Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

3023 resultaten - Pagina 24 van 202

...  12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37  ...
[8] Hiervandaan kan men heel goed tot de dichtbijgelegen stad kijken en het oog ontdekt massa 's mensen, die naar de steeds op één plaats blijvende, schitterend schijnende schijnzon staren en beslist niet weten wat ze van dit verschijnsel moeten denken. Onder deze massa mensen is zeker niet één wijze, hoewel misschien menigeen van hen zich verbeeldt dat te zijn, en dat is eigenlijk nog slechter dan wanneer zo iemand zich heel deemoedig in zijn hart inbeeldde, dat hij van al zijn metgezellen de allerdomste zou zijn. Wat moeten die mensen van zo'n ongewoon verschijnsel denken!? Wat zullen ze links en rechts in het rond nu vragen: 'Wat is dat?! Wat betekent dat?! Wat zal dat voor gevolgen hebben?!'
Hoofdstuk 96: Helena 's gedachten over de wijsheid van de mens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[2] MATHAËL zegt: "Dat zijn, zover ik weet, Zijn oudste leerlingen en het zijn, op één na, allen zeer wijze en machtige meesters over hun lichaam en over de natuur! Maar die ene daar lijkt mij een sluw, laaghartig mens! Heus, die zou ik nooit tot mijn vrienden willen rekenen. Het lijkt wel een arme duivel die te vroeg mens is geworden! De Heer zal wel weten waarom Hij hem duldt! Duivels zijn immers ook schepsels waarover Hij regeert en ook afhankelijk van het fluisteren van Zijn wil, daarom past het ons niet te vragen waarom Zijn liefde in het bijzijn van een duivel ook wonderen doet! Maar een vreemd wezen is het! Ik zou hem wel eens aan de tand willen voelen om vast te stellen wiens geesteskind hij is! -Maar laten we daar niet verder over spreken! Het is voldoende dat de Ene hem kent! Met de anderen zou ik echter, als het moment daar gunstig voor was, zelf wel eens een paar woorden willen wisselen. Zij moeten al zeer ver in de leer zijn ingewijd!"
Hoofdstuk 101: Helena's vragen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[21] Men zal niemand vragen of hij het begrepen heeft, maar men zal hem laten zweren aan het nieuwe geloof! En als hij later van het nooit begrepen geloof af zal vallen, wordt hij schuldig verklaard aan schandelijke meineed en daarvoor op z'n minst levend verbrand!
Hoofdstuk 108: De voorspelling van Judas. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[3] HELENA antwoordt bijna huilend van vreugde: "Natuurlijk is hij naar ons zin! Maar ik moest het toch vragen om met zekerheid Uw wil, die voor mij alleen heilig is, te vernemen! Heer, vergeef mij dus als ik U soms door die vraag heb beledigd!"
Hoofdstuk 119: Helena wordt de vrouw van Mathaël. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[4] IK zeg: "Maak je maar geen zorgen, want geen mens kan Mij ooit beledigen en jij wel het minst! Maar omdat je Mij nu ergens om hebt gevraagd dat je heel goed ook zonder te vragen had kunnen weten, daarom vraag Ik jou nu ook iets, dat Ik zonder meer ook vóór jouw antwoord al weet!
Hoofdstuk 119: Helena wordt de vrouw van Mathaël. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] Bij VELEN, die op de berg waren en gehoord hadden wat Ik zei, riep dat vragen op en ook Helena en Ouran waren wat verbaasd en vroegen net als veel anderen: "Vreemd! Nu gaat Hij weg om te bidden en Zich op morgen voor te bereiden! Wie kan Hij dan nog aanroepen en tot wie kan Hij bidden? Is Hij dan misschien, in weerwil van Zijn ondoorgrondelijk diepe weten, toch niet het hoogste, goddelijke wezen? Zich Zelf zal Hij toch wel niet aanbidden!? En als Hij dat deed, dan zou je je toch wel sterk af gaan vragen: Waarom? Vreemd! Hij gaat bidden en Zich op morgen voorbereiden alsof Hij als hoogste God-wezen al niet eeuwenlang tot in de finesses daarop voorbereid zou zijn geweest! Vreemd, vreemd! Hm, hm, hm, wat betekent dat nu opeens!? Eerst heeft Hij toch gesproken zoals alleen maar een echte God kan spreken! Het hangt slechts van het geringste vleugje van Zijn wil af of de wereld bestaat of niet, en nu gaat Hij Zelf bidden en zegt tegen ons dat we moeten slapen en rusten of ook bidden en ons voorbereiden op de dag van morgen! Nou, als Hij Zelf een goddelijk wezen gaat aanbidden dat alleen Hij maar kent, wie moeten wij dan aanbidden? Hem of het ons volkomen onbekende goddelijke wezen dat Hij nu aanbidt?! Nee, dat overtreft toch alles wat je maar in een dwaze droom zou kunnen verzinnen!"
