Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

15547 resultaten - Pagina 30 van 1037

...  18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43  ...
[11] De overste zag wel dat de kabaalmakers niet weg wilden gaan; toen gebood hij het hen onder het uiten van zware bedreigingen, en gaf de wachthebbende soldaten opdracht het volk naar buiten te drijven. Daardoor werd de kamer al gauw vrij gemaakt van al de herrieschoppers.
Hoofdstuk 128: Kapérnaum. Opwekking van Cornelia. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] En toen de kamer en ook het hele huis bevrijd was van alle lastige gasten, ging Ik pas met Mijn leerlingen en de verwanten van de overste de kamer in, liep direkt naar het doodsbed, pakte zonder iets te zeggen de dochter alleen maar bij de hand, en ze stond ogenblikkelijk net zo fit en gezond op, alsof ze nooit iets had gemankeerd. (Matth. 9:25)
Hoofdstuk 128: Kapérnaum. Opwekking van Cornelia. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Toen de dochter zag, dat ze op het haar welbekende bed, waarop alleen de doden gelegd werden, gelegen had, vroeg ze direkt naar de reden daarvoor.
Hoofdstuk 128: Kapérnaum. Opwekking van Cornelia. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] De overste ging naar haar toe en zei, vol opperste vreugde: 'Mijn zeer geliefde Cornelia! Je bent ziek geworden en je bent aan die kwaadaardige ziekte ook dood gegaan, je was dood en je zou reddeloos dood gebleven zijn, als deze waarlijk almachtige Heiland aller heilanden je niet met Zijn goddelijke kracht had opgewekt, net als Hij een paar dagen geleden ook het je wel bekende dochtertje van de schooloverste Jaïrus heeft opgewekt. Verheug je daarom weer over het schone leven en wees voortaan deze vriend der vrienden buitengewoon dankbaar, die de enige is, die je het verloren hoogste goed, het onbetaalbare leven, heeft teruggegeven!'
Hoofdstuk 128: Kapérnaum. Opwekking van Cornelia. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] De dochter zegt: 'Ja, ja, nu herinner ik me weer heel precies, dat ik erg ziek was; tijdens het ziek zijn kwam er een heel prettige slaap over mijn oogleden, ik sliep in en had een wonderheerlijke droom. Naar welke kant ik ook keek, overal was licht en niets anders dan licht, en in het licht vormde zich een wonderheerlijke wereld. Onbeschrijfelijk prachtige tuinen zag ik, omstraald door het helderste licht, en het ene schitterende na de andere dook op. Maar geen levend wezen scheen deze heerlijkheden te bewonen, en toen ik zo vol verbazing deze grote pracht bekeek en er maar steeds geen levend wezen te zien was, begon ik banger en banger te worden door al dit onbeschrijfelijk prachtige. Ik begon te huilen en te roepen; maar van geen enkele kant kreeg ik ook maar door; de geringste echo het een of andere schijnbare antwoord. Toen werd ik! steeds treuriger tussen de steeds groter wordende heerlijkheden.
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Het komt me nu buitengewoon vreemd voor dat ik dus, zoals uit dit bed blijkt, in alle ernst voor deze wereld dood was en toch in de droom heb doorgeleefd. En nog vreemder is het, dat die heerlijke vriend die in de droom naar mij toe kwam, hier nu net zo is, als ik hem in de droom heb gezien.
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Bij Mij gekomen, dat wil zeggen in Mijn omgeving, kwamen ze tot vlak bij Mij en wilden Mij gaan smeken om hen ziende te maken. Ik was hen echter voor en zei, omdat Ik wel wist wat ze wilden: 'Geloven jullie wel dat Ik dat voor jullie kan doen?' Toen zeiden ze: ' Ja Heer!' (Matth. 9:28) Daarop raakte Ik hun ogen aan en zei: 'Zo geschiede jullie naar je geloof!' (Matth. 9:29)
Hoofdstuk 130: Nazareth. De twee blinde bedelaars. (11.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[12] Nu komt Matthéus de tollenaar naar de Farizeeën en zegt: 'Ongeveer vier dagen geleden heeft Meester Jezus de oude broer van mijn moeder genezen van de jicht; heel grote waarheden zijn er toen tegen u gezegd! Het was haast kinderlijk eenvoudig te begrijpen en de Meester Zelf sprak zo waarachtig en wijs tegen u, dat u daarna zeer verwonderd was en verplicht was Hem te vragen hoe Hij die wijsheid verkregen had. Maar ondanks Zijn bijzonder geestrijke en leerzame antwoorden en ondanks Zijn ongelofelijke daden, bleven uw ogen blind!
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[18] Ik zeg: 'Ga dan in vrede naar huis! Denk er echter om, dat u niet iets slechters onderneemt; want dan zou Ik nooit tegen u zeggen: 'Ga in vrede naar huis!'
