Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

1253 resultaten - Pagina 30 van 84

...  18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43  ...
[4] Stel je eens voor, datje hier zeg maar gedurende honderd jaar aan één stuk door dit landschap zou moeten bekijken, waarbij er ook in alle andere levensbehoeften rijkelijk voorzien zou zijn, dan sta Ik ervoor in dat dit mooie landschap je al gauw dermate zou gaan vervelen, datje het daarna in je hele leven nooit meer zou willen zien.]a, zo nu en dan temidden van goede vrienden maakt de aanblik van een mooie omgeving op het menselijke gemoed altijd een verheffende indruk, maar daarna verlangt de ziel al gauw naar veranderingen om daardoor grotere en uitgebreidere ervaringen op te doen en daaruit ook steeds wat nieuws te leren.
Hoofdstuk 65: Het gezichtsvermogen van de ziel na de dood - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[2] En Nikodemus zei: 'Daar heb je het nu! Wat was dat voor een dreigend verschijnsel, en wat had het te betekenen? Dat het door God toegelaten werd, is wel heel duidelijk, want geen menselijke macht zou het uit de diepste diepten van het firmament omhoog hebben kunnen trekken. O menselijke wijsheid, hoe sta je daar nu weer: zo naakt, zo hulpeloos en radeloos als een pasgeboren kind! Vriend Lazarus, wat vind je nu van dit verschijnsel, dat ongeveer twee uur lang alle harten van de mensen met vrees en angst vervulde? Als het door God werd toegelaten, dan staan ons bijzondere dingen te wachten, en als het een of ander spel van aard en luchtgeesten was, dan hebben wij arme, zwakke aardse mensen ook niets goeds te verwachten, want op grote, vurige verschijnselen volgen meestal zware aardse stormen en vreselijk noodweer, aardbevingen en ook oorlogen, hongersnood en pest. En dat zijn echt geen troostrijke vooruitzichten voor ons arme mensen! -Maar wat vind jij ervan?'
Hoofdstuk 48: Nicodémus spreekt met Lazarus over het lichtverschijnsel Nicodémus voor de Heer - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[9] Jullie denken nu natuurlijk bij jezelf: 'Ja, als dit boze gebroed al sinds zo lang zo is, dan had God hen toch ook al lang volkomen kunnen vernietigen! ' Ja, dat had God ook wel kunnen doen en dat heeft Hij ten dele ook gedaan door allerlei gerichten, die eens zover gingen dat het hele joodse volk veertig jaar lang in de harde gevangenschap van Babylon terechtkwam, en de tempel van Salomo en grotendeels ook de stad Jeruzalem verwoest werden. Daarop deed het volk weer boete en keerde tot God terug. En het werd weer vrij en kwam weer in dit beloofde land, bouwde de stad en de tempel opnieuw op en leefde toen een tijdlang helemaal volgens de regels. Maar toen het weer tot uiterlijke glans en aanzien kwam, begon het langzamerhand ook van de juiste wegen af te wijken en maakte het voor zichzelf wetten, - dat wil zeggen voornamelijk de tempel, die deze wetten in de plaats stelde van de goddelijke wetten, en spoorde het volk aan om deze menselijke wetten streng op te volgen, terwijl de priesters openlijk aan het volk leerden: 'Het is verdienstelijker voor jullie om deze nieuwe wetten op te volgen dan de oude!' En zo ging het almaar door, en het werd slechter en goddelozer dan tijdens de richters en koningen.
Hoofdstuk 51: Het verleden en de toekomst van de joden - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[5] Want meer dan wat Ikzelf nu doe, gedaan heb en nog zal doen, kan onmogelijk gedaan worden zonder de volkomen vrijheid van de menselijke wil aan te tasten en wiens ogen dan niet opengaan en wie zich daar dan nog niet naar richt, diens blindheid en onverzettelijke verstoktheid van hart zijn dan door geen enkel middel, waarvan iedereen kan zeggen dat het een waar en goed en zacht middel is, meer te genezen. In zo'n geval moet dan het gericht komen en als laatste middel werken. Maar opdat het gericht los kan breken, moet eerst de maat van het kwaad waardoor het veroorzaakt wordt, vol zijn, wat bij dit volk binnenkort -zoals ik gezegd heb -het geval zal zijn. Denk er dus nu niet al te angstig over na, want niet Ik, maar de mensen die niet te bekeren zijn, willen het zo!'
