Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16418 resultaten - Pagina 28 van 1095

...  16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41  ...
[13] Wie op God vertrouwt, wordt ook door God vertrouwd en Hij verlaat hem niet en stelt hem nooit teleur! Maar degenen, die net als jullie, wél geloven dat God een God is, maar Hem niét volledig vertrouwen, omdat hun eigen hart zegt dat ze niet waard zijn door God geholpen te worden, die helpt God ook niet; want ze hebben geen vertrouwen in God, maar alleen in hun eigen kracht en middelen, die ze voor bepaald heilig en onkwetsbaar houden en ze zeggen: 'Mens, als je wilt dat je geholpen wordt, help jezelf dan; want ieder mens is zichzelf het naast en zorgt eerst voor zichzelf!' En voordat hij klaar is met het zorgen voor zichzelf, gaat de hulpbehoevende te gronde!
Hoofdstuk 125: Het vertrouwen van Matthéus de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] Maar Ik zeg: Als je eerst voor jezelf zorgt, ben je door God verlaten en zonder Zijn zegen en zonder Zijn hulp, die je anders ongetwijfeld zou krijgen! Want God heeft de mensen niet uit zelfzucht, maar uit zuivere liefde geschapen, en daarom moeten de mensen de liefde, die hen geschapen heeft, in alles volledig evenaren!
Hoofdstuk 125: Het vertrouwen van Matthéus de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[16] Jullie zeiden ook, dat de Essenen, die volgens de school van Pythagoras leven, vanwege hun zuivere filantropie door niemand erg serieus genomen worden, behalve door een klein aantal Romeinen. .
Hoofdstuk 125: Het vertrouwen van Matthéus de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[18] Deze woorden treffen allen diep in het hart, en de leerlingen van Johannes beginnen in zichzelf te overleggen en zeggen: 'Hij moet dan toch een veel grotere profeet zijn, dan onze Johannes was! Want we waren tien volle jaren in zijn gezelschap, maar zo iets hebben we bij hem niet meegemaakt! -De Farizeeër heeft gelijk als hij zegt dat deze Nazareeër er meer vanaf weet! - Je zou echter bijna beweren, dat dat alles van en door hem op een ons onbekende wijze is geschied, en het geheel is een duidelijk zichtbaar bewijs voor de nu aan het licht gekomen blindheid van ons en onze grote meester Johannes!'
Hoofdstuk 126: Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Nu wil echter ook Judas, wat verhit door de wijn, zijn stem verheffen en zijn buren, de leerlingen van Johannes, iets vertellen. Maar Thomas, zijn nog heel kalme tegenpartij, is hem voor en zegt: 'Vriend, als de meesters spreken, dan moeten de leerlingen zwijgen en slechts toehoren, maar vooral niets zeggen! Want hier zou ieder woord uit onze mond een grote en grove domheid zijn! Als je je echter niet kunt inhouden, ga dan naar buiten in het open veld en schreeuw zo hard je kunt en wilt, en als daardoor je mond moe is geworden, kom dan terug!'
Hoofdstuk 127: De dood van de dochter van overste Cornelius. (5/6.12.1851) In Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Tegen de anderen zei Ik echter: 'Als je een blinde ziet, die over een greppel struikelt en valt en door zijn val het langs de greppel staande hoge gras platdrukt en een beetje beschadigt, is het dan wijs van je, als je de blinde ter verantwoording zou roepen en zou straffen?! Kijk, deze broeder van jullie ziet net als jullie wel met zijn lichamelijke ogen, maar zijn geestelijke ogen zien nog erg slecht, en als je dat beseft, is het toch wel veel te hard om hem te straffen omdat hij even struikelde!'
Hoofdstuk 127: De dood van de dochter van overste Cornelius. (5/6.12.1851) In Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[20] Wie ooit in het bezit is van kapitaal, eigendom en een bedrijf waarmee hij veel winst kan maken, maar die die winst voor zichzelf en zijn kinderen houdt, en afwerend neerkijkt op de arme broeders, en de arme kinderen vermijdt die door gebrek aan alle aardse bezittingen, honger, dorst en koude lijden, en ze wegjaagt als ze naar hem toekomen en hem om een aalmoes vragen, die is een vijand van God! En wie tegen een broeder zegt: 'Kom over een paar dagen of weken maar terug dan zal ik het een en ander voor je doen!', maar die, als dan de hoopvolle en op hem rekenende broeder komt en hem vraagt om zijn belofte gestand te doen, zich verontschuldigt met te zeggen dat hij ook nu niets kan doen, hoewel hij er heimelijk wel toe in staat is, waarlijk, waarlijk Ik zeg je: dat is een vijand van God! Want hoe wil hij God liefhebben Die voor hem onzichtbaar is, terwijl hij toch zijn broeder niet liefheeft die hij ziet en wiens nood hij kent!?
