Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16418 resultaten - Pagina 29 van 1095

...  17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42  ...
[3] Binnen een half uur hadden we het dorpje bereikt en daar troffen we een werkelijk onvoorstelbare ellende aan. Ouders en kinderen liepen er letterlijk naakt rond en bedekten bij gebrek aan wat beters met bladeren hun schaamte. Toen de dorpelingen ons aan zagen komen, rende alles, groot en klein en jong en oud, ons tegemoet en smeekte ons om een aalmoes; want het ontbrak hen aan alles. Kinderen huilden en hielden hun handen op hun buikjes; want ze hadden erge honger omdat ze al twee volle dagen geen eten hadden gehad, en de ouders waren vertwijfeld, ten dele door hun eigen knagende honger en nog meer vanwege hun om brood en melk vragende kinderen.
Hoofdstuk 132: De hebzucht en hardheid van pachtkoning Herodes. (20.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] De dochter zegt: 'Ja, ja, nu herinner ik me weer heel precies, dat ik erg ziek was; tijdens het ziek zijn kwam er een heel prettige slaap over mijn oogleden, ik sliep in en had een wonderheerlijke droom. Naar welke kant ik ook keek, overal was licht en niets anders dan licht, en in het licht vormde zich een wonderheerlijke wereld. Onbeschrijfelijk prachtige tuinen zag ik, omstraald door het helderste licht, en het ene schitterende na de andere dook op. Maar geen levend wezen scheen deze heerlijkheden te bewonen, en toen ik zo vol verbazing deze grote pracht bekeek en er maar steeds geen levend wezen te zien was, begon ik banger en banger te worden door al dit onbeschrijfelijk prachtige. Ik begon te huilen en te roepen; maar van geen enkele kant kreeg ik ook maar door; de geringste echo het een of andere schijnbare antwoord. Toen werd ik! steeds treuriger tussen de steeds groter wordende heerlijkheden.
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Een Romein, die op dat tijdstip te gast was bij Cornelius, neemt nu het woord en zegt: 'Vrienden, een wijze heeft eens gezegd, dat ieder groot man door de goden vervuld is met hun adem. Als er echter ooit een man het sterkst door de goden beademd zou zijn, dan is het beslist deze Jezus, die naar aardse maatstaven van heel geringe komaf schijnt te zijn; maar de goden houden niet van de praal van de aarde, als ze de aarde betreden verbergen ze zich steeds achter het zo mogelijk nederigste uiterlijk en laten alleen door hun daden aan de sterfelijke weten, wie en wat ze zijn. En dat zal ook bij deze overigens zeer eenvoudige man het geval zijn. Jullie kunnen wat mij betreft menen en denken wat je wilt; maar ik zeg dat Hij een God van de eerste rang is! Want een dode is door geen sterfelijke meer op te wekken!
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] De Farizeeën maakten snel voort toen ze dit bericht hoorden, opdat ze niet te laat zouden komen. Toen ze in de kamer kwamen, herkenden ze de bezetene die stom was, en ze zeiden: '0, die kennen we al heel lang! Geen macht kan hem helpen! Als zijn duivel wild wordt dan ontwortelt hij bomen, en geen muur en geen ketting is hem te sterk. In het vuur verbrandt hij niet, en de vissen zijn te beklagen als hij het water in gaat. Zijn beste eigenschap is nog, dat hij stom en doof is; want als hij kon horen en praten, dan zou geen wezen op aarde veilig voor hem zijn. O, het is een verschrikkelijk mens! Alles slaat voor hem op de vlucht; zelfs de verscheurendste dieren vluchten voor hem. Wil hij die gaan genezen? Die kan alleen maar door de opperste duivel genezen worden! ,
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Petrus, die diep bewogen was door deze aanblik, vroeg aan een rechtschapen uitziende oude man: 'Vriend, wie heeft jullie zo in de ellende gestort? Hoe zijn jullie in zo'n toestand terecht gekomen? Was er een vijand bij jullie en heeft die alles weg geroofd en, zoals ik zie, zelfs jullie huizen op de schandaligste manier verwoest? Want ik zie alleen maar muren, waarop geen daken en zolders zijn, en jullie voorraadschuren, die mij wel bekend zijn, liggen in puin. Hoe, hoe is dat toch gebeurd?'
