Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

9982 resultaten - Pagina 30 van 666

...  18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43  ...
[8] Wat heeft u eraan als u de weg naar Rome kent, maar er nooit gebruik van maakt om naar Rome te gaan en daar de grote stad van de koning te zien?! Welke kenner van de weg naar Rome kan zeggen, dat hij Rome kent omdat hij de weg daarheen kent, terwijl hij nog nooit één stap op die weg heeft gezet?! En wat voor nut heeft u dan van de kennis van de schrift, de weg naar God, als u nog nooit één stap daarop hebt gezet!
Hoofdstuk 119: Het voorbeeld van de reis naar Rome. Aan de zee van Galilea. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] Nadat Ik dat aan de, Farizeeën en schriftgeleerde verkondigd heb, klinkt uit het volk een machtig bijvalsgeroep, en men wil de Farizeeën en schriftgeleerden molesteren. Dat verhinder Ik echter en Ik ga met de leerlingen en al de Farizeeën en schriftgeleerden door het kleine zeepoortje naar buiten aan de zee. En omdat hier al verscheidene schepen klaar liggen, scheept men zich meteen in, en we varen met een matige, goede wind snel van de oever weg, opdat de grote volksmenigte ons niet bereiken kan.
Hoofdstuk 119: Het voorbeeld van de reis naar Rome. Aan de zee van Galilea. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[10] Terwijl Ik dus al met een groep tollenaren en zondaren aan tafel zat, arriveerden er nog een aantal tollenaren en zondaren, die uit andere plaatsen afkomstig waren; want het huis van Matthéus stond in de verre omtrek bekend als zeer welgesteld en gastvrij, en vooral op de sabbat hield men daar grote bijeenkomsten. Ze groetten Mij allen erg vriendelijk en zeiden, dat dit huis geen grotere eer te beurt kon vallen dan dat Ik daar te gast was. En ze vergrootten de tafel en kwamen allen aan Mijn tafel zitten.
Hoofdstuk 120: Aan de zee. Matthéus de tollenaar. (27.11.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] De Farizeeën en schriftgeleerden verdrongen zich intussen voor de grote poort van het huis, om te kunnen zien wat Ik deed en sprak. Toen ze zagen, dat Ik zeer vriendelijk met de tollenaren en zondaren omging, ergerden ze zich inwendig behoorlijk en vroegen aan Mijn leerlingen, die buiten bij hen waren: 'Waarom eet jullie meester eigenlijk met tollenaren en duidelijke zondaren? Hoort hij daar in 't geheim soms bij?' (Matth. 9: 11)
Hoofdstuk 120: Aan de zee. Matthéus de tollenaar. (27.11.1851 ) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] En de jonge huisheer Matthéus, de tollenaar (die niet verward moet worden met de Matthéus die slechts schrijver was, daarom staat In de Schrift het bijvoegsel 'tollenaar', als het over hem gaat), riep Mijn leerlingen, de Farizeeën en de schriftgeleerden binnen, en ze kwamen en zetten zich aan tafel en aten en dronken dat het een lieve lust was. Alleen Judas was dit keer erg matig, want hij was bang voor een hoge rekening, en van betalen was hij, zoals maar al te bekend, geen grote vriend.
Hoofdstuk 122: De twijfel van Johannes de doper. (28.11.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] En Johannes hield daar even op en resumeerde wat hij allemaal had gezien, en hoe hij van Hem getuigd had, maar betreurde tenslotte diep zuchtend dat zijn getuigenis, dat zo waarheidsgetrouw was, door niemand aanvaard werd! Wie het echter toch zou aanvaarden, die raadde hij aan om vanwege de gevaren van de wereld de grote waarachtigheid van God verzegeld in zich te bewaren.
Hoofdstuk 123: Het getuigenis van Johannes de doper. (29.11.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[4] Neem nou dit huis eens; het is een gastvrij huis en het heeft, in het licht van de goede zaak der broedergeest bezien, zijn weerga nog niet gevonden; maar kunt U nu van de gastheer redelijkerwijs verwachten, dat hij steeds klaar moet staan om alle mensen, die toch zonder meer onze broeders zijn, op te nemen en te verzorgen?! Ook al zou hij dat nog zo graag willen en ook al zou hij zich daartoe nog zo gedrongen voelen, dan zullen de middelen, zoals ruimte, voedsel en noem maar op, hem daartoe toch ontbreken.
Hoofdstuk 125: Het vertrouwen van Matthéus de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] Stel dat een paar arme mensen niet meer bezitten dan een eigen gebouwd hutje en voor de winter een spaarzame voedselvoorraad, waarmee ze zelf slechts ternauwernood in leven zullen kunnen blijven totdat de aarde weer vrucht zal gaan geven. En er komen tien mensen naar hen toe, dus naar die twee die zelf nauwelijks ruimte genoeg hebben in hun hut, en deze tien vragen om binnen gelaten te worden, en om onderdak en voedsel. Zeg dan eens, kan welke leer dan ook deze twee opdragen, of zelfs maar adviseren of aanpraten, dat het goed en zegenrijk is om tegemoet te komen aan de wens van de tien aan de deur staande mensen, en zichzelf daardoor geheel en al te gronde te richten?!'
