Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

2924 resultaten - Pagina 24 van 195

...  12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37  ...
[11] Nu is Hij hier om door de macht van Zijn leer alle volkeren dringend uit te nodigen zich bij ons te voegen om deel te krijgen aan ons heil, en de mensen, dat zijn de wereldse kinderen, voor het gericht onder onze voeten te leggen! Want alleen óns heeft Hij erfgenamen van het eeuwige leven gemaakt, ja wij zijn Zijn erfdeel! Hij is het van wie Jacob zei: 'O Heer, U bent alleen mijn luister!' En omdat Jacob dat in zijn hart beleed, werd hij de lieveling van God, en lieveling van Degene, die hier temidden van ons verblijft!
Hoofdstuk 158: De 47e psalm van David. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Maar heel snel werden wij een ander verschijnsel ge waar en dat was nog veel merkwaardiger! Wij wilden nu allen de zee wat nader gaan bekijken. Edoch -ik vraag ons nu niet uit te lachen! -, er zat geen druppel water meer in, en ons schip lag op de droge bodem; wij waren in staat de gehele diepte van de zee te zien. Het was ijzingwekkend! Ons schip rustte op een vooruitspringende rots, maar aan alle kanten van de rots was een afgrond van enkele honderden manshoogten. Daar in de bocht bij Genezareth is het doorgaans slechts ondiep, en daar liepen wij wat rond en verzamelden een hoeveelheid heel mooie en zeldzame mosselen en slakken.
Hoofdstuk 160: De nachtelijke belevenissen van de schippers.(11.4.1853) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] Raphaël sprong er echter op af, hielp hem snel weer op de been en zei: "Zie je nu waarom ik ben blijven staan? Want ik zag al vooruit dat je vandaag zou vallen; en nu ben je ook gevallen, en ik, jouw zwakke melkmuil, kon jou naar ik hoop vlug genoeg van de grond optillen en je daarmee weer het onbelemmerde gebruik van je wat onhandige voeten teruggeven!"
Hoofdstuk 161: De schippersknecht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] RAPHAËL zegt: "Die drie groschen stellen voor mij niets voor, maar dat jij iets wilt verkopen dat goed beschouwd nog niet eens volledig je eigendom is, dat vind ik niet juist! Kijk, in deze bocht hebben van oudsher slechts de burgers van Genezareth recht om te vissen, of degenen aan wie ze het verpachten. Jij hebt daarom deze drie mossels op de grond van Ebahl, die dit water in pacht heeft, gevonden, en zij zijn daarom goed beschouwd zijn eigendom. Als hij ze je eerst zonder meer schenkt, dan zijn ze van jou en dan kun je ze ook als je eigendom behandelen."
Hoofdstuk 161: De schippersknecht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] DISMAS zegt: "Kijk zo'n melkmuil eens aan! Hij praat als een rechter uit Rome! Jij zou me een mooie beschermer van het recht zijn! Jij kletst me nog mijn versleten mantel van 't lijf! -De zee is helemaal het werkterrein van de schipper. Wat het water hem geeft, of het nu in een bocht of buiten op de open zee is, dat behoort aan niemand anders dan aan hem alleen, en daarmee zijn al je ingestudeerde rechtsgronden de bodem ingeslagen! Want wij weten ook wel iets van het recht af! Dus drie zilvergroschen, - dan zijn die drie stukken van jou!"
Hoofdstuk 161: De schippersknecht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[20] En RAPHAËL zegt: "Lieve Jarah, die dieren zijn al verscheidene duizenden jaren geleden gestorven en dus ook al lang vergaan, maar de omhulsels kunnen nog verscheidene duizenden jaren bestaan en zullen noch aan vorm noch aan schoonheid veel inboeten. Hun bouwstof is zuivere kalk en dat vergaat in vrije toestand, vooral onder water, nooit! Zoveel mag je voorlopig wel weten; de hogere betekenis zul je eens in het hiernamaals volledig leren kennen!" -Jarah verbaast zich zeer als ze over zo'n ouderdom hoort spreken.
Hoofdstuk 161: De schippersknecht. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Op dat moment komt er bericht uit de stad dat de groep aangekondigde nieuwbakken Farizeeën en schriftgeleerden uit Bethlehem zijn aangekomen, en dat deze een geschreven en door de tempelondertekende order bij zich hebben, waarin staat dat de burgers van Genezareth streng bestraft zullen worden als ze hen niet onverwijld kosteloos te land of over het water naar Nazareth zullen vervoeren!