Hoofdstuk 125: Het vertrouwen van Matthéus de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Matthéus zegt: 'Ik niet; want dan zou ik dat toch zeker wel geweten hebben; en mijn vrouw ook niet, want zij liet mij al eerder door dit meisje zeggen dat onze kleine voorraad zo goed als helemaal op was. Want behalve een tuin en een paar gepachte akkers heb ik geen grond voor het kweken van grote hoeveelheden vruchten en daar zou ik ook te weinig tijd voor hebben, omdat ik ten eerste met de tol veel werk heb en tevens ten tweede hier in dit logement voor de verzorging van mijn gasten klaar moet staan. Daarom voorzie ik mijn logement gewoonlijk van week tot week van voedsel en dat Iaat ik meestal tegen betaling uit Kapérnaum komen, jullie zorgden meestal voor de vis; wijn en graan koop ik van wat tot nog toe mijn geloofsgenoten waren, de Grieken. Dat is heel in het kort de manier, waarop ik mijn huis van het nodige voorzag; maar van deze bestelling weet niemand hier in huis iets af!
Hoofdstuk 126: Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] De vrouwen de dienstmaagden en de knechten worden nu geroepen, maar op de gestelde vragen antwoorden ze allen eenstemmig, dat ze niemand ook maar in de verste verte herkend hebben: 'De mannen zagen er uit als licht gebouwde jongemannen; want er was bij niemand ook maar een spoor van een baard te bekennen, wel hadden ze allemaal mooi golvend lang haar, en hun kleding leek meer Romeins dan Joods. Het waren er veel, zowel in de voorraadkamers als op de korenzolder en in de kelder. Ze legden het gebrachte snel neer en zeiden: 'Dit is een gave voor de tollenaar Matthéus, die vandaag door de grote Meester is geroepen!' Toen gingen ze weer snel weg, en we zagen niet, waar ze uit het huis zijn heengegaan.'
Hoofdstuk 126: Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] Nauwelijks zijn deze woorden verklonken, waarbij Ik nog wat door praat over de oude kleren en over de jonge wijn en over de zakken, als in aller ijl een overste uit Kapérnaum ( de Romeinse overste Cornelius) binnenkomt, gewoonweg op Mij afstormt, voor Mij neervalt en bijna buiten adem uitbrengt: 'Heer! Vriend! Goddelijke meester en heiland! Mijn liefste dochter, die mijn naam draagt, mijn heerlijke, goede en mooie dochter is gestorven!' (Toen huilde de overste en kon een tijdlang niet spreken van verdriet. Na een poosje, waarin hij wat op verhaal kwam, sprak hij pas verder:)
Hoofdstuk 127: De dood van de dochter van overste Cornelius. (5/6.12.1851) In Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Nadat wij al tamelijk Iaat in de middag uit het huis van Matthéus weggegaan waren, kwam er zo ongeveer halfweg naar Kapérnaum een vrouw snel achter ons aan, die, net als al eerder een Griekse vrouw, ongeveer twaalf jaar aan bloedingen leed, en die door niemand geholpen kon worden. Deze vrouw, die het verhaal van de vorige Griekse gehoord had, raakte slechts de zoom van Mijn opperkleed aan (Matth. 9:20) en werd op slag gezond. Want haar innerlijke gevoel dwong haar om tegen zichzelf te zeggen: ' Als ik slechts de zoom van Zijn gewaad zal aanraken, dan zal ik genezen!' (Matth. 9:21) En zo gebeurde dan ook ogenblikkelijk wat ze geloofd had. En ook zij merkte dadelijk, dat door het gelovige aanraken van Mijn gewaad de bron van haar twaalfjarig lijden verdroogd was.
Hoofdstuk 128: Kapérnaum. Opwekking van Cornelia. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Deze vrouw was een Jodin en geen Griekse; maar ze woonde niet ver van een Griekse nederzetting, kwam vaak bij de Grieken en hoorde veel van hen en zo hoorde ze ook van de genezing van de vorige Griekse, waarover Markus en de schilder en dichter Lucas later schreven. Omdat deze twee voorvallen zo veel op elkaar lijken, worden ze zelfs door de geleerdste godgeleerden als één voorval gezien, hetgeen beslist bezijden de waarheid en koren op de molens van de twijfelaars is.
Hoofdstuk 128: Kapérnaum. Opwekking van Cornelia. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Dan zegt Cornelius: ' Als dat zo is, dan mag je van mij boven alles van deze vriend houden, want degene die jou, terwijl je dood was, door zijn kracht en macht het leven kon geven, zal je nooit kwaad kunnen doen; want als je weer zou sterven, dan zou hij je zeker het leven weer teruggeven! Dus mag je Hem gerust boven alles liefhebben, zoals ik Hem ook uit de grond van mijn hart lief heb!'
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Maar als echter de een of andere zoon van Esculaap door allerlei balsems en oliën en zalven een schijndode weer opwekt, dan is een op die manier opgewekte toch niet zo monter en gezond als Cornelia hier, die me nu nog levendiger voorkomt dan ooit. Dat is mijn mening en ik ben er bij mijzelf volkomen van overtuigd, dat het zo is; jullie moeten maar denken wat je wilt!'
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] En hun ogen werden geopend (Matth. 9:30), zodat ze alle dingen net zo goed zagen als ieder mens die volledig gezonde ogen heeft. Toen ze nu de weldaad van het licht der ogen ondervonden en met grote verbazing de schepping begonnen te bekijken, dachten ze echter ook bij zichzelf, dat ze Mij de hoogste en nooit eindigende dank schuldig waren, en daarom wilden ze Mij alles geven wat ze door hun bedelarij verkregen hadden. Want van nu af aan zouden ze nooit meer bedelen, maar met de kracht van hun gezonde handen in hun onderhoud voorzien.
Hoofdstuk 130: Nazareth. De twee blinde bedelaars. (11.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41  ...