Hoofdstuk 52: Noodlot of vrijheid van wil? - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[9] Toen zei Nikodemus: 'Heer, wanneer ik dus eenmaal gestorven ben, zal mijn voortlevende ziel niets meer van deze aarde te zien krijgen, maar in haar zelfgeschapen wereld verder leven, - en toch is er op en in deze aarde nog heel veel wat een ziel die naar hogere kennis verlangt graag nog beter zou hebben willen leren kennen! Wij zien bijvoorbeeld vaak met groot verlangen naar de sterrenhemel en zouden willen weten wat de maan, de zon, de planeten en alle andere sterren zijn, en we zouden ook de diepten der zeeën willen doorgronden. Maar als de ziel na de dood alleen maar in een lichte, uit haar fantasie ontsproten droomwereld zal leven en handelen, en alleen met zulke schijnbare menselijke gestalten zal omgaan, die ook alleen maar produkten van haar eigen fantasie zijn, dan zal dat volgens mijn mening, aan de eeuwig voortlevende ziel, gesteld dat zij zich alles blijft herinneren, geen al te groot genoegen kunnen schenken. Natuurlijk, als aan de ziel bij het afleggen van het lichaam de herinnering slechts in zoverre gelaten wordt als in een heldere droom, waarin men meestal zijn ik herkent, maar zich daarbij niets of slechts zeer weinig werkelijke dingen van deze aarde herinnert, dan kan zo'n ziel natuurlijk wel heel vrolijk voortbestaan, want naar hetgeen haar met het lichaam volledig ontnomen werd, zal zij ook nooit meer terug verlangen. Ik praat nu zoals ik het me voorstel, maar ik vraag U ook in dit opzicht om nadere uitleg.'
Hoofdstuk 57: De Jakobsladder. Over het wezen van de droom. De ziel aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[3] Dan nog een vraag: Wat voor gestalte heeft een ziel of zelfs een zuivere geest, en waarom kan een natuurlijk mens niet steeds de zielen en geesten zien? Heer, geef me alleen op deze vragen nog een verhelderend antwoord, dan zal ik U nergens meer naar vragen; want onze volkomen onwetendheid in deze zaak is het eigenlijk wat het sterven voor ons zo bitter en angstig maakt. Hebben wij mensen echter ook daarin een voldoende helder licht, dan zal het sterven ons licht vallen en zullen we ons niet angstvallig aan het dwaze lichamelijke leven vastklampen.'
Hoofdstuk 66: Het wezen van de ziel en van de geest. De ziel aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[5] De ziel van de mens is een zuiver etherische substantie, dus - als je dat kunt begrijpen - uit zeer veel lichtatomen of kleinst mogelijke deeltjes tot een volmaakte menselijke vorm samengesteld door de wijsheid en de almachtige wil van God; en de zuivere geest is de van God uitgaande wil, die het vuur van de zuiverste liefde in God is.
Hoofdstuk 66: Het wezen van de ziel en van de geest. De ziel aan gene zijde - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[7] Agricola zei: 'O, maar dat is onbeschrijfelijk! Wat een oneindige hoeveelheid wezens, planten, dieren, landschappen en zelfs menselijke gedaanten! En ik zie ook ontelbare zeer kleine lichtgevende wormpjes langs elkaar heen schieten en - zweven, en nu eens hier en dan weer daar vormt zich een bundel en in een oogwenk ontstaat daaruit een volledige vorm; maar die blijft niet lang bestaan en gaat meteen weer over in een andere vorm. overal is licht, alleen hebben de dingen weinig duurzaamheid en veranderen al gauw weer; slechts een paar vormen houden nu de aangenomen vorm wat langer aan. Nee, bij deze aanblik zou zelfs het sterkste hoofd helemaal duizelig worden!
Hoofdstuk 76: De bevrijding van het materiële - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Wel, wat zijn deze myriadenmaal myriaden lichtwormpjes en deze ontelbare vormen en gestaltes van alle mogelijke aard en soort, die zich steeds maar opnieuw ontwikkelen? En als ik er naar grijp en zo'n vorm of gestalte wil vasthouden, dan heb ik helemaal niets in mijn hand! Ah, dat is toch wel een echte levensfopperij!'
