe­danigheid. Zo werken de verschillende eigenschappen tezamen met de hitte in zulk een halm, en deze groeit steeds voort en zal in de ene storm na de andere stand houden; daardoor krijgt de halm steeds meer knopen en zijn takken worden steeds wijder uitgebreid. In die tussentijd laat de hitte van buiten voortdurend het zoete water in de halm opdrogen en deze wordt hoe langer hoe dunner; hoe groter hij wordt, hoe dunner hij ook wordt, totdat hij niet meer uitgroeien kan. Dan geeft de zoete eigen­schap zich gewonnen, daarna heerst dan de bittere, zoete, zure en wrange tegelijkertijd nevens elkander en het zoete zet zich nog iets uit, maar het kan niet veel meer uitrichten, want het is gevangen genomen. Dan groeit uit alle kwaliteiten, die in dat bepaalde lichaam aanwezig zijn, een kolf of kop en er ontstaat een nieuw lichaam in die kolf, en dit wordt gevormd, zoals in het begin de wortel in de aarde gevormd was, met dit verschil, dat deze laatste nu een andere, meer subtiele vorm ontvangt. Dan begint de zoete kwaliteit zacht en langzaam te werken en er groeien kleine, fijne blaadjes in de kolf; deze hebben alle eigen­schappen in zich. Want het zoete water is nu gelijk een zwangere vrouw, die het zaad ontvangen heeft en de kolf zet zich hoe langer hoe meer uit, tot zij eindelijk uiteen springt. Dan openbaart zij zich in haar blaadjes, zoals een vrouw zich openbaart in het kind dat uit haar geboren wordt, maar de blaadjes of bloesems hebben niet meer dezelfde kleur en gestalte als de moederplant, maar zij hebben alle overige genoemde eigenschappen; want de zoete eigenschap moet nu uit de andere eigenschappen kinderen verwekken. En als dan deze moeder, de zoete kwaliteit, de schone, groene, blauwe, witte, rode en gele bloemen of kinderen heeft doen geboren worden, zo wordt zij zeer moede en kan hare kinderen niet lang van voedsel voorzien; zij mag haar kinderen ook niet lang houden, dewijl het slechts haar stiefkinderen zijn, die zeer teder zijn. En wanneer dan de hitte van buiten af op deze kinderen aandringt, zo worden alle eigen­schappen in hen ontstoken, want de geest des levens arbeidt in hen. Dewijl zij te onmachtig zijn tegenover deze sterke geest en zich niet kunnen verheffen, zo laten zij hun edele krachten van zich gaan en dat ruikt zo lieflijk, dat men zijn hart van vreugde voelt opspringen; zij moeten echter verwelken en afvallen, omdat zij te teder zijn voor de kracht van deze geest. Want de geest vaart uit de kolf in de bloesems, en de kolf wordt gevormd met behulp van al de genoemde eigenschappen. De zure eigenschap doet de kolf tezamen trekken; die zoete verzacht hem en doet hem uitzetten; de bittere verdeelt de materie in onderdelen en de hitte is de levende geest in alle.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[6] De zure en bittere hoedanigheid zonder het zoete water worstelen zó zeer met elkander, dat zij de duistere hitte doen geboren worden en in zich doen ontbranden. En dit nu tezamen is de toorn Gods, de bron en oorsprong van het helse vuur, hetgeen te zien is bij Lucifer. Deze verhief zich en stelde zich mèt zijn regimen zó zeer te weer, dat de zoete bron in hem verdroogde, het zoete, waarin het licht ontstoken en de liefde opstijgt. Daarom is hij nu ten eeuwige dage een zure, harde, koude, bittere, vurige en onwelriekende bron; want, toen de zoetheid in hem verdroogde, zo werd hij gelijk een duister jammerdal en als een huis van verderf en ellende. Het licht wordt ontstoken temidden van de hitte, in het zoete bronwater. Dat is het begin des levens, wart de zure en bittere eigenschappen zijn de aanvang en de oorzaak van hitte en licht. Alzo wordt het zoete bronwater een schijnend licht, zoals de heldere, blauwe Hemel. En datzelfde heldere bronwater ontsteekt de zure en bittere eigenschap; en de hitte, die door de zure en bittere eigenschap in het zoete water ontstaat, stijgt uit dat zoete bronwater ook op in de bittere en zure eigenschap, en in deze twee eigenschappen wordt het licht eerste droog en schijnend, daarna beweeglijk en over­winnend. En wanneer dan het licht in het bittere en het zure opstijgt, zo proeven zij beide het zoete en heldere water, en in het zoete water is ook weer het licht, maar slechts licht van een Hemelsblauwe kleur. Dan siddert de bittere eigenschap en verdrijft de hardheid in de zure eigenschap; en het licht schijnt helder in deze eigenschap, veel helderder dan de glans der zon. Hierdoor wordt zij zacht licht, lieflijk en soepel en krijgt leven. Dit nu is de juiste bronwel der liefde. Hoe zou daar niet de liefde en de vreugde zijn, waar temidden van de dood het leven geboren wordt en midden in de duisternis het licht. Ge zegt: hoe geschiedt dat? Ja, wanneer mijn geest in uw hart zou zetelen en in uw hart zou opstijgen, zo zou deze uw lichaam begrijpen; maar op andere wijze kan ik het u niet aantonen; ge kunt het ook niet be­grijpen of verstaan; de Heilige Geest ontsteke uw Geest, opdat dit licht in uwe harten schijne. Dan wordt dit licht in u geboren zoals in God en stijgt op in de zure en bittere eigenschap van uw wezen, in het zoete water, en zegeviert, zoals het in God zegeviert. Wanneer dit plaats vindt, zult ge mijn boek eerst verstaan en eerder niet. Wanneer het licht in de bittere hoedanigheid ontstaat, d.w.z.: wanneer het bittere en droge het zoete bronwater des levens opvangt en daarvan drinkt, zo woedt de bittere Geest levend in de zure, wrange geest en deze is nu gelijk een zwangere geest, die zwanger is van leven en voortdurend leven voort moet brengen.
