Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

4159 resultaten - Pagina 25 van 278

...  13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38  ...
[4] Daarna ging Ik met de hoofdman, Mijn leerlingen en de kleine Jarah, die geen stap van Mijn zijde week, de eetzaal binnen en zette Mij aan tafel zonder bij Mijn binnenkomst een Farizeeër aan te zien of ook maar te groeten, waar zij erg veel belang aan hechtten.
Hoofdstuk 122: De test van de Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[13] Nu komen de nog ZIEKEN in opstand en zeggen: "Oh, als we niet zo ziek, ellendig en zwak zouden zijn, dan zouden wij jullie nu je loon geven voor jullie test, of we ook zonder aanraking van het opperkleed van de goddelijke heiland gezond zouden worden. Dat zou jullie dan een eeuwigheid lang kunnen heugen, maar 'uitstel is geen afstel!' Met de hulp van God zullen we nog wel eens gezond worden en jullie dan ergens tegenkomen, let dan maar eens op wat voor zaken wij met jullie zullen uitproberen!"
Hoofdstuk 122: De test van de Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[2] Juist aan deze Jezus hebben de opperstadhouder, het hele Joodse rijk en uzelf het te danken, dat u nu nog leeft! Want als die door uw soortgenoten geroofde keizerlijke gelden niet door Jezus boven water gebracht waren, dan zou het hele land gebrandschat zijn, en alle schatten van heel Judéa zouden niet voldoende zijn geweest om de gepleegde misdaad te vereffenen! Dat het echter zo goed en zonder ophef voor u en uw soortgenoten te Jeruzalem, en voor het gehele Joodse rijk, is afgelopen, heeft u alleen aan Jezus, de grootste en wijste en machtigste profeet, te danken. Daarom is het uitermate slecht en onredelijk van u, als u er op uittrekt om een man te vervolgen aan wie u nu alles, uw leven en bestaan, te danken heeft!
Hoofdstuk 118: De Romeinse hoofdman en de tempeldienaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Maar nu over iets anders, heren van de tempel! U zult toch wel weten dat er zich hier in Genezareth sinds enige jaren een vast Romeins militair kamp bevindt. In verband daarmee moet ieder mens, zonder uitzondering, van welke stand hij is of uit welk land hij ook komt, een betrouwbare, door de Romeinse overheid geldig ondertekende reispas bij zich hebben, als hij de legerplaats heelhuids en ongehinderd wil passeren. Toon mij daarom dat document, temeer omdat u in de nacht hierheen bent gekomen. Anders moet ik, als hoofd en bevelhebber van deze plaats en ook van deze streek, u gevangen nemen en morgen openbaar laten geselen en u vervolgens geboeid naar Jeruzalem terugzenden! Wees dus zo vriendelijk en laat mij uw vereiste reisdocumenten zien!"
Hoofdstuk 118: De Romeinse hoofdman en de tempeldienaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] De OVERSTE zegt: "Dat zal de herbergier voor ons betalen omdat wij op reis nooit geld mee mogen nemen. Want de aarde is van God, en wij zijn Zijn knechten en hebben van God het recht gekregen om de hele aarde ons bezit te noemen en overal te oogsten, ook al hebben wij niet gezaaid! Want iedere Jood weet, dat alles wat hij heeft, slechts een door ons aan hem geleende zaak is, die wij altijd van hem terug kunnen vorderen. Dit is de heel simpele reden waarom wij in heel Israël nergens als vreemden komen, maar alleen als gebieders en als enige door God berechtigde eigenaars van ieder huis, elke grond en bodem en al het geld en overige schatten. Daarom kunnen wij Ebahl zonder meer opdragen om voor ons de honderd groschen te betalen, want hij verkreeg ze op onze grond en bodem! En als hij het niet zou doen, geven wij al deze bezittingen van hem aan een ander, die zich niet druk zal maken over honderd groschen!"
Hoofdstuk 118: De Romeinse hoofdman en de tempeldienaars. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[12] DE HOOFDMAN zegt: "Ja, het is de zuivere waarheid! Willen jullie dat echter niet, dan staan daar reeds de gerechtsdienaars voorzien van roeden, gesels en scherpe bijlen!" - Toen keken de Farizeeën om en ontdekten de schrikaanjagende mannen. Daarop vroegen ze ook meteen zonder tegenspraak om schrijfgerei. De hoofdman wees ze er nog op, met hun ware naam te ondertekenen, omdat een valse naam ieder de dood zou brengen. Vervolgens ondertekenden zij met hun ware namen en degenen uit het volk die schrijven konden moesten als getuigen ondertekenen.