Hoofdstuk 76: De bevrijding van het materiële - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[24] Maar wat is er aan de hand met die armzalige maan? Dat het een materiële wereld is, dat is duidelijk, maar zo kaal, woest en verlaten als de hoogste top van de berg Ararat! Wie zijn toch die armzalig kleine, grijze kobolden? Ze hebben wel zo ongeveer de menselijke vorm, maar ze lijken toch meer tot een diersoort van dat hemellichaam te behoren, hoewel ze in zekere zin toch eerder geesten dan stoffelijke wezens lijken te zijn. Want ik zag dat zo'n wezen zich in eens erg groot maakte en dan weer popperig klein. Als zo'n wezen zuiver stoffelijk zou zijn, geloof ik dat hij zijn lichaam niet zo gemakkelijk zou kunnen vergroten en verkleinen. -Dus, Heer en Meester, wat is er met de maan aan de hand?'
Hoofdstuk 58: Ziel en lichaam. Toestand van een verwereldlijkte ziel aan gene zijde. De maan en zijn bewoners - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[1] Agricola zei: 'Kijk, nu is het mij al weer aanmerkelijk duidelijker, en ik herinner me nu een paar zinnen van de oude wijze Plato. Die onderzocht lange tijd het geestelijk wezen van God en kreeg tenslotte een visioen als in een heldere droom. Hem werd te kennen gegeven dat hij Gods geestelijke wezen zou zien. Toen kwam het hem voor alsof alles om hem heen vuur en licht werd. Het leek of hijzelf helemaal oploste, zonder daarbij echter zijn volle bewustzijn te verliezen. Maar in dit vuur voelde hij geen brandende hitte, maar enkel een machtige, hoogst verrukkelijk weldadige liefdes en levenswarmte, en een stem als de zuiverste harmonie van een welluidende eoluslier sprak uit de vuur en lichtzee tegen hem: 'Zie en voel het geestelijke wezen van God, en voel en zie jezelf in Hem en door Hem!' En Plato zag toen zijn gedaante als mens, en zag om zich heen nog talloze gedaanten zoals hijzelf. In die gedaanten ontdekte hij nog in minuscuul kleine figuurtjes, die allemaal leefden, ontelbaar vele andere vormen, die in totaal echter één enkele menselijke vorm uitmaakten. En zie, jouw uitleg lijkt veel op het droomgezicht van de grote wijsgeer, die overal in ontwikkelde kringen erg bekend is!
Hoofdstuk 76: De bevrijding van het materiële - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[8] Onze Goliath uit Bethlehem bedankte voor deze welgemeende waarschuwing, maar voegde daar nog aan toe: 'Uw waarschuwing, waarvoor ik u uit naam van het hele volk bedankt heb, was beslist helemaal terecht; maar als de krachten van de hemel eenmaal beginnen met hun almachtige handen hun wil aan het grote firmament te schrijven, dan is het met het menselijke bevelen op deze aarde gauw afgelopen!'
Hoofdstuk 82: De kalmerende toespraak van Nicodémus tot het volk - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[6] Toen jullie daar buiten door mijn velden liepen, zullen jullie een zuil hebben gezien, waaraan beslist nooit een mensenhand gewerkt heeft. Wie anders dan ongetwijfeld de Nazarener heeft die ergens vandaan daarheen gebracht; want hij was er eerst niet, - en vanmorgen stond hij er! Menselijke krachten hebben hem er beslist niet neergezet! Als dat zo zou zijn, dan zou rondom de zuil alles platgetreden zijn; want het neerzetten van zo'n geweldige zuil zou honderden mensenhanden vereist hebben. Als nu de Nazarener zonder enige twijfel zulke dingen kan doen -slechts door het te willen - wat willen jullie dan met al jullie macht en kracht tegen hem beginnen?
Hoofdstuk 88: De woorden van Nicodémus tot de tempeldienaren - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[10] Toen wij bij een nauwe en moeilijk te passeren plaats van de Nijl kwamen, kwam de voornoemde man, die heel weinig aan had, uit een grot en ging voor ons staan. Zijn gestalte viel ons allen op, en zijn blik verlamde ogenblikkelijk dermate onze voeten dat we geen stap meer voor of achterwaarts konden zetten. Hij sprak ons in goed Grieks aan en zei: 'Wat zoeken jullie hier in deze woeste verlaten streek?'
Hoofdstuk 88: De woorden van Nicodémus tot de tempeldienaren - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
[20] Eén van ons vroeg hem nog, of hij ons niet een paar aanwijzingen kon geven, zodat ook iemand van ons, door zich daaraan te houden, op de weg tot het verkrijgen van die ware menselijke waardigheid kon komen.
Hoofdstuk 89: Het verhaal van de Romein over de macht van de Nubiër - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)
...  18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43  ...