Hoofdstuk 9: Over de lieflijke, vriendelijke en barmhartige Liefde Gods; het grote Hemelse en Goddelijke Geheimenis. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[23] Nu is in het water dat op aarde is de zoetheid niet de eerste factor of het meest overheersend, maar de wrange, bittere en zure kwaliteit zijn overheersend; anders zou het water niet dodelijk zijn, maar het zou zó zijn als het water, waaruit de atmosfeer is samengesteld. Dat zal ik u bewijzen. Ik zal u bewijzen, dat in het element water op aarde de zure, scherpe en bittere kwaliteit de eerste factor is. Neem b.v. koren, gerst, haver, of wat ge wilt, waarin de zoete kwaliteit overheerst, en week dat in water en verbrand het daarna, zo zal de zoete hoedanigheid boven de andere hoedanigheden uitgaan; steek daarna het water aan, zo zult ge ook de geest zien, die uit de vetheid van het koren in het water is over­gebleven, en die het water overwonnen heeft. Iets dergelijks ziet ge ook bij het vlees, dit brandt niet en geeft geen licht van zich, maar het vet brandt en geeft licht. Nu zoudt ge kunnen vragen: hoe komt dat? Ziet, in het vlees is de wrange, zure en bittere kwaliteit overheersend en in het vet overheerst de zoete eigenschap; daarom is iemand wiens lichaam veel vet ontwikkelt, altijd vrolijker dan iemand die mager is, omdat de geest der zoetheid meer in hem werkt dan in iemand die mager is. Want het licht der natuur, hetwelk de geest des levens is, kan in hem meer licht verspreiden dan in de magere mens. Want in dit zelfde licht komt de vreugde en de triomf in de zoete eigenschap tot uiting; het wrange en het bittere verheugen zich, dat zij door het zoete gelaafd worden, en gespijzigd, gedrenkt en verlicht. Want in het zure en wrange zelf is geen leven, maar daarin is de koude, harde dood en in het bittere is geen licht, maar de duistere, bittere en razende pijn; het is als een huis van sidderende, vreesachtige en grimmige ellende. Wanneer de andere eigenschappen nu bij deze zoete en lichtgevende hoedanigheid vertoeven, zo worden zij door deze aangedaan en zij worden zeer lieflijk en vreugdevol en gaan in een bepaald schepsel triomferen. Daarom ook is niemand die mager is vrolijk, tenzij de warmte de voor­naamste eigenschap van zijn wezen is, d.w.z. wanneer iemand mager is en zijn lichaam weinig vet ontwikkelt, zo is dit, ingeval de warmte de boventoon heeft, toch van een bijzondere zoetheid. Daar staat weer tegen­over dat menig mens, wiens lichaam veel vet vertoont, toch zeer melan­choliek kan zijn; oorzaak hiervan is, dat zijn vet te veel neigt naar het element water, waarin de wrange en bittere eigenschap weer domineert. Zijt ge nu een verstandig mens, zo merk dan het volgende op: De Geest, die zich uit de hitte verheft, ontspringt uit de zoete kwaliteit, stijgt er uit op en blijft er in lichten. Daarom is de zoete eigenschap meesteres der zachtmoedigheid en der vriendelijke welwillendheid, en de zacht­moedigheid en de deemoed zijn de woonplaats van deze geest. En dit is de kern der Godheid; daarom heet Hij God, terwijl hij zachtmoedig, vriendelijk, goed en liefdevol is. Daarom heet Hij barmhartig, omdat Zijn Zoetheid uitgaat boven het zure, wrange en bittere en dit laaft, ver­kwikt, bevochtigt en verlicht, zodat het bittere en het zure niet blijven voortbestaan als een donker dal.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[18] Merk op: Steek een stuk hout aan, zo zult ge het geheimenis zien. Het vuur ontsteekt zich zelf in de hardheid van het hout, dat is de zure, harde bron, de Saturnusbron. Deze maakt het hout hard en ruw. Nu echter tast het licht, dat is de bliksem, niet de hardheid aan, want als dat zo was, zou een steen ook branden, maar het licht tast het sap, het vocht, dat in het hout aanwezig is, aan; dus het water. Dewijl sap in het hout is, zo straalt het vuur als een licht, dat glans verspreidt; als echter het vocht in het hout verdroogd is, zo verdwijnt het licht en het hout is een gloeiende kool gelijk. Ziet nu, de boosheid die