Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

640 resultaten - Pagina 29 van 43

...  17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42  ...
[15] Wanneer jullie nu onze man bekijken, dan zullen jullie ontdekken dat hij meer dan een miljoen eigenliefde en slechts iets meer dan tweehonderd gulden liefde voor de Heer heeft meegebracht. Dit is wel een zeer treurige situatie. Zijn behuizing is echter, zoals jullie zien, precies aangepast aan de rente van dit kapitaal. Het komt er dus nu op aan, hoe hij dit kapitaal zal gebruiken. Het zal niet uitblijven dat hem van de tegenovergestelde kant heel armzalige wezens zullen bezoeken, die om hulp zullen smeken. Gaat hij al zijn krachten inzetten om zulke arme broeders zoveel hem maar mogelijk is met het allernoodzakelijkste te verzorgen, dan zal zijn kleine kapitaal al gauw vertienvoudigd, ja verhonderdvoudigd worden, waardoor hij dan in betere oorden zal worden geplaatst. Hij zal echter niet langs de aangegeven weg tot de Heer komen voordat zijn hier verworven kapitaal tienmaal groter is geworden dan dat wat hij zijn kinderen of zijn eigenliefde heeft nagelaten. Toch zijn ook hier uitzonderlijke gevallen mogelijk, maar deze moeten van dusdanige aard zijn als jullie heel in het begin als voorbeeld hebben gezien; dat wil zeggen als iemand alles wat hij heeft weggeeft en bovendien nog met al zijn krachten zijn broeders ondersteunt, is bij zo'n gelegenheid ook een heel spoedige en volkomen verlossing uit deze plaats mogelijk is. In dat geval lijkt zo'n mensengeest dan op de vrouw die in de tempel offerde terwijl ook anderen offerden. De vrouw gaf weliswaar met de anderen vergeleken het kleinste offer, maar toen de Heer vroeg, wie van allen het meest geofferd had, zei men: kijk deze, en die daar! Maar Hij antwoordde: deze vrouw heeft het grootste offer gebracht, want zij gaf alles wat ze bezat.
Hoofdstuk 40: Waar bevinden de heidenen zich aan gene zijde? - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] Hebben ze weer zo'n vijftig hoogten overwonnen, dan wordt aan de geestelijke gevraagd of men na zo'n lange reis niet wat mag uitrusten. Dan geeft de geestelijke hun het volgende antwoord: `Bid zonder ophouden'. In de geestelijke wereld betekent dat, dat men nooit mag rusten als men eenmaal op weg is naar de hemel. Want men moet heel goed weten dat de trage en de lauwe door de mond Gods wordt uitgespuwd en niet wordt binnengelaten in het hemelrijk. Daarom moeten ze maar al hun krachten verzamelen en verder gaan totdat ze gelukzalig de poort van de hemel hebben bereikt. Na zulke vermanende woorden trekt de stoet weer verder.
Hoofdstuk 48: Processie bij een zogenaamde hemelbestijging - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[17] Kijk nu, iedereen staat op en zet al zijn krachten in om naar boven te komen. De geestelijke bindt de monstrans op zijn rug en klimt eveneens zo goed en zo kwaad als het gaat op handen en voeten naar boven.
Hoofdstuk 48: Processie bij een zogenaamde hemelbestijging - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[2] Heb je tijdens heel je geestelijke ambtsuitoefening dan nooit nagedacht over Christus en leek het je nooit toe dat je Hem uit alle krachten oprecht zou kunnen liefhebben? Kijk, dat is een eenvoudige vraag die je bijna met ja of nee kunt beantwoorden; alleen moet je antwoord gebaseerd zijn op oprechte waarheid.
Hoofdstuk 74: Vraag naar de liefde tot Christus - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] De primus zegt: beste vriend, waar je ook vandaan mag komen, op dergelijke vragen kan ik je wel antwoord geven, ook als je er nog meer zou stellen. Maar stel me geen vragen meer over de roomse kerk, want ik ben uitermate blij dat ik nu, net als een gedemobiliseerde soldaat, niets meer met haar te maken heb. Maar wat Christus betreft, daarover wil ik met je praten zolang je maar wilt. En zodoende zeg ik je als antwoord op je vraag, dat ik heel vaak bij mezelf heb nagedacht over Christus, en ik voelde vaak in mezelf dat ik geen slechte apostel geweest zou zijn als ik het geluk had gehad om met Christus om te gaan zoals de apostel Petrus met Hem omging. Ja, ik moet je zeggen, Christus is de enige goddelijke persoon die ik uit alle krachten zou kunnen liefhebben, als Hij werkelijk ergens aanwezig zou zijn.