Hoofdstuk 125: De drie documenten.(28.1.1853) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[14] Deze Farizeeën en schriftgeleerden pakten daarop ook meteen alles bij elkaar en binnen een half uur hadden ze Genezareth al verlaten, heel stil, zonder woord of geluid.
Hoofdstuk 125: De drie documenten.(28.1.1853) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] De naast Mij staande JARAH zegt: "Maar Heer, U spreekt alsof U ons al zou willen verlaten!? O ik smeek U, blijf toch nog een paar dagen bij ons, want U bent toch mijn leven! Hoe zou ik zonder U kunnen leven? U moet hier blijven, ik laat U niet gaan! Zonder U zou ik moeten sterven!"
Hoofdstuk 126: De Heer waarschuwt voor de wraak der Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] Hij gebiedt de zee, en maakt haar oppervlak vast, zonder dat het ijs is, en de mensen lopen op de anders aan ieder mens de dood brengende bodem als op een marmeren vloer! En dat alles is die duisterlingen getoond en naar waarheid verteld, en bovendien hebben zij vanmorgen met eigen ogen de wonderbare genezing van ettelijke honderden mensen mee aangestaard, en toch zijn ze daarbij afwerender gebleven dan een rots, waarop sinds duizenden jaren minstens ieder jaar honderdduizend bliksems hun vernietigende kracht hebben uitgeprobeerd! Broeders, dan houdt toch al het menselijke in de mens op! Dan is zo iemand toch een kwaadaardig dier of zonder meer een duivel! -Zeg eens broeders hebben wij gelijk of niet?"
Hoofdstuk 128: Gesprek tussen Essenen en Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[19] De LEERLINGEN zeggen: "Ei, laat Hem dat alsjeblieft niet overkomen, hoewel wij uw gedachten niet zonder meer willen tegenspreken, want bij God is veel mogelijk wat de mens zich vrijwel onmogelijk kan en wil voorstellen!"
Hoofdstuk 128: Gesprek tussen Essenen en Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[14] JARAH zegt: "Mét U, o Heer, kan niets voor mij te moeilijk zijn. Zónder U kan men niets en ik al het minst! Als U het wilt, ga ik niet alleen met U deze berg op, maar letterlijk met U door het vuur, zoals ik met U ook als eerste op het water ben gegaan!"
Hoofdstuk 129: De Heer en de twee Essenen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Een paar passen later bevonden wij ons al op de hoogste top, die er echter erg gescheurd, gekloofd en verbrokkeld uitzag en nauwelijks een staanplaats bood voor dertig mensen zonder hoogtevrees.
Hoofdstuk 131: Op de bergtop van de Morgenkop. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Kijk, we staan nu op de top van een berg die nog nooit door een mens werd betreden! Want zoals je ziet zijn de rotswanden aan alle kanten zo steil dat op een natuurlijke manier niet naar boven en net zo min naar beneden is te komen. Je hebt gezien, hoe, nadat wij op natuurlijke kracht de halve berg hadden beklommen, iedere mogelijkheid wegviel om verder tegen de loodrechte steile wanden naar boven te klimmen. De hoofdman en alle anderen vroegen: 'Wat nu?' -Ik klom echter als eerste met jou tegen de wanden en allen volgden ons zonder ook maar vermoeid te raken. -Hoe was dat dan mogelijk?
Hoofdstuk 132: Ziel, lichaam en geest. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] JARAH zegt: "Dat is natuurlijk maar al te waar, maar de ongewone aanblik van zo'n nooit gedacht tafereel moet een arm zwak meisje toch erg van de wijs brengen! Maar nu zal ik mij wel beheersen en U zult zien dat Uw Jarah ook zonder angst kan zijn."
Hoofdstuk 134: De opheffing van de zee van Galiléa. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[13] JARAH wilde naar beneden in de diepte kijken, maar stootte met haar voorhoofd meteen tegen de koude, natte wand van de vlak naast de rotswand vrij zwevende waterbol, die een totale"doorsnede van ongeveer vierduizend klafter had. Toen ze dat zag vroeg ze heel benepen: "Maar hoe, om des Heren wil, kon u zoiets in zo'n nauwelijks denkbaar kort ogenblik doen? En is de zee nu wel echt helemaal zonder water?"
Hoofdstuk 134: De opheffing van de zee van Galiléa. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
...  13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38  ...