Hoofdstuk 162: Julius werkt de Farizeeën weg. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] De HOOFDMAN zegt tegen zijn onderaanvoerder: "Haast je, neem twintig man en ga naar de stad! Deel de onbeschaamde booswichten mee dat deze plaats zich vanwege de grote militaire bezetting in voortdurende staat van beleg bevindt, en dat niemand haar zonder uitdrukkelijke opdracht, afgegeven door een Romeinse oppercommandant, mag betreden! En als iemand haar toch betreden heeft, dan worden hem na de ontvangen kastijding de ogen geblinddoekt en de oren met zachte modder dichtgemaakt, waarna zijn handen en voeten gebonden worden! In die toestand wordt hij in een bark gebracht, op stro gelegd en vervolgens naar de bestemde plaats vervoerd, waar hij weer bevrijd wordt van alle hand -, voet -, oog -, en oorboeien en met een roeiboot aan land gezet wordt. Voordien moet hem echter onder bedreiging van de zwaarste straf het opnieuw betreden van een dergelijke militaire standplaats, zonder rechtsgeldige toestemming van een Romeinse militaire oppercommandant, verboden worden. Als de Bethlehemieten zo'n bewijs niet hebben, behandel ze dan zonder uitzondering op deze wijze! Als ze geld hebben dan kunnen zij voor twee honderd ponden zilver wel de tuchtiging, maar niet het viervoudige boeien, afkopen! Als ze echter geen geld hebben of als ze niet willen betalen, moet ieder van hen, voordat ze geboeid worden, vijftien slagen met de roede op de tot aan de lendenen ontblote rug krijgen! Dixi, fiat!" (Ik heb gezegd, het gebeure!)
Hoofdstuk 162: Julius werkt de Farizeeën weg. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] Nadat de onderaanvoerder het geld opgeborgen heeft, boeit hij hen meteen op de bekende manier en laat hen met hun lastdieren op een grote bark brengen, waar ze als kalveren op het stro gelegd worden en vervolgens onder zware bewaking over water daarheen vervoerd worden waarheen ze aangaven te willen gaan. De jonge Farizeeën en schriftgeleerden jammeren natuurlijk ontzettend, maar dat helpt hen echt niets. - Na een uur komt de onderaanvoerder weer bij ons en vertelt dat hij alles precies uitgevoerd heeft zoals de hoofdman hem dat bevolen had.
Hoofdstuk 162: Julius werkt de Farizeeën weg. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[12] Toen kwamen PETRUS en Mijn JOHANNES naar Mij toe en zeiden beiden: "Heer, U bent méér dan Mozes! Als U tegen dit mooie witte rotsblok zou zeggen, dat het water moest geven, dan zou beslist meteen het zuiverste water opwellen!"
Hoofdstuk 170: De wonderbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[13] IK zeg: " Als jullie beiden voldoende geloof hebben, leg dan je handen op de steen en beveel hem in Mijn naam om water te geven, en op de plaats, die jullie met je handen hebben aangeraakt, zal direkt het beste, zuiverste en lekkerste water te vinden zijn!"
Hoofdstuk 170: De wonderbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[15] Op die manier was nu deze berg ook voor altijd voorzien (en is dat nog tot op dit uur) van zeer goed water. Maar Petrus noch Johannes begrepen hoe de steen door het alleen maar opleggen van hun handen, zichzelf op de een of andere manier had kunnen verplaatsen. Later legden ook alle andere leerlingen hun handen op de steen om te zien of hij nog verder zou schuiven. Maar zij konden met de steen niets aanvangen.
Hoofdstuk 170: De wonderbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[14] Toen de beiden dat hoorden, zochten ze meteen op de steen een geschikte plaats en legden daar hun handen op. Maar de steen gaf geen water! Toen zij ongeveer een uur lang hun handen op de steen hadden gehouden, begon deze te bewegen en verschoof weldra meer dan tien passen van zijn plaats. Dit steenblok was verscheidene duizenden jaren geleden als meteoor uit de hoogte daar neergevallen en had daardoor de enige waterbron van deze berg zodanig versperd dat er geen druppel meer uit kon komen. Omdat nu, door het verschuiven, de steen van de oude plaats weggehaald was, kwam meteen een beste en zeer overvloedige bron voor de dag in de vorm van een ongeveer vijf voet diep bassin, dat -zoals beschreven -enige duizenden jaren geleden ontstaan was door de inslag van de steen.
Hoofdstuk 170: De wonderbron. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] Terwijl Nathánaël zo nog een paar wijze spreuken van Salomo bij Judas Iskariot in herinnering bracht, kwamen van verschillende kanten van het bergplateau grote groepen mensen uit alle streken te voorschijn en brachten lammen, blinden, stommen, alle soorten kreupelen en nog vele andere met allerlei ziekten behepten met zich mee en legden al die lijdenden, in totaal ongeveer vijfhonderd, in een grote kring om Mij heen 'en ook aan Mijn voeten, en smeekten Mij om hen te genezen. En zie, IK genas hen met één enkel woord en zei toen tegen de genezen mensen: 'Sta nu op en wandel!" (Matth. 15:30)
Hoofdstuk 171: Het wonder van de genezing op de berg. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] Nadat deze verzoekers zich haastig uit de voeten gemaakt hadden, loofde het volk Mij omdat Ik deze Zeloten zo duidelijk de waarheid onder hun neus gewreven had.
Hoofdstuk 174: Het zuurdeeg der Sadduceeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
...  12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37  ...