Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1379 resultaten - Pagina 28 van 92

...  16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41  ...
[8] IK zei: 'Laten we het daar niet over hebben; wie vlees draagt, heeft het uit een moederlichaam! Alleen het eerste mensenpaar ontving een lichaam uit de hand van Gods wil, -alle andere mensen echter uit een moederlichaam. En dus is dit lichaam van Mij ook uit een aardse moeder, ook al is het dan niet door een aardse vader op de gewone manier verwekt, maar alleen door de almachtige wil van de geest van God, wat bij volkomen reine en godgewijde mensen heel goed mogelijk is. Aan het begin der tijden, bij de nog geheelonbedorven, eenvoudige en God zeer toegewijde mensen, was dat helemaal niet zo zeldzaam, en in deze tijden gebeurt het zo nu en dan ook nog.
Hoofdstuk 90: Het menselijke en het goddelijke in de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[10] Maar hoe de mens dat alles in dit aardse leven kan bereiken, zullen jullie mannen je vertellen. En ga nu heen en zie of jullie gevangenen al vrij zijn! ,
Hoofdstuk 103: Het goede getuigenis van de priestervrouwen over de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[8] IK zei: 'Wees kalm, - wat Ik doe, doe Ik voor niets! Er zijn armen genoeg in jullie stad; help hen en bedenk dat ook armen mensen zijn, en jullie aardse broeders! Wees niet karig voor hen en geefhun graag van jullie grote overvloed, dan zul je je omgeving daardoor het best tegen dieven en rovers beveiligen en daarvan zuiveren! Maar jullie moeten vooral beseffen dat ook deze dieven arme sukkels zijn, en dat niet zo zeer hun kwade wil, als wel hun armoe hen tot deze en nog andere, reeds vroeger begane, kleinere diefstallen gebracht heeft.
Hoofdstuk 116: De vloteigenaars en de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] Ogenblikkelijk zagen allen in de vrije, hoge ruimte van de zaal boven de tafel de zon, de maan en de aarde, en ook alle andere planeten met hun manen, en alles bewegend als in werkelijkheid. Aan de verbazing kwam geen einde, en Ik legde het hun twee uur lang heel nauwkeurig uit, en toen begrepen zij alles, wat hun veel plezier deed. Behalve het wiskundige deel liet Ik hun echter ook de bewoonbaarheid van de zon en alle planeten en hun manen zien, en heel uitvoerig de bewoonbaarheid van onze aardse maan, en zei toen in het bijzonder:
Hoofdstuk 120: De Heer geeft uitleg over de maanwereld en over maanzucht - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[1] (DE HEER:) Overigens schaadt zo'n eigenschap de mens zeker niet, en zijn ziel nog het minst; want zulke mensen zijn gewoonlijk heel goed en zachtmoedig, en gemakkelijk in de omgang. Maar af en toe kan het bij deze mensen voorkomen dat hun lichaam ter hoogte van de grovere ingewanden nog in bezit genomen wordt door een andere ziel die in het aardse luchtruim nog vrij rondzwerft, vaak zelfs door meer dan één, en meestal door zielen, die reeds een levensproef in het vlees op deze aarde hebben doorgemaakt, maar, vanwege hun grote zinnelijkheid en zelfzucht, voor hun levensheil aan gene zijde niet alleen niets gewonnen, maar zelfs veel verloren hebben.
Hoofdstuk 121: Kenmerken van de op aarde geïncarneerde maanzielen - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[12] DE PRIESTER zei: 'Ja, verheven Heer en Meester, precies zo was het! Ik dank U uit het diepst van mijn hart voor deze opheldering, we zaten gisteren niet weinig in angst, en dachten: Nou, als dat zo doorgaat, beleven we binnenkort nog de oude godenoorlog. Daaraan hebben we in feite wel nooit geloofd, maar we veronderstelden wel dat er in de oertijd op deze aarde heel grote, aardse, elementaire omwentelingen voorgekomen kunnen zijn, waarvan het bestaan en het gebeuren door de eenvoudige natuurmensen uit die tijd in allerlei beelden en wonderlijke sagen voor hun nakomelingen zijn vastgelegd. Maar gisteren begonnen wij al bijna aan de werkelijkheid van die fabels te geloven, en des te gemakkelijker omdat wij gisteren gezien en gehoord hebben waartoe een goddelijke macht, ook al woont die slechts in een mens, allemaal in staat is. Wij zagen U en Uw leerlingen al brandende bergen en reusachtig grote eiken met verschrikkelijke kracht omhoog slingeren. Maar nu zijn die domme gedachten wel helemaal verdwenen, en ik als spreker verheug mij er nu bijzonder op dat U, o Heer en Meester, onze oerdomme vrouwen tot de orde zult roepen!'