in het licht opvaart, tast het vocht van het hout niet aan, maar wanneer de hitte zich uitstort in de hardheid, zo wordt de bliksem geboren. De boosheid of bitterheid wordt midden in de hardheid en hitte in de bliksem geboren en zo ver als deze bliksem, d. i. de vlam vuurs, reikt, zo ver reikt ook de boosheid der bitterheid, die de zoon is van de hardheid en de hitte. Dit geheimenis echter zult ge weten: dat de bitterheid voordien al in het hout aanwezig was; anders zou deze bitterheid niet zo plotseling in het vuur tot uiting komen. Want zoals vuur ontstaat, wanneer men hout aansteekt, evenzo ontstaat ook het hout in en boven de aarde. Zo evenwel de boosheid in het schijnende licht zou ontstaan, zo zou deze boosheid gelijke tred houden met de glans van het licht; dit ge­schiedt niet. Het is zo: de bliksem is de moeder van het licht, want de bliksem doet het licht ontstaan en hij is de vader der boosheid, want de boosheid blijft in de bliksem als een zaad in den Vader, en deze zelfde bliksem veroorzaakt ook de toon of het geluid. Wanneer deze toon uit­gaat van de hardheid en de hitte, zo komt daaruit geluid te voorschijn en het licht maakt de klank helder en het water maakt de klank zacht. Hij wordt gevangen in de hardheid en hij leeft als het ware in alle andere hoedanigheden. Want iedere oergeest in de zeven Geesten van God zijn zwanger van de andere geesten Gods en zij zijn allen tezamen als één geest; geen bestaat buiten de anderen en van eeuwigheid tot eeuwigheid brengt de een de anderen voort.
Hoofdstuk 10: Over de zesde oergeest in de goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[20] De vijfde geboorte in God is nu zo, dat wanneer het licht heel zacht en lieflik door de eerste vier geboorten heendringt, brengt het het hart van het zoete water, een liefdevolle kracht met zich mee. En wanneer de scherpe geboorten dat proeven, dan worden zij ook zacht en liefdevol en lijkt het alsof steeds weer het leven in de dood oprijst. Dan vervult iedere geest de anderen en verkrijgt niets dan nieuwe kracht, de zure hoedanigheid wordt verzacht, want de kracht van het licht uit het zoete water maakt ze zacht, en in het vuur stijgt de zachte liefde op, het verwarmt de koude en het zoete water maakt de scherpe smaak heel lieflik en zacht.
Hoofdstuk 23: Van de diepte boven de aarde. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[25] Bij deze aansteking van het licht in de sterren en de elementen, heeft zich daarom de geboorte der natuur niet geheel en al in de heilige zacht­moedigheid veranderd, zoals zij voor de tijd des toorns geweest is, zodat de geboorte der natuur nu geheel heilig en rein zou zijn; neen, integen­deel, zij staat in de scherpe, strenge, en angstige geboorte, waar de toorn Gods onophoudelijk gloeit evenals het helse vuur.
Hoofdstuk 24: Van het samenstellen der sterren. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[29] In het lichaam is de geboorte scherp, maar de nieuwe geboorte, die in het water des levens opgaat en door de dood heen dringt, maakt haar zacht. Toch kan zij de kern der scherpe geboorte niet veranderen, maar zij doet zich daaruit geboren worden, behoudt haar heilige nieuwe leven voor zich zelf, en dringt door de toornige dood heen en de toornige dood begrijpt het niet.
Hoofdstuk 24: Van het samenstellen der sterren. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[31] Nu wordt er gevraagd: Zijn dan nu alle drie de aanzichten van de God­heid in de geboorte der zachtmoedigheid in deze wereld? Ja, zij zijn alle drie in deze wereld, in de volle geboorte der Liefde, zacht­moedigheid, heiligheid en reinheid en zij worden steeds in zulk een zelf­standigheid en wezen geboren, zoals het van eeuwigheid af gebeurd is. Zie, God de Vader sprak tot het volk Israëls, op de berg Sinaï, toen Hij hun de wet gaf: Ik ben een toornig en ijverig God dergenen, die mij haten. 2 Mos. 2O :5. 5 Mos. 5 : 9.
Hoofdstuk 24: Van het samenstellen der sterren. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25