Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

36210 resultaten - Pagina 30 van 2415

...  18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43  ...
[1] Deze verschijnselen treden schijnbaar zo op, dat men zou kunnen geloven dat ze als het ware verzamelingen van bepaalde wervelwinden waren, die zich dan in de lucht tot een kluwen verenigen en dan weer naar beneden vallen als de opstijgende kracht van de wind is afgenomen. Maar voor iemand die wat dieper nadenkt zal deze uitleg zeker niet voldoen. Want om kikkers, padden en slangen op te tillen, zou toch een ongewoon sterke wervelstorm of zelfs een zeer hevige windhoos nodig zijn. Als deze niet zo stevig gebouwde dieren echter zo aan de woede van de winden werden prijsgegeven, zouden ze ten eerste al eerder, voordat ze op de aarde neervielen, in kleine stukjes gereten zijn; en met het in leven blijven van zulke dieren zou het niet zo best gesteld zijn. Ten tweede zou zo'n windhoos om die dieren op te vissen uit een meer of moeras - dat vaak in de lengte en breedte meerdere uren gaans lang is - zelf een ontzaglijke doorsnede moeten hebben en ook een zó krachtige werking, dat geen berg haar zou kunnen weerstaan en dat kan een wetenschappelijk onderzoeker toch niet gemakkelijk aannemen. En ten derde zou zo'n wind of zo' n geweldige windhoos ook het water van het meer tot op het laatste druppeltje, ofwel het hele moeras meenemen, zodat er niet het kleinste zaadkorreltje achterbleef. Als deze dieren dan zou. den neerregenen, dan moesten er ook water, modder en een menigte andere bestanddelen en planten naar beneden komen, wat echter gewoonlijk bij deze zogenaamde amfibieënregen nooit het geval is. Deze verschijnselen ontstaan echter op de volgende manier.
Hoofdstuk 15: Het trapsgewijze opklimmen van de levende wezens - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[10] Als dat echter ontegenzeglijk het geval is, dan volgt daar toch weer duidelijk uit hoe de atmosferische lucht uit veel soorten moet zijn samengesteld om de in haar aanwezige veelsoortige dingen ieder naar hun aard, tot voedsel te dienen. Als de planten echter alleen al zoveel verschillende luchtsoorten uit de atmosferische lucht voor hun bestaan nodig hebben, hoeveel meer grondstoffen moeten er dan wel niet voor de dieren in de atmosferische lucht aanwezig zijn, opdat elk dier de voor hem passende inademingsstof vindt.
Hoofdstuk 20: Wezen en bestanddelen van de lucht - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[7] Dat we voor dit doel met een eenvoudige installatie niet gediend zouden zijn, kan men zich gemakkelijk voorstellen, als men alleen maar een enkele plant aandachtig beschouwt; hoeveel delen bezit ze wel niet en wat een oneindige hoeveelheid van elk deel moet in elke plant aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld stekels, haren, randen, hoekjes, vezels, draden, vloeistoffen, vetten en nog meer van dergelijke zaken, en dat alles verbonden door een kunstig mechanisme, dat alleen er toe dient deze ene plant te vormen. Als alleen één plant al zoveel voorzieningen nodig heeft, hoe oneindig veelvoudiger en gecompliceerder geledingen en mechanismen zullen er in dit derde aardedeel dan niet aanwezig moeten zijn, als het ten eerste gaat om het vormen van de veelsoortige en rijke mineraalwereld, daarna om de hele plantenwereld en ten slotte om de talrijke varianten in de dierenwereld!