Hoofdstuk 121: Het gebed van de Heer. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] JARAH zegt: "O, hij wel! Als de Heer hem op een voor ons onzichtbare wijze een aanwijzing geeft, -maar anders doet hij niets! Hij is mij gegeven als leraar en beschermer, maar als ik hem vraag om het een of ander te doen, doet hij het zeker niet! En als ik iets van hem wil weten, geeft hij niet alleen geen antwoord, maar vraagt het meteen aan mij, en ik moet hem dan antwoord geven op wat ik aan hem vroeg. Daarom is iedere vraag aan hem verloren moeite. Ik mag hem wel erg graag, maar ik zou hem nog duizend maal liever hebben, - als hij maar een beetje meegaander zou zijn! Hij is wel steeds uitermate vriendelijk, maar men mag hem niets vragen, want dat heeft helemaal geen zin."
Hoofdstuk 122: Het wezen van de engelen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[6] Eerst krijg je met de priesters te maken, die de godsdienst zo ingericht hebben dat zij daar het meeste profijt van trekken en er goed van kunnen leven. De tempels vragen veel aandacht en geven werk aan veel kunstenaars en handwerkers en verder zijn er nog dienaren en knechten. Al deze mensen leven van de tempels en verliezen bij het opheffen daarvan hun inkomen en hun brood. Wat zullen die wel zeggen!?
Hoofdstuk 124: De juiste wijsheid verschaft de juiste middelen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] JARAH zegt: "O, heel graag, - maar jullie zouden me misschien nauwelijks willen geloven! U, beste Mathaël, weet veel van de sterren, maar ik misschien nog wel meer. Dat is echter niet mijn verdienste, het is slechts een zuivere, buitengewone gift van de Heer. Wacht, ik zal u Iets vragen! Als u daar een bevredigend antwoord op kunt geven, weet u net zoveel als Ik, maar heeft u daar geen antwoord op dan zal ik zo vrij zijn u veel van wat ik weet te vertellen. -Wat denkt u dat die kleine sterren aan het firmament zijn?"
Hoofdstuk 126: Mathaël twijfelt aan de belevenissen van Jarah. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[4] Mathaël, Helena, Jarah, Ouran en Mathaël met zijn vier metgezellen Rob, Boz, Micha en Zahr bleven ook wakker en waren vol diepzinnige gedachten, maar zij zwegen allen en dachten na over datgene, wat Jarah allemaal tegen hen had gezegd en zij durfden haar niet nog meer vragen te stellen. Maar Jarah dacht er ook over na of zij deze mensen soms niet teveel ineens had verteld.
Hoofdstuk 127: Onheimelijke gevoelens. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[1] Na afloop van het ontbijt vragen Cyrenius en Julius Mij, wat er nu gedaan moet worden.
Hoofdstuk 135: Gesprek met de orthodoxe Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[8] Ook een paar leerlingen vragen Mij hoe zij zich in dit geval moeten gedragen.
Hoofdstuk 135: Gesprek met de orthodoxe Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[12] Als ik van jullie meer over de Schrift wilde horen, werd mij gezegd: 'Wij zijn de Schrift en het levende woord van God! Daarom behoeft niemand meer ergens naar te vragen, maar ieder moet doen wat wij leren en eisen! Niemand heeft verder iets nodig!'
Hoofdstuk 136: Marcus klaagt de overste der Farizeeën aan. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[13] Inmiddels waren de hulpzoekers, natuurlijk met hun OVERSTE van de synagoge voorop, ook al ter plekke aangekomen. Deze herkende direkt de opperstadhouder en sprak hem als volgt toe: "Hooggeplaatste, verlichte en van alle volmachten voorziene heer opperstadhouder van Coelesyrië, van het gehele Joodse land, van het overige Klein en Groot-Azië en van een deel van Afrika! Het zal u niet onbekend zijn wat voor verschrikkelijk ongeluk ons, de altijd aan God en de keizer toegewijde inwoners van de stad Caesarea Philippi, in deze nacht is overkomen. Als wij daar ook maar op enigerlei wijze schuld aan zouden hebben, zouden wij nu onze nalatigheid kunnen verwensen en diep betreuren, en verder met geduld dragen wat God de Almachtige over ons heeft laten komen. Maar voor zover wij weten hebben wij niet de minste aanleiding gegeven tot dit ongeluk, maar heeft de boze opzet van een paar kwaadwillige heidenen ons dat aangedaan! De eigenlijke reden waarom wij hier zijn is dan ook, u een rechtvaardige schadevergoeding te vragen!
Hoofdstuk 135: Gesprek met de orthodoxe Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
[6] Als u door het strenge onderzoek heen komt, zal uw wens worden ingewilligd. Komt u er echter niet doorheen, dan is er vanzelf van enige vergoeding niet alleen geen sprake, maar volgt er nog een straf vanwege de brutaliteit dat u het hebt gewaagd om, als strafbare mensen, van de staat nog een gunst te vragen ter dekking van uw zonden! Denk daar wel aan! Een opperstadhouder van Rome oordeelt heel anders dan u! Hij gaat in zijn oordeel nooit af op de gunst en het uiterlijke aanzien van de persoon, maar oordeelt steeds zonder enig standsonderscheid streng volgens de wetten en bevoegdheden.
Hoofdstuk 138: Cyrenius Iaat getuigen uit Caesarea halen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)
...  12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37  ...