Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1405 resultaten - Pagina 29 van 94

...  17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42  ...
[4] Zoals jullie Mij nu als Godmens bij jullie zien, ben Ik met Mijn hele oercentraal wezen beslist volkomen en ongedeeld in jullie midden, hier in deze eetzaal op de Olijfberg, en bevind Mij dus als hoogst ware God en Mens tegelijk nergens anders, niet op deze aarde en nog minder op een andere; maar door de van Mij uitgaande kracht, die de Heilige Geest is, vervul Ik toch alle hemelen en de aards materiële en eindeloze ruimte met Mijn werkzaamheid. Ik zie daarin alles, van het grootste tot het kleinste, ken alles, weet alles, bepaal alles en schep, leid en regeer alles.
Hoofdstuk 27: De Heer als Zoon (10.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[6] Daarop zegt Lazarus verder: 'Heer en Meester! Na wat U ons uitgelegd hebt over de grote sferen en hemellichamen, over de hulsgloben en over de Grote Scheppingsmens, is het wat de huiveringwekkend eindeloze grootheid van de eeuwig onbegrensde ruimte betreft heel licht in mij geworden; maar al gauw daarna heb ik een heel grote duistere kloof ontdekt, waar zelfs mijn stoutmoedigste gedachte niet overheen durft te vliegen!
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[7] Kijk, dat de scheppingsruimte oneindig is en dus in geen enkele richting een einde kan hebben, is mij en zeker ook ieder ander duidelijk! Maar hoe zit het met het eeuwige bestaan ervan? Wie heeft die ruimte zo eindeloos ver uitgestrekt, en hoe en wanneer? Wat is nu eigenlijk de eeuwigheid, en hoe is, in tijd en ruimte, God Zelf eeuwig en in alles oneindig? Kijk, Heer en Meester, dat is voor een sterfelijk mens tegenover U vast en zeker een zeer ongepaste vraag; maar wat kan een ziel, die ook in deze sfeer behoefte heeft aan licht, eraan doen dat dergelijke gedachten in haar opkomen?'
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[9] Kijk! God, ruimte en eeuwigheid zijn weer gelijk aan de begrippen Vader, Zoon en Geest. De Vader is geheel en al liefde en zodoende een eeuwig streven naar het meest volmaakte 'zijn' door de kracht van de eeuwige wil in die liefde. De ruimte ofwel de Zoon is het uit dat eeuwige streven van de liefde eveneens eeuwig voortvloeiende 'zijn'. De eeuwigheid ofwel de Geest, als de eindeloze oerkracht in de Vader en de Zoon, is het in het werk stellen en het verwezenlijken van de strevingen van de liefde in de Zoon.
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[13] Maar Ik zie toch nog een bepaalde donkere klip in jullie, en jullie zijn nog niet in staat daar overheen te komen. Kijk, deze klip bestaat uit het feit dat jullie je de eindeloze en eeuwige ruimte voorstellen als op zichzelf dood en zonder enige levensintelligentie, en daarom ook niet kunnen begrijpen hoe God als het enige levensbeginsel Zichzelf in die eeuwige en eindeloze dood in zekere zin gevonden heeft en Zichzelf als het meest volmaakte Leven heeft herkend en begrepen.
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[14] Ja, wanneer men zo'n voorstelling heeft van de eindeloze en eeuwige scheppingsruimte, kan men inderdaad ook moeilijk of helemaal niet begrijpen hoe de oneindige Geest - God -in de eeuwig oneindige dood als volmaakt Leven ook in de. eeuwigheid Zijn weg heeft kunnen vinden!
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[15] Maak je daarom een precies tegenovergestelde voorstelling van de eeuwig oneindig grote ruimte; stel je voor dat daarin niet één enkel puntje levenloos en zonder intelligentie is, en dat zelfs datgene wat in jullie ogen dood en volkomen levenloos lijkt te zijn, niet dood en levenloos is, maar door Gods almachtige wil gericht is, zoals jullie dat zelfheel goed kunnen waarnemen bij een hemellichaam of de levenloos lijkende bestanddelen daarvan!
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[17] Wanneer God, die identiek is met de eindeloze ruimte en diens eeuwige tijd, in Zichzelf geheel en al het hoogste en meest volmaakte Leven is, hoe kan dan datgene wat alleen uit Hem voortkomt, dood, levenloos en zonder intelligentie zijn?!