Hoofdstuk 102: De listige vrouwen van de heidense priesters - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[12] Zeg eens waar Ik dan de grond vandaan heb gehaald waarmee Ik het meer heb opgevuld, of het materiaal waarmee Ik gisteravond de aardse bezittingen van de arme vissers heb verbeterd, en waar is de materie van de drie goden gebleven? Bij het meer en bij de vissers is Mijn gedachte door Mijn wil vastgelegd, en bij de beelden is Mijn vastgelegde wil losgelaten en Mijn oergedachte vrij en weer geestelijk gemaakt. En dat is ook de verklaring voor de tekenen die Ik hier voor jullie gedaan heb. Voor het feit dat Ik echter ook Heer van de geesten en al het leven ben, is deze zoon Jorab, die eergisteravond door Mij uit de totale dood weer tot leven werd gewekt, een duchtige getuige. Kan Ik jullie dan nog meer bewijzen geven voor het verder leven van de ziel na de scheiding van het lichaam?'
Hoofdstuk 107: Het verkeer met gene zijde. Bewijzen voor het voortleven na de dood - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[6] (DE HEER:) Omdat jullie dat nu inzien en begrijpen, kan Ik jullie ook het nodige vertellen over de maanzucht. De bewoners van de maan hebben als zeer eenvoudige en in zichzelf gekeerde mensen bij uitstek de gave van de helderziendheid, en dat met name tijdens hun nacht van veertien volle aardse dagen, die zij in hun onderaardse woonholen meestal slapend doorbrengen. Tijdens deze slaap blijft hun ziel echter volkomen wakker en deze ziet dan alles om zich heen tot in de verre omtrek, en dus ook deze aarde, waar zij eigenlijk min of meer bij horen, die zij echter, vanwege de natuurlijke positie van de maan tijdens hun waaktoestand, op hun lange dag nooit kunnen zien; (want de maanmensen bewonen alleen het gedeelte van de maan dat van de aarde is afgekeerd) omdat de maan, zoals Ik Jullie al uitgelegd heb, om heel natuurlijke redenen (op de naar de aarde toegekeerde kant) geen lucht en geen water heeft, en als er al hier en daar in de vele dieper gelegen delen een soort lucht aanwezig is, dan is die toch niet toereikend voor de ademhaling van wezens met een lichaam, en is er ook niet geschikt voor, omdat het element zout ( de zuurstof) geheel ontbreekt.
Hoofdstuk 120: De Heer geeft uitleg over de maanwereld en over maanzucht - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] De mensen van de maan hebben daar in hun natuurlijke toestand ook geen behoefte aan, omdat zij in hun droomleven, waar zij het meest van houden, toch al alles kunnen zien en te weten kunnen komen wat goed is voor het heil van hun ziel. Zij verlangen er dan ook het allermeest naar om snel bewoners van deze aarde te worden, wat dan ook eigenlijk hun bestemming is. En als zij op hun wereld hun lichaam hebben afgelegd, gaan hun zielen, als zij zich tijdens hun lichamelijke leven daarvoor waardig gemaakt hebben, meteen naar deze aarde en worden bij een passende gelegenheid in een moederlichaam verwekt. Als kinderen van deze aarde worden zij weer geboren, groeien vervolgens op en ontvangen de opvoeding van de aardse mensen, waardoor zij in ieder geval de mogelijkheid krijgen op de weg van de kinderen van God geplaatst te worden, hetzij reeds hier of aan gene zijde.
Hoofdstuk 120: De Heer geeft uitleg over de maanwereld en over maanzucht - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[5] Heeft jullie verstand je dan niet gezegd dat de mens een heel wonderbaarlijk werk is van een grote, wonderbaarlijk almachtige Schepper, en dat daarin niets plaats kan vinden wat niet een oorzaak en een wijs doel heeft?! Dat heb ik jullie tijdens mijn aardse leven nog vaak gezegd; maar daar hebben jullie geen waarde aan gehecht, want jullie was het er alleen maar om te doen, door iedereen bewonderd te worden vanwege je stoïcijnse wijsheid. Maar desondanks knaagde toch voortdurend de twijfel aan jullie hart, die ik door overduidelijk opnieuw te verschijnen te niet had moeten doen.