Hoofdstuk 125: Het vertrouwen van Matthéus de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Matthéus zegt: 'Ik niet; want dan zou ik dat toch zeker wel geweten hebben; en mijn vrouw ook niet, want zij liet mij al eerder door dit meisje zeggen dat onze kleine voorraad zo goed als helemaal op was. Want behalve een tuin en een paar gepachte akkers heb ik geen grond voor het kweken van grote hoeveelheden vruchten en daar zou ik ook te weinig tijd voor hebben, omdat ik ten eerste met de tol veel werk heb en tevens ten tweede hier in dit logement voor de verzorging van mijn gasten klaar moet staan. Daarom voorzie ik mijn logement gewoonlijk van week tot week van voedsel en dat Iaat ik meestal tegen betaling uit Kapérnaum komen, jullie zorgden meestal voor de vis; wijn en graan koop ik van wat tot nog toe mijn geloofsgenoten waren, de Grieken. Dat is heel in het kort de manier, waarop ik mijn huis van het nodige voorzag; maar van deze bestelling weet niemand hier in huis iets af!
Hoofdstuk 126: Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Maar nu je toch zo'n grote voorraad van deze onovertrefbare heerlijke wijn hebt, zou je ons dan niet voor geld en goede woorden een paar zakken mee kunnen geven? Het zou echt de moeite waard zijn om er wat van naar de hogepriester in Jeruzalem te sturen!'
Hoofdstuk 126: Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[18] Deze woorden treffen allen diep in het hart, en de leerlingen van Johannes beginnen in zichzelf te overleggen en zeggen: 'Hij moet dan toch een veel grotere profeet zijn, dan onze Johannes was! Want we waren tien volle jaren in zijn gezelschap, maar zo iets hebben we bij hem niet meegemaakt! -De Farizeeër heeft gelijk als hij zegt dat deze Nazareeër er meer vanaf weet! - Je zou echter bijna beweren, dat dat alles van en door hem op een ons onbekende wijze is geschied, en het geheel is een duidelijk zichtbaar bewijs voor de nu aan het licht gekomen blindheid van ons en onze grote meester Johannes!'
Hoofdstuk 126: Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Nu wil echter ook Judas, wat verhit door de wijn, zijn stem verheffen en zijn buren, de leerlingen van Johannes, iets vertellen. Maar Thomas, zijn nog heel kalme tegenpartij, is hem voor en zegt: 'Vriend, als de meesters spreken, dan moeten de leerlingen zwijgen en slechts toehoren, maar vooral niets zeggen! Want hier zou ieder woord uit onze mond een grote en grove domheid zijn! Als je je echter niet kunt inhouden, ga dan naar buiten in het open veld en schreeuw zo hard je kunt en wilt, en als daardoor je mond moe is geworden, kom dan terug!'
Hoofdstuk 127: De dood van de dochter van overste Cornelius. (5/6.12.1851) In Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Toen Ik met de leerlingen in de grote kamer kwam en hun onzinnige spektakel zag en hoorde (Matth. 9:23), beval Ik, dat ze vóór alles op moesten houden met hun kabaal, en vervolgens uit de kamer en helemaal uit het huis moesten gaan, omdat de dochter niet gestorven was, maar slechts sliep.
Hoofdstuk 128: Kapérnaum. Opwekking van Cornelia. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] En hun ogen werden geopend (Matth. 9:30), zodat ze alle dingen net zo goed zagen als ieder mens die volledig gezonde ogen heeft. Toen ze nu de weldaad van het licht der ogen ondervonden en met grote verbazing de schepping begonnen te bekijken, dachten ze echter ook bij zichzelf, dat ze Mij de hoogste en nooit eindigende dank schuldig waren, en daarom wilden ze Mij alles geven wat ze door hun bedelarij verkregen hadden. Want van nu af aan zouden ze nooit meer bedelen, maar met de kracht van hun gezonde handen in hun onderhoud voorzien.
Hoofdstuk 130: Nazareth. De twee blinde bedelaars. (11.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[5] De vrouwen de dienstmaagden en de knechten worden nu geroepen, maar op de gestelde vragen antwoorden ze allen eenstemmig, dat ze niemand ook maar in de verste verte herkend hebben: 'De mannen zagen er uit als licht gebouwde jongemannen; want er was bij niemand ook maar een spoor van een baard te bekennen, wel hadden ze allemaal mooi golvend lang haar, en hun kleding leek meer Romeins dan Joods. Het waren er veel, zowel in de voorraadkamers als op de korenzolder en in de kelder. Ze legden het gebrachte snel neer en zeiden: 'Dit is een gave voor de tollenaar Matthéus, die vandaag door de grote Meester is geroepen!' Toen gingen ze weer snel weg, en we zagen niet, waar ze uit het huis zijn heengegaan.'
Hoofdstuk 126: Gods onveranderlijkheid en Zijn zegen. (4.12.1851) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43  ...