Hoofdstuk 28: Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[2] Zolang een mens echter met zichzelf bezig is om zijn levenszelfstandigheid te verwerven, heeft hij er nauwelijks een vermoeden van dat hij door louter leven en de hoogste levensintelligentie omgeven is en ook wat zijn lichaam betreft daarmee doordrongen is; anders zou hij in feite helemaal niet bestaan. Wanneer hij echter volgens Gods geopenbaarde wil klaar is met zichzelf, doordat zijn innerlijke geest hem helemaal doordrongen heeft, dan treedt de hele mens ook in een vrije verbinding met het hoogste leven en de lichtende intelligentie daarvan in de algemene oneindigheid van God, zonder daarbij zijn individualiteit en persoonlijkheid te verliezen. Dan ontwaart hij om zich heen ook geen dode en stomme ruimte meer en geen dode stenen, maar dan wordt alles voor hem leven en lichte, van zichzelf bewuste intelligentie .
Hoofdstuk 29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Dat dit zo is, wordt jullie in de eerste plaats bewezen door Mijn, door jullie dikwijls beproefde alwetendheid. Hoe zou Ik immers eindeloos veel en alles kunnen weten, wanneer de ruimte tussen Mij, dat wil zeggen Mijn individueel persoonlijke wezen, en bijvoorbeeld de zon of een ander nog veel verder verwijderd object zonder leven en intelligentie zou zijn? En ten tweede wordt dat ook al bewezen door de wijsheid van heel veel mensen die zonder hun plaats te verlaten veel afweten van wat zich ergens op grote afstand bevindt en hoe en wat daarmee gebeurt of pas in de toekomst zal gebeuren.
Hoofdstuk 29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[4] De zeven Egyptenaren zijn daar een sprekend voorbeeld van. Wie heeft hun bericht dat Ik hier ben? Door die grote en algemene intelligentie werden ze zich daar in zichzelf van bewust, evenals van de weg die hen hierheen bracht. Als de ruimte tussen hier en Opper-Egypte levenloos en zonder intelligentie zou zijn, dan zouden ze ook onmogelijk te weten zijn gekomen wat er hier is en gebeurt.
Hoofdstuk 29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[8] Zielen van dieren en planten zijn echter niet streng gescheiden van het algemene goddelijke leven in de ruimte en zijn daarom door hun innerlijke gewaarwording zonder enig onderricht in staat datgene te doen waarvoor ze volgens hun hoedanigheid en inrichting bestemd zijn. Ieder dier kent het voedsel dat goed voor hem is en weet dat te vinden; het heeft zijn wapens en weet die zonder enige oefening te gebruiken.
Hoofdstuk 29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[9] Zo kent ook de geest van de planten heel precies die stof in het water, in de lucht en in de aarde, die bevorderlijk is voor zijn specifieke individualiteit. De geest of de natuurziel van de eik zal nooit ofte nimmer de stof naar zich toetrekken, die de ceder voor zijn bestaan en wezen nodig heeft. Wie brengt een plant immers bij om steeds alleen de voor haar bestemde stof naar zich toe te trekken? Kijk, dat is allemaal de werking van de hoogste en algemene levensintelligentie van de ruimte; hieruit put iedere planten en dierenziel de voor haar speciaal noodzakelijke intelligentie en is vervolgens volgens de aanwijzing daarvan werkzaam.
Hoofdstuk 29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[3] Maar wat het zogenoemde individuele wezen van een geest betreft: dat kan zich, net zo min als Ik, toch niet volledig buiten ruimte en tijd bevinden; en zo bevinden zich dan ook de zielen van degenen die in deze materiële wereld gestorven zijn in een bepaalde plaatselijke ruimte, alhoewel met name de zielen, wier leven niet voleindigd is, daar geen idee van hebben -net zo min als jij in een droom, waarin jij wellicht nu eens in deze en dan weer in een andere streek echt behaaglijk en zelfs actiefbezig bent, zonder daarbij de materieel ruimtelijke plaats waar je als persoonlijk individu aanwezig bent ook maar een haarbreed te veranderen.
Hoofdstuk 33: De plaats van de geestenwereld (19.11.1860) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
[10] Als dat echter zo is, wat ieder mens uit ervaring altijd goed kan inzien, dan is het toch duidelijk, dat de eindeloze ruimte en alles wat daarin aanwezig is één leven is en één allerhoogste intelligentie; de menselijke ziel ziet dat alleen maar niet bewust, omdat ze door haar afgezonderde intelligentie, die uiterst omvangrijk is, haar duurzame levenszelfstandigheid kan scheppen. Dat is iets waartoe geen dieren of plantenziel in staat is en daarom heeft die op zich geen afzonderlijk bestaan, maar alleen een mengbaar en bijgevolg tot aan de menselijke ziel een ontelbare malen veranderend bestaan, waaraan zij ook geen herinnering overhoudt, omdat zij na iedere menging en verandering van wezen ook overgaat naar een andere intelligentiesfeer .
Hoofdstuk 29: De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)
...  17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42  ...