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] De leerlingen zeiden: 'Heer, als U ons bekwaam genoeg vindt, zouden wij dan niet allemaal afzonderlijk op weg kunnen gaan en ieder een stad of een markt kunnen bezoeken?' Daarop zeg Ik: 'Wij zijn nu op weg naar één van de armste dorpjes. Zodra wij het dorp bereikt hebben, zal Ik de vaardigsten en de krachtigsten van jullie uitzenden naar de vele buurtschappen en plaatsjes, en jullie zullen dan al datgene doen, wat Ik doe en voor jullie gedaan heb. Maar nu gaan we vlug naar het dorpje!'
Hoofdstuk 132: De hebzucht en hardheid van pachtkoning Herodes. (20.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Een Romein, die op dat tijdstip te gast was bij Cornelius, neemt nu het woord en zegt: 'Vrienden, een wijze heeft eens gezegd, dat ieder groot man door de goden vervuld is met hun adem. Als er echter ooit een man het sterkst door de goden beademd zou zijn, dan is het beslist deze Jezus, die naar aardse maatstaven van heel geringe komaf schijnt te zijn; maar de goden houden niet van de praal van de aarde, als ze de aarde betreden verbergen ze zich steeds achter het zo mogelijk nederigste uiterlijk en laten alleen door hun daden aan de sterfelijke weten, wie en wat ze zijn. En dat zal ook bij deze overigens zeer eenvoudige man het geval zijn. Jullie kunnen wat mij betreft menen en denken wat je wilt; maar ik zeg dat Hij een God van de eerste rang is! Want een dode is door geen sterfelijke meer op te wekken!
Hoofdstuk 129: Belevenissen in het hiernamaals. (9/10.12.1851) Onderweg naar Nazareth en in Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] In Kapérnaum leefden twee bedelaars, die vanaf hun geboorte stekeblind waren en zodoende nog nooit het daglicht en het nachtelijke sterrenlicht gezien hadden. Ook deze beiden hoorden over Mij en wat Ik gedaan had. Toen Ik van Kapérnaum terug naar Nazareth ging, en de overste met zijn vrouwen al zijn kinderen en veel van Zijn vrienden Mij begeleidden, kwamen wij heel rustig wandelend langs een plaats. waar een aantal wegen elkaar kruisten. Op deze plaats zaten de beide blinden gewoonlijk te bedelen. Toen die twee van de voorbijgangers hoorden, dat er een grote groep mensen aankwam en dat daar zelfs de hoogste machthebbers van Galiléa bij waren, en dat temidden van die machthebbers zich de heiland Jezus uit Nazareth bevond, van wie net als van zijn vader gezegd werd dat hij in rechte lijn afstamde van David, gingen ze vlug staan en volgden Mij daarna zo goed hun dat mogelijk was, waarbij ze hard riepen: ' Jezus, ach, zoon van David, ontferm U over ons! (Matth. 9:27) Die titel gaven ze me maar, omdat ze dachten dat Ik daar wat om gaf, en daardoor gevleid, eerder iets voor hen zou doen. .
Hoofdstuk 130: Nazareth. De twee blinde bedelaars. (11.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[20] De Farizeeën putten zich uit in dankbetuigingen tegenover Mij en de overste, gingen toen zo snel mogelijk naar huis en zwegen zorgvuldig; want ze waren allemaal erg bang voor Cornelius. Maar in hun harten broedden ze des te meer op plannen om Mij te vernietigen en zich op de overste te wreken, maar ze moesten, omdat er zich geen gelegenheid Voordeed, net doen alsof er geen vuiltje aan de lucht was; want anders waren ze hun leven niet zeker. Dat was voor Mijn bezigheden echter wel prettig; want nu kon Ik geruime tijd, bijna tot in de late herfst, in de steden en marktplaatsen van heel Galiléa het evangelie van het Rijk van God ongestoord verkondigen en daarnaast allerlei besmettelijke ziekten en aandoeningen van het volk genezen. (Matth. 9:35)
Hoofdstuk 131: De genezing van de bezeten doofstomme man. (12/13.12.1851) In het Galilese hongerdorpje. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Vooral in de marktplaatsjes en dorpjes heerste veel ellende, en dat was de mensen, die daar onder allerlei lasten gebukt gingen, goed aan te zien. Fysiek en psychisch waren ze verstrooid en kwijnden ze weg als schapen tussen de wolven zonder ook maar één herder. (Matth. 9:36) Omdat die ontreddering van de arme mensen bijzonder veel medelijden in Mij opwekte, zei Ik net als aan de bron in Sichar: 'De oogst is groot; maar er zijn maar weinig arbeiders! (Matth. 9:37) Vraag daarom aan de Heer dat Hij arbeiders zendt om te gaan oogsten! Want deze armen zijn rijp voor het Rijk van God, en de akker waarop ze staan is groot. Ze smachten en snakken naar licht, waarheid en verlossing! Maar arbeiders, arbeiders! Waar vind je ze?!' (Matth. 9:38)
Hoofdstuk 132: De hebzucht en hardheid van pachtkoning Herodes. (20.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Nu ga Ik naar de oude man en zeg: 'Vriend! Dit heb je niet te wijten aan jullie zonden, die zijn voor God de geringste van geheel Israël, maar dit heeft de liefde van God voor jullie gedaan!
Hoofdstuk 132: De hebzucht en hardheid van pachtkoning Herodes. (20.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43  ...