Hoofdstuk 132: De hebzucht en hardheid van pachtkoning Herodes. (20.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] David, de grote koning, bad tot God in zijn ellende, en God hielp hem uit zijn grote nood, en het is nog nooit gebeurd dat God degenen die hulp aan Hem vroegen, niet verhoord heeft; het zou dus een onvoorstelbaar wonder geweest zijn als God ons niet in deze grote nood had verhoord. Want God is altijd volliefde voor diegenen die tot Hem roepen: ' Abba, lieve Vader!' Daarom willen we van nu af aan Hem boven alles, alles, alles liefhebben! Hij alleen is onze redder! onze heilige Vader heeft ons dit alles door Zijn heilige engelen uit de hemel laten brengen!'
Hoofdstuk 133: Een voedsel en kledingwonder. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] 'Ja, ja, je hebt gelijk', zegt de oude, terwijl hij het kind tegen zich aandrukt, 'het zijn hier allemaal wonderen, en je hebt je beslist niet vergist toen je de jonge man zelfs voor de Messias aanzag. Want wat ons betreft is Hij dat zeker! Maar nu gaan we naar Hem toe en dan zullen we ook Hem in de naam van Jehova de Hem toekomende dank brengen! Want Hij is zonder twijfel door God naar ons toegezonden. Laten we nu dus vlug naar Hem naar buiten gaan!'
Hoofdstuk 133: Een voedsel en kledingwonder. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Voordat Ik echter vertelover de uitgebreide opdracht aan de twaalf, moet Ik voor een juister begrip van het geheel vermelden, dat de evangeliën, ook die van Matthéus en Johannes, zoals ze in deze tijd in de verschillende talen te lezen zijn, slechts uittreksels zijn van het oorspronkelijk evangelie. en daarom ook in de verste verte niet alles bevatten wat Matthéus en Johannes hebben opgeschreven. Toch is er hier en daar door degene die het geschrevene later verzameld en overgeschreven heeft, iets toegevoegd wat duidelijk pas later bijgevoegd kon worden. Een voorbeeld hiervan is hier in het tiende hoofdstuk van Matthéus bij vers vier te vinden, waar bij de twaalfde apostel, Judas Iskariot, staat: 'die Hem later verried'. Matthéus, die zijn evangelie in Mijn bijzijn schreef, wist daar op het moment van de apostelkeuze nog niets van en kon daarom zo'n bijzin ook niet toevoegen; dat heeft in later tijden een overschrijver gedaan.
Hoofdstuk 134: Roeping van de twaalfapostelen. (21/26.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] Niemand moet zich er daarom aan stoten, als hij bij het lezen van Matthéus en Johannes hier en daar soortgelijke passages tegenkomt, die de oorspronkelijke evangelist op het moment dat hij het evangelie schreef. niet op had kunnen schrijven omdat het daarin beschreven feit pas veel later plaats vond. Hier wordt alles echter streng chronologisch vastgelegd. en opdat er in de loop van de tijd door wetenschappelijke piekeraars geen verkeerde conclusies getrokken zullen worden, heb Ik deze bijzonderheid hier op de daarvoor geschikte plaats vermeld.
Hoofdstuk 134: Roeping van de twaalfapostelen. (21/26.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] Net als al eerder zullen in het verdere verloop nog hier en daar verklarende stukken tussengevoegd worden. wat des te noodzakelijker is omdat door het overschrijven menig belangrijk punt niet geheel juist is overgeschreven en menige zaak die de kopiist niet authentiek toe leek. ook wel helemaal werd weggelaten. Want er is toentertijd veel opgeschreven, deels door ooggetuigen, deels van horen zeggen, en voor de eerlijke kopiist was het daardoor een heel moeilijke taak om in alle gevallen volledig waarheidsgetrouw te blijven.