Hoofdstuk 18: De aardkorst - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[3] Op die hoogte in de bergen waar we al over spraken, kan deze ondersteuning echter niet die uitwerking hebben als in een lager gelegen streek, omdat, zoals al werd uiteengezet, de stralen daar nog niet voldoende dichtheid bereikt hebben. Dit komt omdat de luchtkring om de aarde een lensvormig rond doorzichtig lichaam vormt. Het is als het ware een groot brandglas, waarbij de invallende zonnestralen niet dadelijk achter de lens hun volle sterkte hebben, maar pas verder weg, op een afstand die gelijk is aan de halve doorsnede van de periferie, waaruit het bolvormig oppervlak van het brandglas is genomen; maar de stralen komen achter het brandglas steeds dichter naar elkaar toe en krijgen dus een steeds sterkere werking tot ze tenslotte in het brandpunt hun hoogste kracht bereiken. Het brandpunt van de grote luchtlens zou pas in het middelpunt van de aarde vallen, waar echter nooit een zonnestraal doordringt. Desalniettemin wordt de lichtstraal, die op de oppervlakte van deze grote aardlens valt, in deze steeds dichter en werkzamer hoe meer hij de aarde en tegelijkertijd zijn brandpunt nadert. Objecten als bijvoorbeeld de bergen, liggen al meer in het minder dichte deel van de lichtstralen dan de dieper gelegen dalen en vooral de zeegebieden der aarde; de stralen van de ver verwijderde sterren kunnen in de bergen nog geen merkbare dichtheid hebben en dus ook geen invloed op de vegetatie uitoefenen. Met andere woorden: deze lichtstralen vormen op zulke hoogte nog geen specifica. Daarom kunnen de plantensoorten, die deze specifica nodig hebben, op zulke hoogten niet meer gedijen.
Hoofdstuk 23: De aardatmosfeer en haar neerslag - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[10] Dan zeg Ik: Alles op zijn eigen wijze! De aarde ziet voortdurend de hele oneindige ruimte om zich heen. Deze algemene waarneming roept in de aarde zelf bij alle in haar wonende geesten een algemeen overeenkomstige voorstelling op, waaruit elk afzonderlijk geestelijk wezen zijn intelligentie voor de buitenwereld put. Dat zou onmogelijk zijn zonder het algemene grote gezichtsvermogen van de aarde. De aarde als lichaam weet in haar algemene wezen weliswaar niets van hetgeen ze ziet. Het zou ook niet nodig zijn om de aarde een eigen zichzelf bewuste kennis te geven, omdat ze - zoals we in het nog volgende geestelijke deel zullen horen - geen apart zelfstandig wezen is, maar een eindeloos veelvoudig wezen, dat bestaat uit talloze aparte intelligenties. Deze intelligenties zijn het, die het grote algemene aardoog nodig hebben, zoals ook elk mens en elk dier zonder dit algemene aardoog met zijn eigen oog niets zou zien. Want juist door dit oog kan de mens de zon, de maan en de sterren zien. Het zal toch wel duidelijk zijn dat de mens met zijn kleine oog onmogelijk ooit die grote zon zou kunnen overzien, als niet van tevoren het grote aardoog een klein beeld van de zon zou opnemen en dat aan het menselijk oog zou overdragen. En zo ziet niemand de zon of de maan en de sterren, zoals ze in hun eigenlijke hoedanigheid en in hun grote afstand zijn, maar men ziet slechts hun beeld op het oppervlak van het grote, algemene aardoog, waarvan de oppervlakte, zoals al werd opgemerkt, meer glanst dan de zuiverste waterspiegel en die daarom zeer geschikt is voor het opnemen van de beelden van de grote hemellichamen om haar heen.
Hoofdstuk 24: Het oog van de aarde - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[5] Als zulke zuivere geesten soms vele honderden jaren in deze derde regio doorbrengen dan verliezen ze daardoor alleen niets, maar ze kunnen slechts winnen, want voorlopig ontbreekt hun niets en zijn ze buitengewoon gelukkig en zalig. Hun toenemende intelligentie is duidelijk een voortdurend winnen en hoe meer ze winnen, des te volkomener zullen ze daarheen terugkeren waar het om hun uiteindelijke bestemming gaat. Hebben ze er alleen maar een kleine taak te verzorgen en hebben ze deze behoorlijk en verstandig verricht, dan zullen ze eens des te beter in staat zijn, grootse zaken te besturen, omdat ze als engelgeesten niet alleen maar over delen van een hemellichaam, maar over hele conglomeraten van werelden en zonnegebieden geestelijk en van daaruit ook door en door in de materie, daadkrachtig moeten optreden. En daartoe is zeker meer nodig dan om hier alleen maar enkele streken te bewaken, en dat onder de opperste leiding van engelgeesten die het werd toevertrouwd deze hele aarde te bewaken vanaf het middelpunt tot aan de zon toe.