Hoofdstuk 74: Vraag naar de liefde tot Christus - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] Nu zijn ze ook rijp om gewilliger dan eerst het geval was naar mijn woorden te luisteren. Daarom wil ik dan ook meteen de volgende vraag stellen aan de man die het meest op de voorgrond staat, de voormalige `valse Petrus', en zeg dus: kijk, jij zogenaamde Petrus, wij zijn er nog, want al jouw hemelse machten en krachten konden niets tegen ons uitrichten, zoals jij evenals jouw hele gezelschap duidelijk kunt zien. Zeg mij dus, voor wie houd je me nu? Ben ik van beneden of ben ik toch `van boven'?
Hoofdstuk 81: Derde akte op het tragikomische podium - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[13] Zeg nu ook in jullie harten met mij mee, en zeg het luid: o, almachtige, heilige Liefde, allerbarmhartigste Heer en Vader in Jezus Christus, wij bekennen nu voor U onze oude, grote schuld. Wij zeggen nu dat we voor U altijd niet alleen onnutte, maar de allerslechtste knechten waren en wij bekennen dat alle veronderstelde verdiensten van onze kant voor U, o heilige Vader, een gruwel moesten zijn. Toch vragen wij U hier in onze uiterste en grootste nood, wil ons genadig en barmhartig zijn! Laat ons hier ware broeders worden die elkaar door Uw genade en ontferming altijd liefhebben en U in alle omstandigheden eren, loven en prijzen. Wij smeken U ook uit de grond van ons hart, dat U, o heilige Vader, ons, allergrootste zondaren voor U, slechts de allerhoogste genade wilt verlenen om U, o eeuwige Liefde, toch met al onze krachten te mogen liefhebben!
Hoofdstuk 89: Het levendige gebed van de prior en de uitwerking ervan - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[15] De prior zegt: ja, lieve vriend en broeder, zoals altijd heb je ook nu weer volkomen gelijk. O, als ik de Heer maar mag liefhebben; als ik met mijn liefde voor Hem maar niet te slecht ben, dan wil ik Hem wel boven alles met al mijn krachten liefhebben, want ik voel heel levendig in mij dat ik nu tot niets anders meer in staat ben dan slechts de Heer onbeschrijfelijk en onuitsprekelijk lief te hebben!
Hoofdstuk 96: Allen moeten voor de rechterstoel van Christus geopenbaard worden. Het zalige herkennen door de prior - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[15] O mijn Christus, hoe zeer heb ik U lief, nu ik U beter heb leren kennen dan op aarde. Wees mij arme zondaar genadig en barmhartig en ontneem me niet deze zaligheid, die eruit bestaat dat ik U met al mijn krachten kan liefhebben, overal waar Uw ontferming en Uw heilige wil mij maar zal ontbieden. O Heer, ik verlang eeuwig niets van U, want ik ben de allergeringste genade immers niet waard. Laat U slechts door mij liefhebben en als het mogelijk is, laat me dan volledig in zo'n liefde voor U opgaan!
Hoofdstuk 97: De bekentenis van een prediker Huiswaarts - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[14] Zo is het ook werkelijk. Want waar grote krachten in beweging worden gezet, kan men toch met recht concluderen en zeggen: hier kan een nog grotere, ja de allergrootste oerkracht niet ver weg zijn, want kleine stormen zijn niets anders dan zijstromingen van een grote orkaan die niet meer zo ver weg is. Dus heeft onze natuurkundige wel gelijk en we verkwikken ons nog steeds aan de heerlijke pracht van de wonderbaarlijke nacht.