Hoofdstuk 125: De geest van de mentor van de priestervrouwen verschijnt - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[3] Wij vroegen u slechts toestemming om u te mogen volgen en als ijverige leerlingen iets van u te leren wat ons ons grote verlies zeker zal vergoeden. En dus kunnen we wel zeggen: Wij hebben de ontzettendste, bitterste levenservaringen opgedaan en kennen de miserabele, bittere ernst van het leven, en kome wat kome, wij zullen niet beven, en nog het minst voor datgene wat ons voor de eerste keer in ons leven een waar licht op de verdere paden van ons aardse leven belooft, en wel met zulke onbedrieglijke tekenen als geen sterveling ooit gezien heeft.
Hoofdstuk 131: De Romeinse hoofdman vindt zijn broers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[13] Want luister: Wat heeft de mens aan alle schatten van deze aarde, als hij die toch al gauw voor altijd en eeuwig moet loslaten? Is het dan in dat geval voor de mens niet onnoemelijk wijzer om zich schatten te verzamelen die voor eeuwig bestaan en de menselijke ziel voor eeuwig verzekeren van het zaligste en gelukkigste leven, en wel zo, dat de mens reeds in dit aardse leven tot de duidelijke, onbetwistbare overtuiging komt dat voor hem het ware, volmaakte, vrije leven pas na de dood van zijn lichaam volledig en waar begint?'
Hoofdstuk 131: De Romeinse hoofdman vindt zijn broers - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[19] Toen zei DE WAARD, iets meer gerustgesteld: 'Ja, ja, je hebt helemaal gelijk! Wat mijzelf betreft, ik ben ook niet bang voor hen, en zelf heb ik zeker het grootste vertrouwen in de Heer, die ik al vanaf Zijn prilste jeugd ken net als Zijn aardse ouders, omdat Hij als zachtmoedige knaap al dingen gedaan heeft die alleen maar God mogelijk zijn; maar ik ben alleen maar wat beducht voor jullie, mijn zeer gewaardeerde gasten, dat jullie daarvoor hier in Kapérnaum door deze booswichten onaangenaam bejegend zullen worden! Want ik ken deze schurken maar al te goed!'
Hoofdstuk 141: De mislukte overval van de overste van de synagoge - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[7] IK zei: 'Kijk, alle materie is een tijdelijk vat om een bepaalde mate van het geestelijk levenselement in op te nemen! Ieder jaar ontwikkelt zich daarvan een bepaald deel, maakt zich vrij en gaat in een hogere levenssfeer over. Na een groter of vaak ook geringer aantal aardse jaren is echter de laatste vonk van het levenselement uit de reeds harde en onbruikbaar geworden boom verdwenen en in een hogere levenspotentie overgegaan, en de boom bezit dan geen leven meer.
Hoofdstuk 154: Over de noodzaak van de vergankelijkheid van de materie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
[6] Daarmee wil Ik niet zeggen, dat iemand daarom niets anders moet doen dan vooral alleen maar proberen zijn huis, zijn tuinen en zijn akkers en weiden door allerlei aardse, kostbare middelen tot een dusdanige schoonheid te verheffen dat alle mensen daarover in opperste verbazing zouden moeten raken. Want zo'n onmetelijke schoonheidszin zou maar al te gauw ontaarden in de grootste eigendunk, eigenliefde, hoogmoed en heerszucht; het zou voor de armere mensen maar al te zeer een getuigenis zijn dat de eigenaar van die pracht overmatig rijk moet zijn. Men zou bijvoorbeeld om iets van hem gedaan te krijgen, hem kunnen gaan eren door zijn pracht te zeer te bewonderen, waardoor deze man maar al te gemakkelijk zich te veel zou gaan verbeelden en zich dan nog meer zou inspannen om te maken dat de mensen nog onderdaniger zouden worden, en tenslotte over de bewonderaars zelfs als heerser zou gaan optreden.
Hoofdstuk 136: Het gevoel voor schoonheid, een bloem van de waarheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)
...  16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41  ...