Hoofdstuk 29: Verblijfplaats van de zuivere geesten en hun zaligheid - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[12] Hierdoor wordt duidelijk hoe en waarom zoveel geestelijks in de bovenbeschreven verschijningsvormen naar de aarde daalt en men kan ook gemakkelijk begrijpen dat het voor de veelheid van de verschijnselen niet nodig is, dat er op de aarde daarom al zoveel mensen geleefd zouden moeten hebben.. Wel volgt hieruit dat er hier nog veel zullen leven. - Als echter eens al het geestelijke en alle zieledeeltjes van de aarde uitgeput zullen zijn, dan zal er in de plaats van de natuurlijke een volkomen geestelijke aarde haar plaats innemen, die dan niet meer zal bestaan uit gevangen, maar uit vrije geesten en zielen.
Hoofdstuk 33: Natuurgeesten en mensenzielen - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[16] Het is niet nodig nog meer woorden als voorbeeld te geven om de zaak nog duidelijker te maken dan ze al is; dat kunnen jullie zelf doen. Want voor de begrippen 'liefde', 'deugd', 'deemoed', 'God' en dergelijke is evenveel nodig als voor het begrip gebod, maar wat in gebod tot gebod wordt, wordt in liefde tot liefde, in deugd tot deugd, in deemoed tot deemoed en in God tot God, evenals dezelfde elementaire specifica in klaver tot klaver, in raap tot raap en in wijnstok tot wijnstok worden, enzovoort.
Hoofdstuk 38: De eerste, onderste luchtregio - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[5] Kijk eens naar een spin! In dit diertje zul je twee intelligenties verenigd vinden. - De eerste is het herkennen van het voedsel dat het nodig heeft; dit voedsel wordt voor twee doeleinden gebruikt, namelijk voor de voeding van het dierlijk wezen en om het kleverige sap te bereiden, waaruit het haar net spint; dit is de éne intelligentie. De twééde intelligentie is de eigenlijke kunst van de spin om de draad uit zich te trekken, hem aan kleine haakjes te hangen en een net te spinnen of beter gezegd te vlechten, dit net dan met een parelachtige kleverig sap te overtrekken, en daardoor die dieren te vangen, die haar nieuw voedsel geven. Uit deze manier van handelen moet iedereen toch wel zien dat de spin een intelligentie moet bezitten; en die intelligentie is hetzelfde als wat natuuronderzoekers - wel wat ten onrechte - 'instinct' noemen; want instinct is eigenlijk een innerlijke drang om een bepaalde bezigheid, op een bepaalde manier, in het werk te moeten zetten. Maar wat de geleerden instinct noemen, dat is niet meer de intelligentie van het diertje, maar dat is al het leiding en richting geven door hogere geesten. Het zijn namelijk twee dingen: een bepaalde vaardigheid bezitten en: volgens deze vaardigheid een bepaalde handeling uitvoeren. Aan het bezit van zo'n vaardigheid is de noodzakelijke uitvoering daarvan nog niet verbonden; daartoe moet er nog een andere drang bijkomen en dan is het bezit van zulke vermogens en vaardigheden in een wezen, of in een psychisch specificum, juist de intelligentie. De dwang echter om naar zo' n inwonende intelligentie te handelen is niet in het wezen zelf als een instinct neergelegd, maar dat is de dwingende leiding van de kant van de hogere en volkomen geesten, die bijvoorbeeld onze spin de plaats aangeven waar, en de tijd wanneer ze haar speciale vaardigheid moet aanwenden. Want was dat niet het geval dan zou de spin of helemaal nooit, of aldoor maar door spinnen en ze zou zelfs het gezicht van een mens niet ontzien en een net over zijn ogen spinnen. Dat is echter nooit het geval; want ze moet spinnen waar ze genoodzaakt wordt te spinnen en waar haar specificum doeltreffend is als het zich met het specificum van de aanwezige materie in verbinding stelt en dat in zich verzamelt voor een hoger leven.