Hoofdstuk 98: Elfde zaal - elfde gebod. De liefde tot God - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[3] Kijk, twee waarden liggen hier voor je, een hemels heerlijke, namelijk deze hemel, en een oneindige, namelijk Uzelf o Heer! Wanneer het jou, arme zondaar (zo klinkt het in mij) vrij stond om tussen deze twee waarden te kiezen, dan moet ik - of het nu eigenbelang is of wat dan ook - eerlijk bekennen: Heer, ik blijf bij U en laat uit liefde voor U deze buitengewoon heerlijke hemel en ook eventueel nog veel mooiere, varen; vooropgesteld dat voor U, o Heer, zo'n keuze van mij arme zondaar aangenaam is. Ik wil namelijk daarmee voor U, o Heer en Vader, niet de indruk wekken dat ik met zo'n hemel niet tevreden zou zijn. 0, dat zeker niet, want ik, als de alleronwaardigste voor zo'n oneindige genade, zou U daarvoor met al mijn krachten eeuwig loven, liefhebben en prijzen!
Hoofdstuk 100: De hemelse bestemming - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] Wanneer echter diezelfde Heer, die eens via Mozes de wetten gegeven had, in Bethanië in het huis van Lazarus komt, dan is het Martha die het meest wetgetrouw is en al haar krachten aanwendt om deze hooggeëerde gast zo goed mogelijk te bedienen. Maria, haar zuster, vergeet de wet van louter vreugde over de verheven gast, gaat in alle rust aan Zijn voeten zitten en luistert vol aandacht naar de verhalen en gelijkenissen van de Heer. Martha, die zich ergert aan haar zuster omdat zij helemaal niets doet en bij deze gelegenheid de wet geheel en al vergeet, wendt zich in haar ijver tot de Heer en zegt: 'Heer, ik heb zoveel te doen, zeg toch tegen mijn zuster dat ze mij een beetje gaat helpen!' Of nog duidelijker gezegd: Heer, grondlegger van de mozaïsche wet, herinner mijn zuster toch aan het onderhouden daarvan.
Hoofdstuk 101: Waaruit bestaat de liefde tot God? - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[2] Volgens de verstandelijke conclusie zou men tegen dit verlangen bepaald niets kunnen inbrengen, maar de ware mens heeft nog hogere krachten in zich dan zijn verstand. Hoe zullen deze echter op die verstandelijke goedkeuring reageren?
Hoofdstuk 84: Wenken over de sociale kwestie - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[18] En ten tijde van Christus heeft de Heer Zelf laten zien dat Hij na gedane arbeid net als ieder ander mens gerust heeft. Dus moeten ook de geesten hier hun rustperioden hebben, waarin ze weer krachten voor de nieuwe lessen kunnen opdoen. Daarom is er ook, vooral tijdens de overgang van de ene leertuin naar de andere, een beduidende rustperiode. Tijdens deze rustperioden mogen de leerlingen als ze dat graag willen, met hun leraren zelfs bezoekjes bij hun familie op de werkelijke aarde afleggen. Maar dat gebeurt meestal alleen als hun verwante aardbewoners in diepe slaap verzonken zijn, terwijl deze in waaktoestand daarvan maar hoogst zelden iets merken, en dat al helemaal niet als ze meer aards dan geestelijk zijn ingesteld.
Hoofdstuk 72: Leszaal van de scheppingsgeschiedenis van de mens Schoolgebouw van de 12 goddelijke geboden - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
[3] Als we hier alles kunnen hebben wat ons hart begeert, tijdelijk en heel in het bijzonder in de geest eeuwig, maar als 'kinderen' ons niet eens volgens onze eigen wil over de drempel mogen begeven, luister, dan blijven we toch zeker wat we zijn. Want om niets te worden, zou een bestaan toch zeker niet nodig zijn. Als een wezen er eenmaal is, dan veronderstelt men al door dit bestaan een voortdurende ontwikkeling van zijn krachten, iets dat hier reeds het geval is; maar niet dat men vervolgens, terwijl men de hoogste voleinding verwacht, niets anders dan een volledige vernietiging van alle krachten en inzichten die men zich heeft eigen gemaakt, zou moeten verwachten.
Hoofdstuk 63: Over het wezen van het kindschap Gods - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 2)
...  17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42  ...