Hoofdstuk 134: Roeping van de twaalfapostelen. (21/26.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[18] Ieder, die ook maar enige kennis bezit van de aard van de dingen, zal zonder moeite begrijpen dat zich in de vaak zeer dikke en verweerde schors, die jammer genoeg door velen al voor de boom zelf aangezien Wordt, allerlei vervuilingen en vele soorten wormen en insecten bevinden, die leven van het slechte voedsel dat de schors hen geeft. Omdat de schors uit de levende boom, maar nooit de levende boom uit de schors groeit, heeft de schors ook iets levends van de boom in zich, en daarom is het te begrijpen, hoe in en uit haar zoveel wormen en allerlei insecten toch een uiterlijk en vergankelijk levensvoedsel vinden.
Hoofdstuk 134: Roeping van de twaalfapostelen. (21/26.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Toen Ik de twaalf leerlingen uitkoos tot Mijn boodschappers en voorlopers, en hen door het opleggen van Mijn handen veelsoortige macht gaf en ook beknopt opdracht gaf hoe ze moesten handelen, vroegen alle twaalf zeer nadrukkelijk om een complete instructie over wat ze zouden moeten doen, waarover en hoe ze zouden moeten spreken en leren, hoe hun gedrag moest zijn, en wat hen zoal te wachten zou staan. Want hun vrees voor de vele Farizeeën en schriftgeleerden was niet gering.
Hoofdstuk 135: Opdracht aan de apostelen. (27/30.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] Drijf de duivels uit en zorg dat ze niet terug kunnen komen! Maar bij dit alles geldt wel steeds, dat je je daarvoor door niemand iets Iaat betalen! Want jullie hebben het voor niets van Mij gekregen, en net eender moeten jullie het ook weer in Mijn naam geven!' (Matth. 10:8) - Dit laatste zei Ik toen voornamelijk ten behoeve van Judas Iskariot, omdat hij meteen heimelijk bij zichzelf begon uit te rekenen, hoeveel hij zich Voor een bepaalde eenmaal bewezen dienst zou laten betalen. Alleen al voor de opwekking van een dode, voor wie de een of andere zeer rijke erg veel over zou hebben, wilde hij duizend pond vragen! Maar omdat Ik die rekenarij in het hart van de verrader maar al te gauw bemerkte, maakte Ik direkt bovenstaande toevoeging, waarop de desbetreffende wel een wat zuur gezicht trok, wat de tegenover hem staande Thomas niet ontging, die niet kon nalaten er tussendoor te zeggen: 'Nou, nou, je zet een gezicht als iemand, die woekerwinsten had te vorderen, waar het gerecht nu een armdikke streep door haalt!'
Hoofdstuk 135: Opdracht aan de apostelen. (27/30.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[18] Simon van Kana vroeg nu: 'Heer, wat moeten we echter doen, als iemand ons voor een genezing goud, zilver of muntstukken wil geven? Moeten we dat ook niet aannemen? Er zijn toch veel armen, die we dan met dat geld goed zouden kunnen helpen!' Ongevraagd valt Judas hem bij en zegt: ' Ja, ja, dat vind ik ook! Als iemand voor gegeven hulp, goud, zilver of ook muntstukken als het ware zou worden opgedrongen, dan kon hij dat voor het door Simon van Kana genoemde doel toch wel aannemen!?'
Hoofdstuk 135: Opdracht aan de apostelen. (27/30.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[19] Ik zeg: 'Beslist niet, broeders!' Ik zeg je: Jullie zullen noch goud, noch zilver, noch muntstukken in jullie gordels hebben; want een goede arbeider verdient zonder dat alles zijn voedsel! (Matth. 10:9) Wie echter niet werken wil als hij het wel kan, die moet ook geen eten krijgen! Want er staat geschreven: 'In het zweet uws aanschijns zult u uw brood verdienen!' Maar dat een werkschuwe mens met behulp van een aalmoes van goud, zilver en muntstukken voor zijn eten moet zorgen, dat staat nergens geschreven! De zwakken, ouden en gebrekkigen moeten volgens de wet door de hele gemeente onderhouden en goed verzorgd worden.
Hoofdstuk 135: Opdracht aan de apostelen. (27/30.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42  ...