Hoofdstuk 42: Gods werkzaamheid door middel van geesten - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[11] De minste onoplettendheid van de kant van zo'n leidende geest heeft een verkeerde groei en een misoogst tengevolge, wat soms bij de geesten niet zeldzaam is, omdat ze met het oog op het werk wat ze moeten doen, geen gerichte maar een volkomen vrije wil hebben, wat noodzakelijk is, omdat in een gerichte wil geen kracht kan liggen. Als de mensen door een misoogst getuchtigd moeten worden, is er niets meer of minder nodig dan dit werk door meer lauwe geesten te laten doen, die zich er weinig om bekommeren en de misoogst is een feit. Want als deze geesten, die het toezicht hebben op de vegetatie, de volgens de ordening ontbonden zielespecifica niet in de juiste orde en volgens het goede aantal op hun plaats brengen, dan stijgen degenen die niets te doen hebben dadelijk op naar de tweede regio, verenigen zich daar tot zelfstandige wezens en tot natuurgeesten, veroorzaken dan een slechte weersgesteldheid, slechte miasmen (giftige uitwasemingen) en dat alles werkt slecht in op de groei van de planten.
Hoofdstuk 44: Geesten als opzichters in de natuur - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[5] Nog opvallender blijkt deze deelbaarheid in de geestelijke wereld uit talloze zeer zeldzame verschijnselen. Een ziel wier levenswandel op aarde veel te wensen overliet, of wier gedrag niet in stralende paragrafen van het levens boek staat geschreven of niet in alle opzichten door het evangelie werd bepaald, verschijnt in de geestelijke wereld onvermijdelijk in de meest verschillende gestalten, die tot de afschuwelijkste diergestalten terug te voeren zijn. De reden daarvan is dat de ziel door het aardse leven een hoeveelheid specifica, die nodig waren voor haar vorming, verkwist heeft. Deze zijn, nadat de ziel van het lichaam gescheiden is, niet meer aanwezig en daarom is de gedaante van de ziel buiten haar lichaam dan zeer onvolkomen. Ook hebben veel zielen sterke zinnelijke neigingen en krijgen daardoor een overmaat van de voor hun wezen niet meer deugdelijke specifica. Zulke zielen krijgen dan in de geestelijke wereld, zodra ze zich buiten hun lichaam bevinden, heel veel van de zeldzaamste en gruwelijkste uitwassen. De koppigen bijvoorbeeld, want koppigheid is namelijk nog een dierlijke eigenschap, krijgen al naar gelang van de mate van hun koppigheid geweien en horens. Ontuchtigen die zich alleen maar met de vrouwelijke geslachtsdelen bezighouden, zitten vol met vrouwelijke geslachtsdelen en ook omgekeerd het vrouwelijke geslacht vol met mannelijke geslachtsdelen.
Hoofdstuk 53: De ziel van Satana - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[9] Dit bezeten zijn uit zich weliswaar aanvankelijk niet met de zelfde hevigheid als bij degenen, die door opzwepende dranken dergelijke onreine geesten in zich hebben opgenomen. De geesten uit de ophitsende dranken worden gemakkelijk door een krachtig gebed van de ziel door zijn geest verwijderd, waarop dan weer de normale toestand van het vlees kan intreden. Maar de bezetenheid langs de weg van de openbare dansgelegenheden is niet zo gemakkelijk te herstellen en er zal daarvoor veel vasten, bidden en zelfverloochening nodig zijn, waardoor de ziel zich meer en meer met haar geest verenigt, die het boze tuig dan door middel van haar grijpt en het uit het huis van de ziel verwijdert.
Hoofdstuk 59: Over de lusten van het vlees en de zinnen - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[11] Er wordt ook erg veel over de tegenwoordige spoorwegen gevloekt en geschimpt. Het is waar, ze zijn voor de mensen een slecht teken van deze tijd en Ik zou wel willen dat ze er niet waren; maar de mensen wilden het en daarom wil Ik het ook. Zag men dat vroeger niet, hoe de groten en rijken er equipages op nahielden en daarmee overal heenreden? Als een arme echter, moe van het lopen, vroeg om een stukje mee te mogen rijden, dan werd hij, als hij er maar enigszins op aandrong, met de zweep terecht gewezen. Ja, zelfs nog als hij wilde betalen werd hij niet meegenomen. Nu zit in dezelfde wagon een stinkende boer en een zogenaamde vagebond, naast hem moet een stadsdame met een fijne neus plaatsnemen en beiden rijden voor hetzelfde geld en genieten gelijke rechten. Het vaak uitgesproken 'Fi donc!' (* .Foei toch!') naast een stalknecht is helemaal verdwenen en de dienst van de vroegere parfumflesjes wordt nu verricht door de rook uit de ketels. Daardoor worden de fijne neuzen enigszins doorgerookt en ruiken ze de onaangename geur van de boer niet meer zo erg. Vroeger konden de aristocraten en naast hen de heren uit de gegoede burgerij niet snel genoeg rijden. Wee degene, die zich op straat bevond; er werd niets ontziend over hen heengereden. Nu is er snelheid genoeg; Zo'n snelheidsmaniak komt bij de spoorwegen tenminste tot het inzicht, dat hiertegenover zijn paarden koets toch louter prutswerk is. Daarom laat hij zijn equipage thuis en valt de wandelaars niet meer zo vaak lastig; want hij rijdt nu liever met de trein dan met de wagen. Wat echter een grote weldaad is voor die straatrovers van herbergiers, want die beginnen nu pas enigszins mens te worden. En wat een rechtvaardige tuchtroede voor allerlei voerlui die voor een enkele rit, met maar weinig posthuizen, niet zelden twee keer zoveel verlangden als hun paard en wagen waard waren! De smeden langs de weg, die voor een hoefnagel vaak zoveel vroegen alsof hij van goud was, komen nu pas, bij het zien van geheel uit ijzer vervaardigde wegen, tot het inzicht dat ijzer dan toch niet zo duur kan zijn! Ook wagenmakers, zadel - en riemmakers weten nu pas wat hun waren waard zijn, want vroeger dachten ze louter goud en zilverwaren te verkopen. Ook de haverwoekeraars zullen langzamerhand tot inzicht komen, dat ze heel wat minder van die vrucht nodig zullen hebben. En de koetsiers in de stad, die vroeger niet wisten wat ze voor een rit in een eenvoudig voertuig zouden vragen, kunnen nu voor twee penningen rijden en wie meer verlangt, kan zelf een plezierritje naar het station maken, waar er maar een is en daar weemoedig toezien hoe honderden reizigers voor weinig geld vervoerd worden. Ook de posthuizen, die vroeger niet wisten voor hoeveel paarden ze een stal zouden huren, hebben nu genoeg aan weinig zogenaamde oude knollen. En hoofdzakelijk door het zeer snelle vervoermiddel zullen de aandeelhouders ook des te eerder tot het inzicht komen, dat ze hier niet goed hebben gespeculeerd; want hun vermeende winst zal zeker als sneeuw voor de zon verdwijnen en ze zullen erkennen, dat in de waterdamp, behalve de machtige drijfkracht, zich ook een vermogenoplossende werking bevindt.
Hoofdstuk 64: Allerlei menselijke klachten 1 - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[11] De mensen besteden tegenwoordig nog grote sommen geld, doen schenkingen en geven legaten en er hoeft maar ergens een nieuw afgodsbeeld ingewijd te worden of bijvoorbeeld zelfs het lichaam van een heilige in een zogenaamde kerk, onder de titel' godshuis', bijgezet te worden - natuurlijk als een gunst van Rome, maar toch wel voor enige honderden dukaten' gratis', of er mag, wat nog veel uitzonderlijker is, een kleed van Christus, windsels, gordels enzovoort tentoongesteld worden, en wanneer zoiets in twaalf kerken tegelijk zou mogen gebeuren, waar natuurlijk twaalf kledingstukken voor nodig zouden zijn, dan doet dat er allemaal niet toe; de domheid gelooft dat, al schimpt ze ook en offert dan rijkelijk en alles ad majorem Dei gloriam. Wat kan men daar nu van zeggen? Moet men de domheid nog meer bestraffen? Dat is niet nodig, want ze straft zich hierdoor zelf!
Hoofdstuk 65: Allerlei menselijke klachten 2 - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[4] Heeft de mens in zijn hart deze heel eenvoudige eis vervuld, dan heeft hij Gods rijk al gevonden. Om het verdere en overige hoeft de mens zich dan niet meer te bekommeren; dat wordt hem erbij gegeven als hij het een of ander nodig heeft.
Hoofdstuk 70: Het Godsrijk en de wedergeboorte - Jakob Lorber - Aarde en Maan
...  18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43  ...